ECLI:NL:RBLIM:2020:8301

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
8485737/CV/20-1875
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van courtage uit bemiddelingsovereenkomst bij verkoop woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig makelaar (eisende partij) en twee gedaagde partijen. De eisende partij had een bemiddelingsovereenkomst gesloten met de gedaagde partij voor de verkoop van een woning. De gedaagde partij had een aanbetaling gedaan van € 3.900,00, maar weigerde het resterende bedrag van € 4.719,00 te betalen na de verkoop van de woning. De eisende partij vorderde betaling van dit bedrag, vermeerderd met incassokosten en rente.

De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat er mondeling een lager bedrag aan courtage was afgesproken en dat er achteraf wijzigingen aan de overeenkomst waren aangebracht die niet rechtsgeldig waren omdat deze niet waren voorzien van parafen. De kantonrechter oordeelde dat het verweer van de gedaagde partij niet onderbouwd was. De schriftelijke overeenkomst was door de gedaagde partij ondertekend en de kantonrechter verwierp de stelling dat de toevoegingen en correcties niet rechtsgeldig waren zonder parafen. De kantonrechter concludeerde dat de eisende partij recht had op de gevorderde bedragen, inclusief de incassokosten, en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter was dat de gedaagde partij hoofdelijk moest betalen aan de eisende partij, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8485737 \ CV EXPL 20-1875
Vonnis van de kantonrechter van 28 oktober 2020
in de zaak van:
[eisende partij] h.o.d.n. [handelsnaam],
Zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.F.G. Godart,
tegen:

1.[gedaagde partij sub 1] ,wonend [adres 1] ,[woonplaats] ,

2.
[gedaagde partij sub 2],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij is zelfstandig makelaar en bemiddelt voor kopers en verkopers bij de koop/verkoop van woningen. Eisende partij adviseert ook over de verkoop van het product Duokoop. Deze dienst van DNGB BV houdt in dat DNGB BV de grond koopt en de koper de woning om vervolgens de grond van DNGB BV te pachten.
2.2.
Gedaagde partij heeft aan eisende partij opdracht gegeven om te bemiddelen bij de verkoop van de aan gedaagde partij in eigendom toebehorende woning aan [adres 2] te [plaats] .
2.3.
Gedaagde partij heeft een bedrag van € 3.900,00 aanbetaald.
2.4.
Op 30 september 2019 wordt de (ver)koopovereenkomst van de woning gesloten. De woning is op 30 december 2019 aan de koper geleverd.
2.5.
Eisende partij verzoekt de notaris om het restant van de courtage in te houden op de te ontvangen koopprijs en dit bedrag aan hem over te boeken. Gedaagde partij stemt hiermee niet toe.
2.6.
De gemachtigde van eisende partij sommeert gedaagde partij 10 maart 2020 om het restant ad € 4.719,00 binnen 14 dagen te voldoen. Gedaagde partij betaalt niet.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 4.719,00 aan hoofdsom en € 596,90 aan incassokosten, vermeerderd met rente en (na)kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisende partij legt aan haar vordering ten grondslag dat gedaagde partij een opdracht tot bemiddeling heeft gegeven. Pas op 21 december 2019 protesteert gedaagde partij tegen de hoogte van de courtage. Dit is te laat.
Eisende partij betwist dat er later wijzigingen zijn aangebracht in de schriftelijke opdracht. In de schriftelijke opdrachtbevestiging staat vermeld wat partijen hebben afgesproken, inclusief de kosten van de duo-koop. Er is een zuivere overeenkomst tot stand gekomen.
4.2.
Gedaagde partij betwist de gevorderde hoofdsom. Zij voert aan dat er mondeling een lager bedrag aan courtage is afgesproken. Op 22 juli 2019 is te goeder trouw een formulier ondertekend en gedaagde partij verkeerde in de veronderstelling dat er een uitgewerkte schriftelijke overeenkomst zou volgen. Per sms is op 17 december 2019 een exemplaar opgevraagd en tot verbazing van gedaagde partij waren er met pen allerlei toevoegingen en correcties gedaan. Deze zijn echter alleen rechtsgeldig als deze voorzien zijn van parafen en dit is niet het geval.
4.3.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft eisende partij als productie 2 bij dagvaarding de schriftelijke overeenkomst tot bemiddeling bij verkoop overgelegd. Als niet betwist staat vast dat gedaagde partij deze overeenkomst voor akkoord heeft ondertekend. Het verweer van gedaagde partij dat zij te goeder trouw “een formulier” heeft ondertekend en ervan uitging dat zij een uitgewerkte overeenkomst zou ontvangen, is niet onderbouwd en het is de kantonrechter niet duidelijk waarop gedaagde partij dit baseert. Hieraan wordt daarom voorbij gegaan.
4.4.
Gedaagde partij geeft aan dat op voornoemde schriftelijke overeenkomst achteraf diverse toevoegingen, doorhalingen en correcties zijn gedaan. Zij stelt dat deze niet rechtsgeldig zijn omdat hierbij geen paraaf is gezet. De kantonrechter verwerpt ook dit verweer. Het zetten van paragrafen is niet noodzakelijk om de rechtsgeldigheid van een handgeschreven tekst aan te tonen. Ook dit verweer wordt daarom verworpen.
4.5.
Gedaagde partij draagt de bewijslast van haar verweer dat de hiervoor genoemde toevoegingen, doorhalingen en correctief achteraf op de overeenkomst zijn gezet. In feite zegt gedaagde partij hiermee dat eisende partij gefraudeerd heeft.
Dit verweer is echter niet onderbouwd of gedocumenteerd. Een begin van bewijs is dan ook niet geleverd. Dit houdt in dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen, nog afgezien van het feit dat gedaagde partij niet heeft aangeboden om bewijs te leveren.
De kantonrechter gaat er daarom uit dat hetgeen op de schriftelijke door gedaagde partij ondertekende overeenkomst inclusief alle toevoegingen, doorhalingen en correcties juist is.
4.6.
Uit de overeenkomst volgt dat de courtage 1,4% bedraagt. De extra kosten voor duokoop bedragen € 1.500,00 exclusief btw, terwijl verder betaling van € 170,00 voor Funda is overeengekomen. De kantonrechter constateert dat, en dit is door gedaagde partij ook niet betwist, eisende partij overeenkomstig de hiervoor genoemde afspraken de courtage en andere kosten in rekening geeft gebracht. In punt 9 van de overeenkomst staat verder vermeld dat alle tarieven exclusief 21% btw, verschotten en leges kosten zijn. Aan verschotten brengt eisende partij € 47,50 in rekening en aan leges € 35,00. De kantonrechter constateert dat gedaagde partij de hoogte van deze bedragen niet betwist.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het verweer van gedaagde partij wordt verworpen en dat de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen.
Ook de gevorderde incassokosten ad € 596,90 worden toegewezen. Aan gedaagde partij is immers de zogenoemde 14-dagenbrief gestuurd (brief van 26 maart 2020), zodat aan de vereisten voor toewijzing is voldaan.
4.8.
Gedaagde partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 90,32
  • griffierecht0 236,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 926,32
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 120,00 aan nakosten salaris.
4.9.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn gekweten, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 4.719,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot de dag van volledige betaling, en een bedrag van € 596,90 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 eveneens tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 926,32,
5.3.
veroordeelt gedaagde partij hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn gekweten, en onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: