3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in een ander bewijsmiddel. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Dit vergt een beoordeling in het concrete geval. De vereiste steun kan niet, althans niet uitsluitend, worden gevonden in een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring; met het bezigen van verklaringen van personen ten overstaan van wie de getuige zijn/haar relaas heeft gedaan of van verklaringen waaruit blijkt dat er bij de getuige bepaalde emoties zijn waargenomen, wordt niet aan de bewijsminimumregel voldaan. Er is dan immers nog steeds sprake van slechts één informatiebron. Aan de bewijsminimumregel wordt wel voldaan als de verklaring van - in dit geval aangeefster – op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal zodat die verklaring als het ware is ingebed in een concrete delictscontext die bevestiging vindt uit andere bron.
Feit 1 primair en subsidiair:
De rechtbank overweegt het volgende.
[slachtoffer 1] heeft op 17 mei 2018 aangifte gedaan van aanranding door, naar later is gebleken, verdachte. Aangeefster had zich de dag ervoor bij het gemeentehuis gemeld om navraag te doen naar de identiteit van verdachte, heeft daar haar verhaal gedaan en is vervolgens door een medewerkster van de gemeente doorverwezen naar de politie. Diezelfde dag heeft aangeefster een forensisch medisch onderzoek laten verrichten.
Verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard dat hij die dag bij aangeefster thuis is geweest, zij daartoe het initiatief heeft genomen en met de door hem verrichte (seksuele) handelingen heeft ingestemd.
Zoals hierboven overwogen kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan,
niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van aangeefster.
De rechtbank overweegt dat de lezingen van wat zich die bewuste dag tussen aangeefster en verdachte zou hebben afgespeeld, verschillend zijn.
De bevindingen neergelegd in het NFI rapport van 7 januari 2019 bevestigen dat DNA van verdachte op de venusheuvel van aangeefster is aangetroffen. Deze bevindingen bieden steun voor de verklaring van aangeefster dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Deze bevindingen kunnen evenwel geen steun bieden voor de door aangeefster gestelde dwang.
In het dossier bevindt zich geen ander bewijsmiddel die de verklaring van aangeefster op dit significante punt voldoende kan ondersteunen. De verklaring van aangeefster dat zij emotioneel was toen zij haar verhaal deed ten overstaan van een medewerkster van het gemeentehuis, is daartoe onvoldoende. Het betreft immers de verklaring van aangeefster. Een relaas of verklaring van een wijkagente over de emotionele toestand van aangeefster waarnaar de officier van justitie heeft verwezen, heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen. Mogelijk heeft de officier van justitie gedoeld op de opmerking van de verbalisant dat aangeefster begint te huilen als zij in oktober 2018 met een foto van verdachte wordt geconfronteerd omdat het haar naar eigen zeggen meer aangrijpt dan ze had gedacht. Zoals hierboven reeds aangegeven is dat onvoldoende om aan de bewijsminimumregel te voldoen.
Wegens gebrek aan bewijs zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 2]is verhoord en verklaarde het volgende, zakelijk weergegeven.
Ik was bij de braderie (de rechtbank begrijpt: op 25 mei 2017 te Hoensbroek), bij een kraampje. Daar kon je naaidingen kopen. De man vroeg of ik dat wilde kopen. Ik zei: 'Ik heb geen geld'. De man zei: “Voor een kusje, mag je het hebben”. De man nam mij heimelijk mee naar het busje en daar gaf hij een kus.
