ECLI:NL:RBLIM:2020:8308

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
8550090 \ CV EXPL 20-2510
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van een arbeidsovereenkomst en betaling van loon en vakantiegeld

In deze zaak vordert de eiser, [eisende partij], dat de rechtbank vaststelt dat er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen hem en de gedaagde partij, [gedaagde partij]. De eiser stelt dat hij per 1 februari 2016 in dienst is getreden bij de gedaagde partij en dat hij recht heeft op betaling van loon en vakantiegeld, omdat deze niet volledig zijn betaald. De gedaagde partij betwist echter het bestaan van een arbeidsovereenkomst en stelt dat er sprake is van een samenwerkingsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat, hoewel er een schriftelijke overeenkomst is, dit niet automatisch betekent dat er ook daadwerkelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst. De gedaagde partij heeft verschillende omstandigheden aangevoerd die het bewijs van een arbeidsovereenkomst weerleggen. De kantonrechter concludeert dat de eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat er geen bewijs is geleverd voor het bestaan van de arbeidsovereenkomst. Daarom worden de vorderingen van de eiser afgewezen en wordt hij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8550090 \ CV EXPL 20-2510
Vonnis van de kantonrechter van 28 oktober 2020
in de zaak van:
[eisende partij],
domicilie kiezend te [plaatsnaam 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. D.W.H. Rouers,
tegen:
[gedaagde partij] , handelend onder de naam [handelsnaam 1],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. G.D. Jongen.
Partijen worden verder aangeduid als [eisende partij] en [gedaagde partij]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is gehuwd geweest met mevrouw [naam] , de zus van [gedaagde partij] . Zij woonden in Duitsland en waren de vennoten in de vennootschap onder firma [naam v.o.f.] . In 2016 zijn [eisende partij] en zijn echtgenote in staat van faillissement verklaard.
2.2.
Sinds 1 september 2012 stond [gedaagde partij] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met als handelsnaam [handelsnaam 1] . In 2015 is de inschrijving aangevuld met de handelsnaam “ [handelsnaam 2] ” , en werden nog andere
aanpassingen gedaan. Onder meer werd de echtgenote van [eisende partij] als gevolmachtigde geregistreerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat – te verklaren voor recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst is gesloten en veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van:
  • het brutoloon waarop het reeds netto ontvangen bedrag in mindering strekt;
  • de vakantiebijslag waarop het reeds netto ontvangen bedrag in mindering strekt;
  • de wettelijke verhoging;
  • de wettelijke rente;
  • de buitengerechtelijke kosten;
  • de proceskosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vordering ten grondslag dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan en dat het loon en vakantiegeld niet volledig is betaald. Hij is per 1 februari 2016 bij [gedaagde partij] in dienst getreden als [functie] tegen een bruto maandsalaris van € 1.496,34. Er is een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgemaakt. Het loon en vakantiegeld is stelselmatig te laat betaald. In de dagvaarding geeft [eisende partij] een overzicht van de te weinig betaalde bedragen.
Op 25 april 2017 heeft [eisende partij] zich ziek gemeld. De ingeschakelde bedrijfsarts heeft geconstateerd dat er sprake is van blijvende medische beperkingen en heeft re-integratie in spoor 1 en vervolgens in spoor 2 geadviseerd. Na twee jaar ziekte is [eisende partij] voor 80% tot 100% afgekeurd en ontvangt hij een WIA-uitkering. Blijkens de loonstrook heeft [gedaagde partij] de intentie gehad om tot 100% van het loon door te betalen.
3.3.
[gedaagde partij] betwist de vordering en brengt het volgende naar voren. Er is afgesproken dat [handelsnaam 2] voor rekening en risico van [eisende partij] werd gedreven. De ondernemersvergoeding werd niet als winst uitbetaald maar als loon. [gedaagde partij] heeft zich niet met de bedrijfsvoering bemoeid. [eisende partij] zelf ontving een bankpas en een creditcard. Ook naar de buitenwereld toe presenteerde [eisende partij] zich als ondernemer achter [handelsnaam 2] .
Partijen hebben geen totstandkoming van een arbeidsovereenkomst beoogd. [gedaagde partij] verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 14 november 1997 (NJ 1998/149).
Er is ook niet voldaan aan de vereisten voor een arbeidsovereenkomst.
Ter onderbouwing van zijn verweer legt [gedaagde partij] onder meer schriftelijke verklaringen over van de boekhouder van [handelsnaam 2] , de heer [naam boekhouder] , en van mw. [naam] .
3.4.
