ECLI:NL:RBLIM:2020:8317

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
ROE 20 / 1731
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning nieuwbouw woning in Panningen

Op 28 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, samen met medestanders, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen een omgevingsvergunning die door de gemeente Peel en Maas is verleend voor de nieuwbouw van een woning in Panningen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de omgevingsvergunning niet in strijd is met eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en er geen bewijs is geleverd dat toezeggingen zijn gedaan door de gemeente die de vergunningverlening zouden ondermijnen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bezwaren van verzoeker onvoldoende onderbouwd zijn en dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. De voorzieningenrechter benadrukt dat het oordeel voorlopig is en geen bindende werking heeft voor de hoofdzaak. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 20 / 1731

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam 1] , wonend te [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan [naam 2] (hierna: de vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor de nieuwbouw van een woning op het perceel [adres 1] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
Bij brief van 7 juli 2020 is door verzoeker “en medestanders” tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij brief van 9 juli 2020 is voorts de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te treffen.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft een reactie op het verweerschrift ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Hij heeft het onderzoek gesloten op de datum van de uitspraak.

Overwegingen

Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt verweerder of de rechtbank in de (eventuele) hoofdzaak niet.
2. Het gaat in deze zaak om het besluit van verweerder om aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een vrijstaande woning op het perceel. Verzoeker en zijn medestanders zijn het er niet mee eens dat deze omgevingsvergunning is verleend. Het verlenen van de omgevingsvergunning is volgens hen in strijd met eerdere uitspraken uit 1993 en 1995 van (de Voorzitter van) de Afdeling (bestuurs)rechtspraak van de Raad van State én met toezeggingen van (medewerkers van) verweerders gemeente (dan wel van de voormalige gemeente Helden). Daarnaast wordt betoogd dat de bouw van een woning op het perceel onevenredig bezwarend voor omwonenden is en er geen rekening wordt gehouden met de aard van de omgeving. De bouw van een woning in een beeldbepalend historisch park vernietigt definitief het karakter van het park en ontneemt velen het plezier van het gebruik hiervan.
Wie heeft bezwaar gemaakt?
3. Verzoeker heeft gesteld dat in “de groep [naam 1] e.a.” ruim 400 medestanders zijn verenigd die zich tegen het bouwplan van de vergunninghouder verzetten en samen bezwaar hiertegen hebben gemaakt.
4. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat het bezwaarschrift wordt ondertekend en ten minste de naam en het adres van de indiener bevat.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gestelde vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5. De termijn waarbinnen bezwaar moet worden gemaakt tegen het bestreden besluit is inmiddels verstreken. Verzoeker heeft tot op heden geen enkele naam van zijn beweerdelijke medestanders bekendgemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de omstandigheid dat bezwaar wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de bezwaartermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de bezwaartermijn immers nog niet vast wie bezwaar heeft willen maken. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken bezwaar in te stellen namens nog onbekende personen. De identiteit van degene(n) namens wie bezwaar wordt ingesteld, moet voor afloop van de bezwaartermijn bekend zijn. De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:547) en 19 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:492). Het is daarom aannemelijk dat verweerder het bezwaar, voor zover dat is ingediend door de niet nadere geduide medestanders van verzoeker, niet-ontvankelijk zal verklaren, welke beslissing de rechterlijke toets in een eventueel beroep zou kunnen doorstaan. Voor zover het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening door “de medestanders” is ingediend, zal het verzoek reeds hierom worden afgewezen. Voor zover het verzoek door verzoeker is ingediend, zal de voorzieningenrechter dit hierna inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
6. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb staan vermeld. Voor zover hier van belang bepaalt dit artikel dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de twee in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend ter zake het besluit waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
8. De beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening vergt, als het spoedeisendheid belang niet geheel ontbreekt, in de regel een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en, voor zover aangewezen, een afweging van de betrokken belangen.
Feiten/inhoud bestreden besluit
9. Verzoeker woont aan de [adres 2] in [woonplaats] . Zijn woning ligt schuin tegenover het perceel. Op 10 april 2020 heeft de vergunninghouder een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel. In de aanvraag is vermeld dat het bruto vloeroppervlakte en de bruto inhoud van het bouwwerk na uitvoering van de bouwwerkzaamheden respectievelijk 203 m2 en 645 m3 is. Het bebouwde oppervlakte van het terrein na uitvoering van de bouwwerkzaamheden is 116 m2. De gebruiksoppervlakte van de woning en de vloeroppervlakte van het verblijfsgebied van de woning na uitvoering van de bouwwerkzaamheden bedragen respectievelijk 294 m2 en 194 m2.
10. Bij het bestreden besluit heeft verweerder gevraagde vergunning verleend onder de voorwaarde dat tijdens het ontgraven van de bouwput archeologische begeleiding bij de werkzaamheden aanwezig is. In het besluit is vermeld dat het project bestaat uit de activiteiten bouwen en planologisch strijdig gebruik.
11. In Bijlage 1 bij het bestreden besluit is (onder meer) het volgende overwogen:
[Op] grond van artikel 2.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient uw aanvraag te voldoen aan:
a.
het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening Peel en Maas;
b.
het van toepassing zijnde bestemmingsplan;
c.
de redelijke eisen van welstand.
Over deze toetsingscriteria overwegen wij als volgt:
a.
[…]
b.
Bestemmingsplan
Op de locatie [adres 1] te [woonplaats] is het bestemmingsplan ‘Dubbelkern Helden- Panningen ’, bestemmingen ‘Waarde - Archeologie 4’ en ‘Wonen - 3’ met maatvoeringen ‘maximum aantal wooneenheden: 1’ en ‘maximale goot- en bouwhoogte’ van toepassing. De aanvraag is in strijd met dit bestemmingsplan, omdat de bebouwing dieper reikt dan 40 cm onder maaiveld en er geen sprake is van bestaande gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlak van minder dan 250 m2. Voor de […] overwegingen om medewerking te verlenen aan deze aanvraag wordt verwezen naar bijlage 2.
c. Welstand
Het bouwplan is gelegen in een gebied waarvoor geen welstandseisen gelden. Het plan is dan ook niet door de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit getoetst aan de criteria gesteld in de ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’.
12. In Bijlage 2 bij het bestreden besluit is (onder meer) het volgende overwogen:
1.
Overwegingen
Bij het nemen van het besluit hebben wij overwogen dat:
[…]

