In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig makelaar (eisende partij) en twee gedaagde partijen. De eisende partij had een bemiddelingsovereenkomst gesloten met de gedaagde partij voor de verkoop van een woning. De gedaagde partij had een aanbetaling gedaan van € 3.900,00, maar weigerde het resterende bedrag van € 4.719,00 te betalen na de verkoop van de woning. De eisende partij vorderde betaling van dit bedrag, vermeerderd met incassokosten en rente.
De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat er mondeling een lager bedrag aan courtage was afgesproken en dat er achteraf wijzigingen aan de overeenkomst waren aangebracht die niet rechtsgeldig waren omdat deze niet waren voorzien van parafen. De kantonrechter oordeelde dat het verweer van de gedaagde partij niet onderbouwd was. De schriftelijke overeenkomst was door de gedaagde partij ondertekend en de kantonrechter verwierp de stelling dat de toevoegingen en correcties niet rechtsgeldig waren zonder parafen. De kantonrechter concludeerde dat de eisende partij recht had op de gevorderde bedragen, inclusief de incassokosten, en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter was dat de gedaagde partij hoofdelijk moest betalen aan de eisende partij, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.