Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een incident betreffende een voegingsverzoek. De eiseres in de hoofdzaak, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Drost, heeft verzocht om de hoofdzaak te voegen met twee andere aanhangige zaken, genummerd C/03/281628 / HA ZA 20-425 en C/03/281302 / HA ZA 20-410. De gedaagde in de hoofdzaak, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G.C. van Baar, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaken nauw met elkaar samenhangen en dat de procedures verknocht zijn. Gezien de niet weersproken gronden heeft de rechtbank de incidentele vordering tot voeging toegewezen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat geen van de partijen als in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, waardoor de proceskosten worden gecompenseerd en iedere partij haar eigen kosten draagt.
In de beslissing heeft de rechtbank de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaken gevoegd en bepaald dat de zaak op 2 december 2020 weer op de rol zal komen voor conclusie van antwoord. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.R. Sijmonsma in het openbaar.