[eisende partij] betwist vervolgens het verweer van [gedaagde partij] . Er is een schriftelijke arbeidsovereenkomst die volgens artikel 157 lid 2 Rv dwingende bewijskracht oplevert. Er is een gezagsverhouding want [eisende partij] werd door [handelsnaam 2] aan het werk gezet en [eisende partij] legde verantwoording af over de wekelijks gewerkte uren. Er is ook loon betaald.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen gaat over de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat en of uit hoofde daarvan aan [eisende partij] nog loon en vakantiegeld betaald moet worden. In elk geval is er een schriftelijke arbeidsovereenkomst en zijn er loonspecificaties. Hiermee staat echter niet onomstotelijk vast dat er ook daadwerkelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst zoals door [eisende partij] is betoogd. Er is "slechts" sprake van dwingende bewijskracht, verbonden aan de schriftelijke overeenkomst, waartegen te allen tijde het bijbrengen van tegenbewijs mogelijk is en blijft. [gedaagde partij] betwist dat er sprake is van een daadwerkelijke arbeidsovereenkomst en voert aan dat er naar de partijbedoeling dient te worden gekeken. In de visie van [gedaagde partij] is er sprake van een min of meer op samenwerking gerichte overeenkomst en is het nooit de bedoeling geweest om een arbeidsovereenkomst te sluiten.
4.2.
[gedaagde partij] voert daarvoor - onder meer- de volgende omstandigheden aan:
  • er is niet voldaan aan de vereisten van een arbeidsovereenkomst: er is geen sprake van een gezagsverhouding en er is geen loon betaald maar een ondernemersvergoeding;
  • de telefoonnummers van [naam v.o.f.] , waaronder het nummer [telefoonnummer] , zijn overgezet ten name van [handelsnaam 2] en stonden juist aan [eisende partij] zelf ter beschikking;
  • er is een bankrekening geopend en daarbij zijn twee bankpassen aan [eisende partij] en aan zijn echtgenote verstrekt;
  • in juli 2017 is de rekening nog uitgebreid met een creditcardfaciliteit;
  • er is een volmacht aan [eisende partij] afgegeven ten behoeve van die bankrekening;
  • [eisende partij] heeft een profiel op linked-in waarbij hij zich als eigenaar van [handelsnaam 2] heeft gepresenteerd;
  • de inhoud van de gemaakte afspraak dat [handelsnaam 2] door [eisende partij] werd gedreven en dat de ondernemersvergoeding niet als winst maar als loon werd uitbetaald is onder meer bevestigd door de boekhouder, de heer [naam boekhouder] van [bedrijfsnaam] te [plaatsnaam 2] , en door de ex-echtgenote van [eisende partij] . [gedaagde partij] legt ter zake schriftelijke verklaringen van voornoemde personen over;
  • [eisende partij] verrichtte hetzelfde soort werk als voorheen met als enige opdrachtgever [naam opdrachtgever] ;
  • er is pas op 18 januari 2019 geklaagd over het uitblijven van loon.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de hierboven bedoelde bewijskracht c.q. het daarmee gegeven bewijsvermoeden door deze omstandigheden, samen genomen, wordt weerlegd. Dit houdt in dat het bestaan van een arbeidsovereenkomst zoals door [eisende partij] is gesteld alsnog niet kan worden vastgesteld. [eisende partij] dient daarom zijn stellingen op dit punt alsnog te bewijzen. Echter, aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat een concreet en specifiek aanbod daartoe ontbreekt. [eisende partij] heeft enkel in volstrekt algemene bewoordingen een bewijsaanbod gedaan, dat kennelijk uitsluitend vanuit een daartoe bestaande algemeen-processuele verplichting is gedaan. Dit niet ook anderszins toegespitste aanbod - anders dan door enkele verwijzing naar het nu eenmaal voorliggende arbeidscontract en de daaraan toekomende dwingende bewijskracht - is daarmee te vaag en in rechte niet hanteerbaar, zodat dit bewijsaanbod daarom wordt gepasseerd.
4.4.
Het voorgaande houdt vervolgens in dat de stellingen van [eisende partij] niet vast zijn komen te staan en dat de vorderingen daarom worden afgewezen.
4.5.
[eisende partij] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op € 480,00 (2 x tarief € 240,00) als salaris voor de gemachtigde. Hierover wordt de wettelijke rente toegewezen zoals gevorderd.
4.6.
De kantonrechter zal dit vonnis voor zover aan de orde uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] alle af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 480,00, bij gebreke van betaling voordien te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de achtste dag na heden tot aan de betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Krens.
type: PLG
coll: