Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De beoordeling in het incident
3.De beslissing
2 december 2020voor conclusie van antwoord.
Rechtbank Limburg
Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een incident bij vervroeging in een civiele procedure. De eiseres in de hoofdzaak, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Drost, heeft een incidentele vordering tot voeging ingediend. De gedaagde in de hoofdzaak, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Proper, heeft geen verweer gevoerd tegen de gevoegde behandeling van de zaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdzaak en de aanhangige zaken met de nummers C/03/281628 / HA ZA 20-425 en C/03/281626 / HA ZA 20-424 nauw met elkaar samenhangen en dat de procedures verknocht zijn. De rechtbank heeft de incidentele vordering toegewezen, waarbij is geoordeeld dat geen van de partijen als in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd. Daarom zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de hoofdzaak op 2 december 2020 weer op de rol zal komen voor conclusie van antwoord.