De verbalisant merkt op dat [slachtoffer 2] begint te huilen. [slachtoffer 2] verklaart ` verder:
Hij deed de bh omhoog, hij deed me pijn, ik voelde zijn tanden. Ik moest hem 3 keer pijpen. Toen mocht ik van hem gaan. (…) Ik ging in de bus zitten, hij deed de schuifdeur dicht, niet helemaal, maar zodat niemand het kon zien. In de bus lag een blauwe matras en wat spullen van hem zelf. (…) Ik heb één keer getongzoend. (…) Ik dacht: 'hij geeft gewoon een kus, maar toen deed hij zijn tong in mijn mond'. Ik zat op het matras en hij zei: “Ga liggen”. Hij kwam met zijn hoofd boven op me en deed zijn tong in mijn mond. Ik lag, maar toen hij de tongzoen gaf, werd ik bang. (…) Ik zei toen hij van me af ging: “Ik ben bang”. Hij zei: “Ja ik wil nog een kusje voor een tientje”. Ik zei: “Ik ben bang”. Toen deed hij mijn bh omhoog en toen gaf hij me een kus op mijn linkerborst, op de tepel, ik voelde zijn tanden. (…) Hij deed de bh omhoog, half zeg maar. (…) Hij zei: “ [slachtoffer 2] , wil je een kusje op geven, dan krijg je de naai.... dat was op zijn piemel, die moest ik in de mond nemen”. Hij zei: “ [slachtoffer 2] , neem die in de mond”. Toen deed ik dat, en toen nog een keer en nog een keer. Heel kort omdat ik bang was. Ik zei dat ik bang was. Hij zei dat ik niet bang hoefde te zijn. Het is vrij normaal, zei hij. Ik vond het niet normaal. Ik dacht: “Ik word misbruikt.” (…) Zijn piemel ging in mijn mond, drie keer. (…) Ik heb een tientje en een naaisetje gekregen. (…) Hij ging liggen, hij pakte mij op mijn hoofd, toen ging het wat dieper. Hij zei dat ik het dieper in de mond moest doen, tweede keer. Ik zat en die man zei: “Doe maar, doe maar en toen heb ik het toch maar gedaan”. (…) Dat met mijn hoofd deed hij bij de tweede keer, en bij de derde keer ook, langer in de mond. (…) De leiding van de woonvorm weet wat is gebeurd. Die heb ik het als eerste verteld. (…) Hij verkocht alleen naaisetjes.
[getuige 1]is gehoord als getuige en verklaart het volgende, zakelijk weergegeven.
Ik ben senior cliënt begeleider bij stichting Pergamijn. (…) [slachtoffer 2] zit op een ontwikkelingsleeftijd tussen de 7 en 12 jaar oud. (…) [slachtoffer 2] kwam op 25 mei 2017 rond 18.15 à 18.30 uur thuis van de braderie. (…) Ze vertelde dat ze over de braderie liep en dat ze een mooi naaisetje had zien liggen. De man achter de kraam had gevraagd of ze het mooi vond maar ze had verteld dat ze geen geld had. De man in de kraam had gezegd dat hij een kusje achter de tent wilde en dat zij dat dan mocht hebben. (…) Ze had het kusje achter de tent gekregen van die man op haar wang en daarna vroeg hij haar mee het busje in. Toen kreeg ze een kus op haar mond met zijn tong. Toen heeft [slachtoffer 2] gezegd: "Is dit genoeg? Ik ben bang van je". Toen zei [slachtoffer 2] dat die man haar bh omhoog had gedaan en haar op de borst had gekust. En toen had die man gezegd "ik geef je 10 euro als je mijn piemel in de mond doet". [slachtoffer 2] had toen gezegd: "Ik ben al een keer misbruikt" waarop die man had gezegd dat hij dat niet deed. Die man heeft toen haar hoofd vast gehouden en heeft zijn piemel bij haar in de mond gestopt. Hij veegde deze af met keukenrol en zei toen "Nog een keer, nog een keer". Toen mocht ze de bus uit. Ze kreeg toen de naaispullen en de 10 euro. (…) [slachtoffer 2] had een setje met naaispulletjes bij zich toen ze terugkwam van de markt. Ze had geen geld bij zich toen ze naar de braderie ging. Dit weet ik van een collega die vertelde dat ze haar geen zakgeld mee hadden gegeven.
[getuige 1]heeft tevens het volgende genoteerd.
Spontane onthulling van [slachtoffer 2] 25 mei 2017 18.30 uur
Kwam terug van de braderie Hoensbroek
Er is iets gebeurd:
Ze vertelde dat ze bij een kraam stond te kijken naar naaispullen.
Man achter de kraam vroeg of zij dit mooi vond.
[slachtoffer 2] ze: dat ze geen geld had voor dat te kopen.
De man zei: achter de tent wil ik een kusje en dan mag je het hebben.
Eerst kus op wang, toen vroeg hij haar mee de bus in, toen kus op mond met de tong.
[slachtoffer 2] : is dit genoeg want ik ben bang van je.
Toen BH omhoog en kussen op haar borst.
Ik geef je €10,- als je de piemel in de mond doet.
[slachtoffer 2] : Ben al een keer misbruikt.
Man: Dat doe ik niet.
Hij hield haar hoofd vast en stak zijn piemel in haar mond.
Veegde met keukenrol af, en toen zei hij en nog een keer, en nog een keer.
Mocht toen uit de bus.
Er was niemand anders bij.
Zei dat het een meneer was met een buitenlandse gezichtsuitdrukking.
