Op 29 oktober 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen van een bedrag van € 105.560,81. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 oktober 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het geld, dat in de auto van de verdachte was aangetroffen, een criminele herkomst had en dat de verdachte niet in staat was om een legale herkomst van het geld aan te tonen. De verdediging voerde echter aan dat er geen voldoende bewijs was om te concluderen dat het geld van criminele oorsprong was en dat de verdachte niet wist dat het geld afkomstig was van een misdrijf.
De rechtbank oordeelde dat voor een bewezenverklaring van witwassen niet vereist is dat het geld afkomstig is van een specifiek misdrijf, maar dat er wel een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen moet zijn. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een verklaring had gegeven over de herkomst van het geld die niet op voorhand ongeloofwaardig was. De rechtbank vond dat het openbaar ministerie onvoldoende bewijs had geleverd om de legale herkomst van het geld met zekerheid uit te sluiten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.
Daarnaast werd er een beslissing genomen over het beslag. Aangezien de verdachte was vrijgesproken, werd de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het contante geld en een personenauto, aan de verdachte gelast. De rechtbank benadrukte dat het niet aan de verdachte was om aan te tonen dat het geld niet van misdrijf afkomstig was, en dat de resultaten van het onderzoek naar de herkomst van het geld niet voldoende waren om aan te tonen dat het geld crimineel was.