ECLI:NL:RBLIM:2020:8121

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
C/03/283001/BZRK 20/2025
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klacht en verzoek tot schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan op een klacht en een verzoek tot schadevergoeding van verzoeker, die zorg ontving van de Vincent van Gogh kliniek voor geestelijke gezondheidszorg. Verzoeker had beroep ingesteld tegen een beslissing van de klachtencommissie van 13 augustus 2020, die zijn klachten ongegrond had verklaard en het verzoek tot schadevergoeding had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van verplichte zorg pas aan de orde is indien de noodzaak hiertoe zich voordoet. De rechtbank constateerde dat de bestreden beslissing, die op 23 juli 2020 aan verzoeker was meegedeeld, niet was gebaseerd op de actuele gezondheidstoestand van verzoeker, wat in strijd is met de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank verklaarde de klacht gegrond en wees het verzoek tot schadevergoeding af, omdat dit onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak van actuele informatie bij het toepassen van verplichte zorg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/283001 / BZ RK 20/2025
Beslissing van 15 oktober 2020 op de klacht ex artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 10:11 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
ten aanzien van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonend te [adres] , [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.J.T. de Kan,
hierna te noemen verzoeker;
tegen:
De Vincent van Gogh kliniek voor ggz,
Stationsweg 46,
5803 AC Venray,
hierna te noemen verweerder.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 24 september 2020, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de beslissing van de klachtencommissie d.d. 13 augustus 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de beschikking van de rechtbank Limburg inzake de voortzetting van de
crisismaatregel d.d. 22 juli 2020;
  • de op 23 juli 2020 aan verzoeker overhandigde brief met bijlage met informatie betreffende de aan verzoeker te verlenen vormen van verplichte zorg ex artikel 8:9 Wvggz;
  • de op 24 juli 2020 aan verzoeker overhandigde brief met bijlage met informatie betreffende de aan verzoeker te verlenen vormen van verplichte zorg ex artikel 8:9 Wvggz;
  • de op 28 juli 2020 ingediende klachten van verzoeker;
  • het op 30 juli 2020 door verweerder ingediende verweerschrift;
  • de op 6 augustus 2020 door verzoeker ingediende schriftelijke toelichting op de klachten;
- de beslissing van de klachtencommissie d.d. 13 augustus 2020.
1.2.
Vanwege het Coronavirus (COVID-19) heeft de Rechtspraak in maart 2020 besloten alle rechtbanken te sluiten. Door recente ontwikkelingen zijn de rechtbanken inmiddels weer deels geopend voor (fysieke) zittingen. Urgente zaken zoals de onderhavige gaan door, met dien verstande dat betrokkenen door middel van telehoren worden gehoord en niet in fysieke aanwezigheid. De rechtbank wil met deze maatregelen voorkomen dat het Coronavirus verder wordt verspreid. Hoewel de rechtbank veel waarde hecht aan het horen van betrokkene in fysieke aanwezigheid laat zij thans het belang van de volksgezondheid in het algemeen en de veiligheid van haar medewerkers in het bijzonder prevaleren. Dit omdat het nog niet mogelijk blijkt de 1,5 meter afstand te bewaren als zittingen ter plaatse worden gehouden. Het betreffen uitzonderlijke tijden die tot uitzonderlijke maatregelen nopen. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat namens betrokkene geen bezwaar is gemaakt tegen deze manier van horen.
1.3.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020 door middel van telehoren.
De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • de advocaat van verzoeker mr. P.J.T. de Kan;
  • [naam psychiater] , werkzaam als psychiater bij verweerder.
Verzoeker heeft bij monde van zijn advocaat te kennen gegeven niet bij de behandeling aanwezig te willen zijn.