de aanvraag is in strijd met [het] bestemmingsplan, omdat er een bouwverbod geldt voor het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing dieper reikt dan 40 cm onder maaiveld (artikel 38, tweede lid, onder 1a) en omdat er geen sprake is van vergroten van gebouwen en/of bouwwerken met een oppervlak van minder dan 250 m2 (artikel 38, tweede lid, onder 1b).

het toepassen van artikel 38.3 van het bestemmingsplan (Afwijken van de bouwregels) is noodzakelijk om deze aanvraag mogelijk te maken. Hierbij kan het bevoegd gezag van het bepaalde in artikel 38.2.1 afwijken, ten behoeve van het bouwen en/of vergroten van gebouwen of bouwwerken, met dien verstande dat naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarden van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

in de directe omgeving ten behoeve van de herinrichting van een park aan de [straat] in [woonplaats] [is] een archeologisch onderzoek uitgevoerd […] Tijdens dit onderzoek zijn er fragmenten keramiek, een greppel, een kuil of paalkuil alsmede een oud bouwlanddek uit de periode 10e tot en met de 14e eeuw aangetroffen. Alle potentieel aanwezig archeologische resten zijn gedocumenteerd en geborgen. Met deze informatie is de archeologische waarde van het terrein afdoende vastgesteld.

de grondwerkzaamheden ten behoeve van de realisatie van het souterrain kunnen leiden tot verstoring van archeologische resten. Het is tevens wenselijk dat bij het uitvoeren van de ontgravingswerkzaamheden rekening gehouden gaat worden met de vastgestelde ligging van de aangetroffen karresporen en greppel.