Kreeg naaispullen en €10,-
[getuige 4]is gehoord als getuige en heeft het volgende verklaard.
Dit jaar (de rechtbank begrijpt: 2018) ben ik met [slachtoffer 2] (…) naar de braderie gegaan. [slachtoffer 2] heeft me verteld dat ze op de braderie de man weer gezien heeft. De braderie was dit jaar ook weer op Hemelvaartsdag, 10 mei 2018 (…) in Hoensbroek. (…) [slachtoffer 2] was even naar de Lidl gelopen. Toen ze daar van terugkwam, zei ze me dat ze de man van vorig jaar weer had gezien. Ze was helemaal overstuur. (…) [slachtoffer 2] had mij gewezen waar de man met zijn kraampje stond. Ze wees me op de plek op de hoek van de straat met de Pastoorskuilenweg in Hoensbroek. Het was maar een kleine kraam. Het was niet ver van de Lidl vandaan. Ik hoefde maar de straat over te steken, dan kon ik de kraam met de man zo zien. (…) Ik heb toen een foto gemaakt. (…) Ik wist zeker dat ik de goede man had. Dat kon niet missen. Ze kon me vanuit de Lidl zo de kraam aanwijzen. [slachtoffer 2] had me gezegd dat het om een man ging die alleen in een klein hokje stond.
Verbalisanten [verbalisant 1]en
[verbalisant 2]hielden op 10 mei 2018 toezicht op de braderie te Hoensbroek en verklaren het volgende.
Wij kregen van onze algemeen coördinator het verzoek op de braderie van Hoensbroek een mannelijk persoon te controleren. Deze persoon zou mogelijk in 2017 een meisje of vrouw hebben misbruikt. Het slachtoffer zou de dader vanmiddag hebben gezien. Kennelijk zou deze mogelijke dader een stand hebben staan op de braderie van Hoensbroek en zou staan in de buurt van de Lidl op de Pastoorskuilenweg te Hoensbroek. Wij kregen van onze algemeen coördinator een foto van deze mogelijke dader, afgebeeld in zijn stand, te zien. Wij zagen dat op deze foto twee mannelijke personen afgebeeld stonden. Wij kregen te horen dat het om de linker persoon zou gaan.
Wij zagen dat in de stand één persoon stond welke voldeed aan het signalement van de persoon die links op de foto (…) stond. Wij, verbalisanten, vroegen de man naar zijn identiteit. Hij overhandigde ons, verbalisanten, een identiteitsbewijs en rijbewijs ten name van [verdachte] , geboren [geboortedatum 2] (de rechtbank begrijpt: [geboortedatum 1] ) te [geboorteplaats] .
Verbalisanten [verbalisant 1]en
[verbalisant 2]hielden op 10 mei 2018 toezicht op de braderie te Hoensbroek en verklaren het volgende.
Wij hoorden dat [getuige 3] tegen ons zei dat een marktkoopman zijn vriendin net onjuist had aangesproken. Wij hoorden dat [getuige 3] tegen ons zei dat de marktkoopman een stand had in naai-artikelen. (…) Wij zijn samen met [getuige 3] naar deze stand gelopen. Wij zagen dat in deze stand enkel de eerder door ons gecontroleerde [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] , stond.
Wij hoorden dat [getuige 3] zei dat de marktkoopman vervolgens tegen zijn vriendin had gezegd: "Als ik een kusje op mijn wang krijg, dan krijg je een artikel gratis. Als je een minuut met mij meegaat in mijn auto dan krijg je twee artikelen gratis”.
Wij hoorden dat [getuige 3] tegen ons zei dat dit zijn vriendin was. Wij zagen dat het meisje zich legitimeerde als (…) [betrokkene 2] . (…) Wij hoorden dat [betrokkene 2] tegen ons zei dat zij (…) was aangesproken door de marktkoopman die een stand had in naai-artikelen. Wij zagen dat [betrokkene 2] wees naar een stand alwaar de eerder door ons gecontroleerde [verdachte] in stond. Wij hoorden dat [betrokkene 2] tegen ons zei: “Ik was in gesprek met de marktkoopman, alleen had ik geen geld meer bij mij. De marktkoopman zei dat het niet erg was dat ik geen geld bij mij had en dat als ik met hem een minuut in zijn busje zou gaan kussen ik twee artikelen gratis zou krijgen”.
Verdachteis bij de politie verhoord en verklaart het volgende.