2.De feiten

2.1.
Aan verzoeker werd door verweerder zorg verleend krachtens de beschikking ‘Machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel’ van deze rechtbank van 22 juli 2020. De machtiging was geldend tot en met 29 juli 2020.
2.2.
In de beschikking van 22 juli 2020 zijn de volgende vormen van toe te passen verplichte zorg opgenomen:
- het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- het insluiten;
- het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- het opnemen in een accommodatie.
2.3.
Op 22 juli 2020 heeft verweerder de beslissing genomen tot het verlenen van verplichte zorg, inhoudende:
- het beperken van de bewegingsvrijheid,
- het opnemen in een accommodatie.
Deze beslissing is 23 juli 2020 schriftelijk aan verzoeker meegedeeld.
2.4.
Op 23 juli 2020 heeft verweerder de beslissing genomen tot het verlenen van verplichte zorg, inhoudende:
- het toedienen van medicatie,
- het verrichten van medische controles,
- het beperken van de bewegingsvrijheid,
- het insluiten,
- het uitoefenen van toezicht op betrokkene,
- het onderzoek aan kleding of lichaam,
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen,
- het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen,
- het opnemen in een accommodatie.
Deze beslissing is 24 juli 2020 schriftelijk aan verzoeker meegedeeld.
2.5.
Verzoeker heeft bij brief van 28 juli 2020, onder verwijzing naar artikel 10:3 Wvggz, tegen de beslissing van 23 juli 2020, meegedeeld aan verzoeker op 24 juli 2020, bij de klachtencommissie middels twee klachtformulieren klachten ingediend voor zover het de verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie en het verrichten van medische controles (urinecontroles) betreft. De beslissing van 23 juli 2020 wordt in het hierna volgende ook aangeduid als ‘de bestreden beslissing’.
Verzoeker heeft tevens en op grond van artikel 10:11 Wvggz een verzoek tot schadevergoeding ingediend.
2.6.
De patiëntenvertrouwenspersoon, heeft in de notitie van 5 augustus 2020 namens verzoeker een schriftelijke toelichting gegeven op de door verzoeker bij de klachtencommissie ingediende klachten en het verzoek tot schadevergoeding.
2.7.
Bij beslissing van 13 augustus 2020 heeft de klachtencommissie de klachten ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
Namens verzoeker is het volgende aangevoerd:
De bestreden beslissing is onzorgvuldig en in strijd met de wet tot stand gekomen. Toepassing van de vormen van verplichte zorg, zoals aangekondigd in de bestreden beslissing, was behoudens de reeds in de beslissing van 22 juli 2020 genoemde verplichte zorg, niet aan de orde. De noodzaak hiertoe ontbrak op het moment dat de beslissing werd genomen. Verzoeker nam zijn medicatie en had zich ook bereid getoond mee te werken aan urinecontroles. Daarenboven was duidelijk dat behoudens de in de beslissing van 22 juli genoemde vormen van verplichte zorg, andere vormen niet aan de orde waren, nu de voortzetting van de crisismaatregel maar voor één week was verleend en verzoeker vrij snel naar huis zou gaan.
De bestreden beslissing die op 24 juli 2020 aan verzoeker meegedeeld werd heeft bij verzoeker veel onrust veroorzaakt en zijn psychisch welzijn geschaad. Deze onrust is echter, zo is namens verzoeker naar voren gebracht, niet in een schadebedrag uit te drukken.
3.2.
Verweerder heeft naar voren gebracht dat de bestreden beslissing, tot het verlenen van verplichte zorg, op 23 juli 2020 met verzoeker besproken is. Aanleiding voor de beslissing van 23 juli was het feit dat verzoeker was overgeplaatst van Venray naar Venlo. De in de bestreden beslissing genoemde vormen van verplichte zorg, zijn behoudens ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’ en ‘het opnemen in een accommodatie’, niet toegepast. De overige vormen van verplichte zorg zijn in de bestreden beslissing wel meegedeeld en gemotiveerd, maar steeds met de opmerking “op indicatie”. Dit om aan te duiden dat deze vormen van verplichte zorg alleen zouden worden toegepast als de noodzaak zich zou voordoen. Van een noodzaak was op het moment dat de bestreden beslissing op 23 juli genomen werd geen sprake. “Op indicatie” heeft blijkbaar tot onduidelijkheid geleid bij verzoeker.
Het is beleid van verweerder om ook als de noodzaak zich nog niet voordoet een dergelijke beslissing te nemen. Het wordt beschouwd als een juridische indekking voor het geval de noodzaak zich alsnog voordoet. In dat geval kan de verplichte zorg op indicatie worden toegepast. Verweerder kan zich de onrust bij verzoeker voorstellen. Verweerder benadrukt dat er op het moment dat de schriftelijke mededeling tot het toepassen van verplichte zorg werd gedaan geen intentie was om dwang, behoudens de in de eerdere beslissing genoemde vormen van verplichte zorg, toe te passen.

