ECLI:NL:RBLIM:2020:8349

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
ROE 20/933
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na onvoldoende rijvaardigheidseisen

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Eiser was niet geslaagd voor een rijvaardigheidsonderzoek, dat was opgelegd na een vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid. De rechtbank oordeelde dat de uitkomst van het onderzoek, waaruit bleek dat eiser niet voldeed aan de vereiste rijvaardigheidseisen, leidde tot de verplichting voor verweerder om het rijbewijs ongeldig te verklaren. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de oplegging van het onderzoek, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens het rijvaardigheidsonderzoek bleek dat eiser op verschillende onderdelen onvoldoende presteerde, wat door de rechtbank niet werd betwist. Eiser voerde aan dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs onterecht was en dat hij jarenlang veilig had gereden, maar de rechtbank stelde dat de wet- en regelgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/933
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.M. van der Ark).
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser vanaf 26 november 2019 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak ROE 19/1980. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting is het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer ROE 19/1980 weer afgesplitst.
Overwegingen
1. Op 5 maart 2019 heeft de politie aan verweerder mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid vereist voor het besturen van motorrijtuigen. Bij besluit van 11 april 2019 heeft verweerder besloten om eiser een onderzoek naar zijn rijvaardigheid op te leggen. Eisers bezwaar hiertegen is bij besluit van 24 juni 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (bekend onder zaaknummer ROE 19/1980), waarin heden uitspraak wordt gedaan. In die uitspraak heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder eiser terecht het onderzoek heeft opgelegd.
2. Op 26 september 2019 heeft de rijvaardigheidsadviseur een onderzoek naar de rijvaardigheid van eiser gedaan, bestaande uit een theorie- en praktijkgedeelte. Bij dit onderzoek is de theoretische kennis van eiser voldoende en de praktische rijvaardigheden onvoldoende beoordeeld. Eiser beheerste voor wat betreft het praktijkgedeelte de volgende onderdelen onvoldoende: rijden op rechte en bochtige weggedeelten, gedrag nabij en op kruispunten, invoegen - uitvoegen, inhalen - zijdelingse verplaatsing en bijzondere manoeuvres. Bij brief van 3 oktober 2019 is eiser op de hoogte gebracht van de resultaten van het onderzoek. Tevens is eiser bij deze brief gewezen op de mogelijkheid om een tweede rijvaardigheidsonderzoek te doen onder vermelding van de daaraan verbonden kosten. Eiser heeft geen tweede onderzoek aangevraagd.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 26 november 2019. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte, zonder gegronde reden en aan de hand van onjuiste informatie klakkeloos een besluit heeft genomen tot oplegging van een rijvaardigheidsonderzoek. Eiser geeft aan dat hij tegen dit besluit beroep heeft ingesteld. Volgens eiser is sprake geweest van een onterechte aanhouding. Eiser is de mening toegedaan dat de politie iets persoonlijks tegen hem heeft en dat moedwillig onjuiste en oneerlijke informatie is doorgegeven aan verweerder. Volgens eiser is er sprake geweest van discriminatie en machtsmisbruik. Eiser heeft voorts opgemerkt dat in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat hij 47 jaar zijn rijbewijs heeft. Dit moet minstens 50 jaar zijn. Nu hij al zolang dagelijks veilig deelneemt aan het verkeer, staat daarmee zijn rijvaardigheid vast, aldus eiser. Eiser heeft verder in beroep naar voren gebracht dat de rijvaardigheidsadviseur voor aanvang van het onderzoek geen vragen had mogen stellen over zijn naam. Eiser heeft voorts ontkend dat hij bij de hellingproef zonder te kijken is weggereden. Verder stelt eiser dat de rijvaardigheidsadviseur opzettelijk ten onrechte de rem heeft ingedrukt bij de hellingproef, zonder dat hij zelfs de kans kreeg om te kijken. Eiser heeft voorts de rijvaardigheidsadviseur verweten dat naar redenen is gezocht om tot een onvoldoende beoordeling te komen. Eiser heeft voorts aangegeven dat hij zich erg heeft gestoord dat de rijvaardigheidsadviseur en zijn rijinstructeur tijdens het onderzoek zaten te praten over privé aangelegenheden. Eiser is van mening dat de bestuurder volgens de verkeersregelgeving niet mag worden gehinderd of worden afgeleid. Door dit tijdens het rijvaardigheidsonderzoek toch te doen is de rijvaardigheidsadviseur in de ogen van eiser niet geschikt om dergelijke testen af te leggen. Het rijvaardigheidsonderzoek (en in navolging daarvan het bestreden besluit) is dan ook niet rechtsgeldig en niet rechtmatig. Eiser heeft voorts betoogd dat als hij geld zou betalen voor een rijvaardigheidsonderzoek, hij wel zou mogen blijven rijden en dus wel geschikt (rijvaardig) zou zijn. Eiser vindt dit tegenstrijdig.
Eiser heeft voorts in beroep gewezen op het feit dat verweerder zijn zaakjes intern niet op orde heeft op het gebied van achterstanden/wachttijden. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij vele nadelige gevolgen ondervindt, doordat hij niet meer mag rijden. Hij is de mening toegedaan dat hem veel onrecht wordt aangedaan. Hij lijdt schade, ondervindt stress en wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid. Dit alles vindt zijn oorsprong in een verkeerd beeld dat verweerder van hem heeft (op de onderdelen waarvoor hij een onvoldoende heeft gescoord), terwijl hij en met hem vele anderen eiser niet herkennen in dit beeld. Eiser heeft voorts aangevoerd dat zijn rijbewijs ten onrechte ongeldig is verklaard onder verwijzing naar artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.1. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder te sommeren zijn rijbewijs naar hem terug te sturen, omdat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs op onjuiste feiten is gebaseerd. Naast vergoeding van zijn proceskosten, heeft eiser de rechtbank tevens verzocht om de opleggingskosten, onderzoekskosten, wegenbelasting, autoverzekering, de kosten van het openbaar vervoer en de kosten voor het huren van een lesauto aan hem te vergoeden.