met toepassing van artikel 38.3.2 onder c van het bestemmingsplan (voorwaarden verlenen omgevingsvergunning) kan schade door bouwactiviteiten worden voorkomen of zoveel als mogelijk worden beperkt.
Omvang geding
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen gronden heeft aangevoerd die zien op de overwegingen in bijlage 2 bij het bestreden besluit. De voorzieningenrechter zal daarom dit deel van het besluit niet bij zijn beoordeling betrekken, waarbij hij opgemerkt dat de bestemmingsplanregels die betrekking hebben op de dubbelbestemming ‘Waarde -Archeologie 4’ volgens die regels strekken tot de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische waarde. Voor verzoeker gaat het echter om het belang gevrijwaard te blijven van de negatieve gevolgen die hij stelt te (gaan) ondervinden van het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. De op deze dubbelbestemming betrekking hebbende bestemmingsplanregels strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen waarvoor verzoeker bescherming zoekt. Derhalve zullen eventuele gronden tegen dit deel van het bestreden besluit in een eventuele hoofdzaak ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van de beslissing op bezwaar kunnen leiden.
Strijd met eerdere uitspraken?
14. Verzoekers betoog dat het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwplan in strijd is met de uitspaak van de Voorzitter van de (voormalige) Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 22 oktober 1993 en de uitspraak van de Afdeling van 16 november 1995 kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. De uitspraak van 22 oktober 1993 betreft de vernietiging van de beslissing op bezwaar tegen de met toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure verleende vergunning voor het bouwen van een woonhuis aan de [straat] wegens een motiveringsgebrek omdat de noodzaak voor het volgen van de anticipatieprocedure onvoldoende was gebleken. Uit deze uitspraak kan niet worden afgeleid dat destijds is geoordeeld dat woningbouw aan de [straat] nimmer mogelijk zou kunnen zijn.
15. De uitspraak van 16 november 1995 heeft betrekking op (het goedkeuringsbesluit inzake) de vaststelling door de raad van de toenmalige gemeente Helden van het bestemmingsplan ‘1e partiële herziening bestemmingsplan kern Panningen ’. Dit plan voorzag onder andere in een nieuwe invulling van het gebied waar nu het park en het gemeentehuis is gelegen, waaronder de realisatie van een bouwkavel aan de [straat] . De Afdeling heeft het tegen dit bestemmingsplan ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking had op de voornoemde bouwkavel, de woonbestemming vernietigd en opdracht gegeven in zoverre een nieuw besluit te nemen. Of een dergelijk besluit is genomen, is niet uit het dossier af te leiden. Dit is echter niet bezwaarlijk omdat sedert 2013 het (nieuwe) bestemmingsplan ‘Dubbelkern Helden- Panningen ’ van kracht is op grond waarvan ter plaatse woningbouw is toegestaan. Het is aan dit (onherroepelijke) bestemmingsplan waaraan de aanvraag van vergunninghouder diende te worden getoetst. Aan het bestemmingsplan ‘1e partiële herziening bestemmingsplan kern Panningen ’ en/of de uitspraak van de Afdeling komt daarom thans geen betekenis meer toe.
Strijd met toezeggingen?
16. Het betoog van verzoeker dat het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd is met toezeggingen die volgens hem door of namens de (toenmalige) gemeente Helden zijn gedaan, faalt eveneens. Verweerder betwist uitdrukkelijk dat hij of (medewerkers van) zijn rechtsvoorganger toezeggingen heeft gedaan waardoor bij verzoeker de indruk gewekt kon worden dat het perceel nooit zou worden bebouwd. Het ligt daarom op de weg van verzoeker aan te tonen dat wel dergelijke toezeggingen zijn gedaan. Verzoeker is hier niet in geslaagd. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat, wat hier verder ook van zij, nergens uit blijkt dat door de toenmalige gemeente Helden aan de bewoners van de [adres 3] in [woonplaats] is toegezegd dat in het park geen bebouwing zal plaatsvinden, maar dat wel een meerprijs voor de grond moest worden betaald. De stelling van verzoeker dat het aannemelijk is dat deze voorwaarden ook golden voor de verkoop van de grond aan de [adres 2] in [woonplaats] , is ook niet onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling van verzoeker dat door [naam 3] van de toenmalige gemeente Helden bij de koop van het perceel [adres medewerker] in [woonplaats] werd verzekerd dat er geen bebouwing in het naastgelegen park kon plaatsvinden. Tot slot heeft verweerder in dit verband – onbestreden – aangegeven dat hem niet is gebleken dat gronden die eerder zijn geschonken, zijn bebouwd.
Onredelijk bezwarend
17. Voor zover verzoeker heeft gesteld dat de bouw van een woning op het perceel onredelijk bezwarend voor omwonenden is en een beeldbepalend historisch park vernietigt, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker daarmee in feite de keuze van de raad van verweerders gemeente aan de orde stelt om op grond van het bestemmingsplan ‘Dubbelkern Helden- Panningen ’ woningbouw ter plaatse mogelijk te maken. Die afweging kan echter in de procedure omtrent de omgevingsvergunning niet meer worden bestreden; dit had in het kader van een procedure tegen de vaststelling van het bestemmingsplan moeten gebeuren.

Conclusie

18. Gelet op het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden, althans dat uiteindelijk zal blijken dat geen omgevingsvergunning had mogen worden verleend. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom ook op inhoudelijke gronden, als kennelijk ongegrond zijnde, afgewezen. De voorzieningenrechter schorst de omgevingsvergunning dan ook niet.
19. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 oktober 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 oktober 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.