4.De beoordeling

4.1.
Verzoeker is ontvankelijk in zijn verzoek, aangezien zijn verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
4.2.
Verzoeker is op 23 juli 2020 in het kader van de voortzetting van de crisismaatregel vanuit de ‘CIBU’ in Venray overplaatst naar de afdeling ‘volwassenen 1’ in Venlo. Na die overplaatsing werd aan verzoeker op 24 juli 2020 het formulier ‘beslissing tot het verlenen van verplichte zorg’ uitgereikt waarop alle vormen van verplichte zorg, zoals ze waren opgenomen in de beschikking van de rechtbank ‘tot voortzetting van de crisismaatregel’, werden aangegeven.
Op 23 juli 2020 was aan verzoeker al de beslissing meegedeeld om verplichte vormen van zorg, te weten het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie, toe te passen. Deze vormen van verplichte zorg zijn ook daadwerkelijk gedurende de voortzetting van de crisismaatregel toegepast. De overige vormen van verplichte zorg, zoals vermeld in de beschikking van de rechtbank, zijn feitelijk niet toegepast.
In de bestreden beslissing, zijn de vormen van verplichte zorg, behoudens de in de eerdere beslissing reeds genoemde vormen (het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie) voorzien van de opmerking “op indicatie”. Dit om aan te duiden dat deze verplichte zorg alleen zal worden toegepast als dit noodzakelijk blijkt. Deze aankondiging heeft bij verzoeker tot veel onrust geleid, hetgeen door verweerder wordt erkend.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het toepassen van verplichte vormen van zorg pas aan de orde is indien zich de noodzaak hiertoe voordoet. In de beschikking van 22 juli van de rechtbank is vermeld welke vormen van verplichte zorgen in zo’n geval
mogenworden toegepast. Echter, alvorens tot toepassing van verplichte zorg wordt overgegaan dient de noodzaak hiertoe te blijken. Daarbij is het van belang dat de actuele gezondheidstoestand van betrokkene wordt beoordeeld, er vooroverleg met betrokkene plaatsvindt en er vervolgens een op de actuele gegevens gebaseerde schriftelijke beslissing wordt uitgereikt.
Het reeds op voorhand nemen van een beslissing, waarbij ‘op indicatie’ vormen van verplichte zorg op voorhand worden gefiatteerd, acht de rechtbank in strijd met artikel 8 lid 1 onder a Wvggz waarin is bepaald dat de zorgverantwoordelijke slechts een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg neemt nadat hij zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene.
Het feit dat verweerder niet is overgegaan tot toepassing van de in de bestreden beslissing toegevoegde vormen van verplichte zorg wil niet zeggen dat verzoeker geen belang heeft bij een beslissing op zijn verzoek, nu vaststaat dat de beslissing bij hem te veel onrust heeft geleid.
4.4.
De rechtbank zal het beroep tegen de bestreden beslissing gegrond verklaren.
Op het moment van het nemen en vervolgens schriftelijk meedelen van de beslissing, respectievelijk op 23 en 24 juli 2020, was er geen sprake van een noodzaak tot het toepassen van vormen van verplichte zorg, behoudens de vormen die aan verzoeker al in een eerdere beslissing waren meegedeeld. Het reeds op voorhand bepalen dat in een later stadium op indicatie verplichte vormen van zorg kunnen worden toegepast is in strijd met de wet die vereist dat een dergelijke beslissing is gebaseerd op de actuele gezondheidstoestand van betrokkenen.
4.5.
De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding afwijzen nu dit verzoek onvoldoende is onderbouwd.

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de klacht gegrond;
wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.J.M. Wassenberg, F. Oelmeijer en M.I.J. Hegeman, rechters, bijgestaan door P.C.H. van Montfort als griffier op 15 oktober 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.