ECLI:NL:RBLIM:2020:8249

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
C/03/283058 / KG ZA 20-389
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot machtiging voor verkoop van appartementsrecht in kort geding met ondeelbare rechtsverhouding

In deze zaak heeft eiser, één van de dertien kinderen van de overleden moeder, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, de erfgenaam van een van de andere kinderen. Eiser vordert machtiging om het appartementsrecht, waarvan hij mede-eigenaar is, te verkopen. De moeder had bij notariële akte het vruchtgebruik van het appartementsrecht aan zichzelf gegeven, terwijl de kinderen het blote eigendom verkregen. Na het overlijden van de moeder op 25 november 2019 verviel het vruchtgebruik en werden de kinderen volledig eigenaar van hun deel. Eiser stelt dat de verkoop van het appartementsrecht noodzakelijk is, maar gedaagde verzet zich hiertegen.

De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling vastgesteld dat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, aangezien er dertien eigenaren zijn van het appartementsrecht en niet alle eigenaren in deze procedure zijn betrokken. De voorzieningenrechter heeft gewezen op de noodzaak om alle mede-eigenaren te betrekken in de procedure, zoals bepaald door de Hoge Raad in een eerder arrest. Eiser heeft weliswaar akkoordverklaringen van elf mede-eigenaren overgelegd, maar één deelgenoot heeft geen akkoordverklaring getekend, waardoor de vordering niet kan worden toegewezen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is om een beslissing te nemen die niet tussen alle betrokkenen op gelijke wijze geldt. Daarom heeft de voorzieningenrechter de vordering van eiser afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 23 oktober 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/283058 / KG ZA 20-389
Vonnis in kort geding bij vervroeging uitgesproken op 23 oktober 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.P.C.M. van Riet te Hoensbroek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • het door gedaagde opgestelde stuk “betreft: aanzegging kort geding …” met een aantal niet genummerde producties
  • de mondelinge behandeling
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 11 maart 1988 heeft een derde aan 13 kinderen van [naam moeder] , verder: moeder, bij notariële akte een appartementsrecht overgedragen, waarbij ieder kind voor een dertiende deel eigenaar werd van het blote eigendom van het appartementsrecht. Moeder kreeg bij genoemde akte het recht van levenslang vruchtgebruik van het appartemensrecht. [eiser] is één van de 13 kinderen. Eén van de andere 13 kinderen, [naam 1] was tot haar overlijden getrouwd met [gedaagde] en [gedaagde] is haar erfgenaam. Moeder is op 25 november 2019 overleden. Het vruchtgebruik verviel op dat moment en de kinderen (dan wel hun erfgenamen) werden op dat moment volledig eigenaar van hun deel van het appartementsrecht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad hem, [eiser] , machtigt om op de voet van artikel 3:174 BW:
  • Over te gaan tot het te gelden maken van het in het lichaam van de dagvaarding gemelde registergoed, meer in het bijzonder hem te machtigen alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van die woning;
  • Te bepalen dat het vonnis in de plaats komt voor de obligatoire koopovereenkomst noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van gedaagde;
  • Te bepalen dat het vonnis in de plaats komt voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de gedaagde;
  • Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding en daarbij tevens te bepalen dat alle kosten die strekken ter verkoop van het gemelde registergoed waaronder begrepen mogelijke notaris- en andere kosten die direct of indirect verband houden met de verkoop en levering van het registergoed ten laste komen van de bovenomschreven gemeenschap.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het door [gedaagde] ingediende stuk heeft hij niet op voorhand aan [eiser] of zijn advocaat doen toekomen. Pas op de mondelinge behandeling heeft [eiser] kennis gekregen van dit stuk. Dit stuk behelst kennelijk ook een vordering in reconventie. De voorzieningenrechter heeft ter zitting uitgesproken dat die vordering niet in behandeling wordt genomen omdat die vordering niet tijdig aan de wederpartij is meegedeeld. Daarnaast heeft te gelden dat in een kort geding als het onderhavige een eis in reconventie alleen kan worden ingediend door een advocaat.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling ambtshalve de problematiek van de ondeelbare rechtsverhouding aan de orde gesteld. Dit omdat de vordering in conventie kort gezegd toestemming tot overdracht van een woning behelst die thans een groot aantal eigenaren heeft. Daarmee is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Het is met een problematiek als de onderhavige niet mogelijk of niet effectief om een beslissing te nemen die niet tussen alle betrokkenen op gelijke wijze geldt of ten uitvoer kan worden gelegd. Daarvan is in dit geval sprake. Er wordt immers te gelde maken van een woning gevorderd die minstens 13 eigenaren heeft, terwijl in dit geding slechts twee van al die eigenaren procespartij zijn.
4.3.
Bij arrest van 10 maart 2017 (HR:2017:411) heeft de Hoge Raad beslist dat in een procedure over een processueel ondeelbare rechtsverhouding alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure moeten worden betrokken. In dit geval moeten dus alle mede-eigenaren in de procedure worden betrokken.
Eiser heeft akkoordverklaringen van elf deelgenoten/erfgenamen overgelegd waarin zij hem toestemming geven om de verkoop van de woning aan heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] af te handelen. Daarmee zijn deze deelgenoten/erfgenamen niet in deze procedure betrokken, ook al niet omdat deze akkoordverklaringen niet zien op het voeren van onderhavige procedure. Daarbij komt dat één deelgenoot/erfgenaam geen akkoordverklaring heeft getekend.
4.4.
Als degene die een beslissing wenst over een processueel ondeelbare rechtsverhouding nalaat om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te roepen, dient de rechter (ook) ambtshalve de gelegenheid te geven om de niet opgeroepen personen of persoon alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv. Dat kan op grond van artikel 30g Rv-nieuw alleen door middel van betekening van een exploot (ECLI:NL:HR:PHR:2018:251).
4.5.
Betekening door middel van een exploot brengt in dit geval waarschijnlijk hoge kosten met zich mee onder andere omdat het er voorshands voor moet worden gehouden dat twee erfgenamen in Australië wonen. De dagvaarding van die twee mede-eigenaren zal mogelijk niet alleen het nodige geld kosten, maar ook de nodige tijd. Deze kosten en tijd kan eiser besparen als de vordering wordt afgewezen en de deelgenoten/erfgenamen daarna zoveel mogelijk gezamenlijk een vordering instellen. Mede om die reden zal de voorzieningenrechter de vordering afwijzen.
4.6.
In de relatie tussen partijen ziet de voorzieningenrechter aanleiding de kosten tussen hen te compenseren in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
verstaat dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering in reconventie;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: TN