4.2. Bij brief van 3 september 2020 heeft eiser een nader beroepschrift ingediend in reactie op het verweerschrift van verweerder. Eiser heeft wederom zijn ongenoegen geuit over de politie en het feit dat de oplegging van het onderzoek naar zijn rijvaardigheid is gebaseerd op onwaarheden in het proces-verbaal van bevindingen. Verweerder heeft zich naar de mening van eiser laten misleiden door de politie. Volgens eiser is zijn rijbewijs dan ook ten onrechte ongeldig verklaard.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Ingevolge artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling) in samenhang gelezen met artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) besluit verweerder tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het rijvaardigheidsonderzoek inhoudt dat betrokkene niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie motorrijtuigen.
7. De rechtbank overweegt dat het besluit waarbij verweerder aan eiser een onderzoek naar de rijvaardigheid heeft opgelegd hier niet ter discussie staat. De rechtbank doet, zoals hiervoor reeds is vermeld, heden uitspraak in deze zaak. De gronden van eiser die tegen dit besluit zijn gericht – inclusief de gronden die zien op de politie en de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2019 – zal de rechtbank daarom niet in de onderhavige uitspraak bespreken.
8. Ten aanzien van de vraag of verweerder op goede gronden het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard, overweegt de rechtbank dat uit het rijvaardigheidsonderzoek volgt dat de rijvaardigheid van eiser onvoldoende is. Eiser heeft de bevindingen van de rijvaardigheidsadviseur inhoudelijk niet betwist, op het onderdeel over de hellingproef na. Eiser bestrijdt de bevindingen van de rijvaardigheidsadviseur op dit punt. Zo is eiser van mening dat het onjuist is dat hij bij de hellingproef zonder te kijken wegreed en de rijvaardigheidsadviseur opzettelijk op de rem drukte, zodat hij niet de kans kreeg om te kijken. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn standpunt niet heeft onderbouwd met concrete gegevens, die aanleiding geven voor twijfel over de juistheid van de bevindingen van de rijvaardigheidsadviseur. Deze adviseur heeft ter nadere toelichting op het door hem ingevulde beoordelingsformulier nogmaals bevestigd dat eiser wegreed zonder te kijken vanuit stilstand, terwijl hij de hellingproef uitvoerde. De rijvaardigheidsadviseur blijft verder bij zijn conclusie dat de rit onvoldoende was. De rechtbank ziet niet in waarom de rijvaardigheidsadviseur hierover valselijk zou verklaren. Hij heeft ook geen enkel belang bij een bepaalde uitkomst van het onderzoek. Voor de stelling van eiser dat de rijvaardigheidsadviseur zou liegen en zoeken naar redenen om tot een onvoldoende beoordeling te komen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
8.1. Wat eiser heeft aangevoerd met betrekking tot het gesprek met de rijvaardigheidsadviseur voorafgaand aan het onderzoek en het gesprek in de auto tussen deze adviseur en de rijinstructeur over privé aangelegenheden, leidt niet tot de conclusie dat het rijvaardigheidsonderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van eiser had gelegen om tijdens het rijonderzoek te melden dat hij het betreffende gesprek als afleidend en hinderend ervoer. Daarnaast is het zo dat buiten het rijonderzoek om, eiser in het verkeer in staat moet worden geacht om met dit soort factoren om te gaan op een manier dat de verkeersveiligheid niet in het geding komt. Indien eiser van mening is dat hij wel over de vereiste rijvaardigheid beschikt, dan had het in de rede gelegen om een tweede onderzoek aan te vragen. Nu eiser geen tweede onderzoek heeft aangevraagd en geen andere concrete en objectieve gegevens heeft overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan het oordeel van verweerder, acht de rechtbank het oordeel van verweerder dat eiser niet over de vereiste rijvaardigheid beschikt, niet onjuist. Dat eiser een ervaren automobilist is, die 50 jaar lang veilig en schadeloos heeft gereden, doet, wat hier verder ook van zij, aan het vorenstaande niet af. Het gaat er namelijk om dat eiser op het moment van het onderzoek (nog steeds) over de vereiste rijvaardigheid moet beschikken.
9. Gelet op de uitkomst van het rijvaardigheidsonderzoek en het dwingendrechtelijke karakter van artikel 27 van de Regeling en artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, was verweerder gehouden om tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser over te gaan. Ten aanzien van het argument van eiser dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs gelet op zijn persoonlijke omstandigheden buitenproportioneel is, overweegt de rechtbank dat verweerder geen ruimte heeft om een afzonderlijke belangenafweging te maken. De wet- en regelgever heeft reeds een volledige belangenafweging gemaakt, inhoudende dat indien niet aan de geschiktheidseisen wordt voldaan het algemeen belang van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser bij behoud van zijn rijbewijs.
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 6:16 van de Awb het indienen van bezwaar of beroep de werking van het besluit niet schorst, zodat verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig kon verklaren.
11. Ook hetgeen overigens is aangevoerd, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

12.Het beroep is ongegrond.

13. Voor zover eiser impliciet een verzoek om schadevergoeding heeft gedaan, wordt dit verzoek afgewezen, omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig is.

14.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.
griffier rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 oktober 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan door een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.