ECLI:NL:RBLIM:2020:8350

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
03-659124-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen na onvoldoende bewijs van criminele herkomst van contant geld

Op 29 oktober 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen van een bedrag van € 105.560,81. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 oktober 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het geld, dat in de auto van de verdachte was aangetroffen, een criminele herkomst had en dat de verdachte niet in staat was om een legale herkomst van het geld aan te tonen. De verdediging voerde echter aan dat er geen voldoende bewijs was om te concluderen dat het geld van criminele oorsprong was en dat de verdachte niet wist dat het geld afkomstig was van een misdrijf.

De rechtbank oordeelde dat voor een bewezenverklaring van witwassen niet vereist is dat het geld afkomstig is van een specifiek misdrijf, maar dat er wel een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen moet zijn. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een verklaring had gegeven over de herkomst van het geld die niet op voorhand ongeloofwaardig was. De rechtbank vond dat het openbaar ministerie onvoldoende bewijs had geleverd om de legale herkomst van het geld met zekerheid uit te sluiten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Daarnaast werd er een beslissing genomen over het beslag. Aangezien de verdachte was vrijgesproken, werd de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het contante geld en een personenauto, aan de verdachte gelast. De rechtbank benadrukte dat het niet aan de verdachte was om aan te tonen dat het geld niet van misdrijf afkomstig was, en dat de resultaten van het onderzoek naar de herkomst van het geld niet voldoende waren om aan te tonen dat het geld crimineel was.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659124-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
Verdachte wordt bijgestaan door mr. N.D. de Fluiter, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 oktober 2020. Verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte € 105.560,81 heeft witgewassen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er is een duidelijk vermoeden van witwassen, omdat in de auto van verdachte € 105.560,18 in contant geld is aangetroffen. De officier van justitie acht op grond van de ongeloofwaardigheid en de onbetrouwbaarheid van de verklaring van verdachte dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dus een crimineel herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. De verklaring van verdachte is, los van de onbetrouwbaarheid, ook onvoldoende concreet en verifieerbaar gebleken ten aanzien van het inzichtelijk maken van de geldstroom.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit. Er kan met het oog op de namens verdachte en in het kader van een rechtshulpverzoek aan het dossier toegevoegde documenten niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft. Indien de rechtbank een criminele herkomst van het geld wel de enige aanvaardbare verklaring vindt, dan dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat hij niet wist dat het geld een criminele herkomst had en hij dit redelijkerwijs niet hoefde te vermoeden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420quater van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vrijspraakoverweging
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat er een grote hoeveelheid contant geld, te weten € 105.560,81, is aangetroffen in de auto van verdachte bij de Nederlandse-Duitse grens. De rechtbank is van oordeel dat op grond daarvan sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Verdachte heeft bij de politie en rechter-commissaris over de herkomst van het geld verklaard dat hij naar Nederland is gekomen om een vrachtauto te kopen in opdracht van [bedrijf] , althans in opdracht van [persoon 1] , de eigenaar van het voornoemde bedrijf. De broer en schoonzus van [persoon 1] , zijnde [persoon 2] en [persoon 3] , hebben het (contant) geld aan verdachte gegeven met het doel de betreffende vrachtwagen te kopen. Ter terechtzitting is verdachte bij die verklaring gebleven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee een verklaring over de herkomst van het voorwerp heeft gegeven, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van het voorwerp, bestaande uit een rechtshulpverzoek aan Albanië. Hiertoe zijn [persoon 1] en [persoon 3] gehoord door de Albanese rechtbank en er zijn stukken aangeleverd met betrekking tot de ondernemingen van [persoon 1] en verdachte.
De rechtbank acht de resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek onvoldoende om aan de hand daarvan de legale herkomst van het voorwerp met voldoende mate van zekerheid te kunnen uitsluiten. De getuigen [persoon 1] en [persoon 3] hebben immers onder ede ten overstaan van een rechter in Albanië bevestigd dat zij het contante geld aan verdachte hebben gegeven met de opdracht om van dat geld een vrachtwagen te kopen ten behoeve van [bedrijf] . De onjuistheid daarvan is de rechtbank niet gebleken. Dat de herkomst van dit geld niet uit de boekhouding blijkt en afkomstig zou zijn van een investering van een familielid van [persoon 3] , maakt dit niet anders. De rechtbank benadrukt dat het niet aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. [1] Daarbij betrekt de rechtbank dat in een land als Albanië de meeste betalingen contant worden gedaan.
Dit betekent dat niet is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde voorwerp, te weten € 105.560,81, heeft witgewassen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

4.Het beslag

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de verbeurdverklaring te gelasten van de in beslag genomen € 105.560,18 aan witgewassen geld.
De rechtbank zal, nu zij verdachte heeft vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, de teruggave aan [verdachte] , als degene onder wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen gelasten, te weten:
Geld Nederlands 7.100,00 euro
Geld Nederlands 89.700,00 euro
Geld Nederlands 8.700,00 euro
Geld Nederlands 30,00 euro
Geld Nederlands 30,00 euro
Geld Nederlands 0,81 euro
1 STK personenauto VW Touran, grijs
1 STK simkaart (Proximus)
1 STK telefoontoestel, Huawei, zwart

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan [verdachte] :
  • geld Nederlands 7.100,00 euro;
  • geld Nederlands 89.700,00 euro;
  • geld Nederlands 8.700,00 euro;
  • geld Nederlands 30,00 euro;
  • geld Nederlands 30,00 euro;
  • geld Nederlands 0,81 euro;
  • 1 STK personenauto VW Touran, grijs;
  • 1 STK simkaart (Proximus);
  • 1 STK telefoontoestel, Huawei, zwart.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E.M. Hendriks, voorzitter, mr. A.M. Schutte en
mr. M.A. Teeuwissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.L. Hermans, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 oktober 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 april 2018, in de gemeente Roermond, in elk geval Nederland,
a.
van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) Euro 105.560,81, althans een geldbedrag,
de werkelijke aard, de herkomst, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp was/waren, te weten voornoemd geldbedrag of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden had,
en/of
b.
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) Euro 105.560,81 althans
een geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag Euro 105.560,81, althans een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat voornoemd geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig(e) misdrij(f)(ven);

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 14 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:36.