U, verbalisant, toont mij een foto van aangeefster [slachtoffer 2] . Dat is de vrouw die dit jaar op Hemelvaartsdag (de rechtbank begrijpt: 10 mei 2018) op de markt is geweest bij mij. Zij is een paar keer bij mij geweest. Zij liep langs en dan lachte ze naar mij. Zij heeft niets gekocht. Of zij vorig jaar ook bij mij is geweest weet ik niet. Zij had iets bij zich, een ketting ofzo en daar staat een nummer op. Het is iets van gehandicapten denk ik. (…) Die vrouw (…) stond bij mij bij de bus, het was op het einde van de dag en mijn bus was al bij de kraam. Ze stond te kijken en lachte en zei dat ik een mooie bus had. Ik vroeg of ze hulp nodig had en of ze de groep kwijt was. Zij zei: “Nee”. Ik vroeg of ze de groep kwijt was omdat ik in het verleden vaker meegemaakt heb dat een kind of een gehandicapte de groep kwijt was en dan bracht ik die terug naar de marktmeester. Ik vroeg aan die vroeg of zij de groep kwijt was omdat zij zo’n bordje of ketting met dat nummer om had en omdat ze zo lachte. Dus ik dacht dat ze de groep kwijt was, maar zij zei van niet.
Verdachteverklaart ter terechtzitting als volgt.
Ik heb een matras in mijn bus omdat ik in mijn bus blijf slapen als ik op de markt sta bij een meerdaags evenement. Iedereen die langsloopt kan zien dat het een blauwe matras is, omdat ik de deur van mijn auto open heb staan. In mijn marktkraam verkoop ik één artikel, te weten een Australische naaimachine. U, voorzitter, houdt mij voor dat er twee tormesjes, met rood en blauw handvat, en een gebruikershandleiding bij [slachtoffer 2] zijn aangetroffen, zoals te zien op pagina’s 42 en 43. U, oudste rechter, laat mij de foto op pagina 42 van het dossier zien. Dit is het artikel dat ik verkoop. U, oudste rechter, laat mij de foto op pagina 43 van het dossier zien. Dit is de bijbehorende handleiding.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] voldoende wordt gesteund door de hiervoor vermelde bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [slachtoffer 2] meldt de verkrachting bij thuiskomst gelijk aan haar begeleider [getuige 1] . Ook geeft zij tijdens het studioverhoor aan dat het feit heeft plaatsgevonden in een busje van verdachte en dat in dat busje een blauwe matras lag. Tevens heeft zij nadien de Australische naaimachientjes (tornmesjes) met bijbehorende handleiding bij zich, terwijl ze geen geld bij zich had. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij destijds een busje met een blauwe matras had en dat de bij aangeefster aangetroffen goederen de naaimachientjes zijn die hij op de markt verkoopt. [slachtoffer 2] herkent één jaar later op 10 mei 2018, op de braderie te Hoensbroek, spontaan de persoon die haar op 25 mei 2017 heeft verkracht, ook op de braderie te Hoensbroek. Aangeefster is daarbij emotioneel. [slachtoffer 2] geeft specifieke aanwijzingen aan [getuige 4] waar die persoon staat. [getuige 4] weet zeker dat zij de door aangeefster aangewezen persoon heeft gefotografeerd. Deze persoon wordt naar zijn identiteit gevraagd en het blijkt verdachte te zijn. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt ook ondersteund door de verklaringen van [getuige 3] en [betrokkene 2] . Op dezelfde dag dat [slachtoffer 2] verdachte spontaan herkent, melden zij onafhankelijk van aangeefster, aan de wijkagent dat verdachte een onzedelijk voorstel heeft gedaan aan [betrokkene 2] . Verdachte zou in bijzijn van [getuige 3] aan [betrokkene 2] hebben voorgesteld dat als ze met hem in de bus zou gaan kussen, ze goederen gratis kreeg. Uit deze verklaringen volgt dat verdachte dezelfde modus operandi hanteert als de persoon die [slachtoffer 2] heeft verkracht op 25 mei 2017.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het verdachte in 2017 duidelijk moet zijn geweest dat hij te maken had met een vrouw met een verstandelijke beperking. Bij slechts oppervlakkig contact in 2018 is hij die mening al toegedaan, naar eigen zeggen onder andere doordat ze zo lachte.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is voor de verkrachting, ondanks de ontkenning van verdachte. De verklaring van aangeefster wordt immers ondersteund door de verklaringen van de getuigen en feitelijkheden en hiermee staat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf maar is als het ware ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen.
De rechtbank komt, gelet op het bovenstaande, tot een bewezenverklaring van feit 2.