ECLI:NL:RBLIM:2020:8114

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
03-059334-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en aanwezig hebben van harddrugs met deelname aan een criminele organisatie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 15 oktober 2020, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten met betrekking tot de verkoop en het aanwezig hebben van harddrugs, alsook deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 2000, werd bijgestaan door mr. A.A.T.X. Vonken. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 1 oktober 2020, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte onder andere het verkopen en aanwezig hebben van cocaïne en heroïne in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 5 maart 2020. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voor een deel nietig was, maar dat de verdachte wel schuldig was aan het medeplegen van het verkopen van heroïne op 22 november 2019 en het aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs in zijn woning op 5 maart 2020. De rechtbank achtte de deelname aan een criminele organisatie niet bewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de organisatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 109 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uren. Tevens werd een contactverbod opgelegd met de medeverdachte. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03-059334-20
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2000,
postadres [postadres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 oktober 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 5 maart 2020 tezamen met een of meer anderen, dan wel alleen, meermalen dan wel eenmaal, hoeveelheden cocaïne en/of heroïne
(primair)buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(subsidiair)aanwezig heeft gehad;
feit 2:op of omstreeks 22 november 2019 tezamen met een of meer anderen, dan wel alleen, aanwezig heeft gehad ongeveer 50,7 gram heroïne en/of 12,6 gram cocaïne;
feit3A: op of omstreeks 5 maart 2020 in Kerkrade tezamen met een of meer anderen, dan wel alleen, aanwezig heeft gehad ongeveer 307,21 gram en/of ongeveer 0,35 gram, dan wel een of meer hoeveelheden, heroïne en/of ongeveer 0,52 gram, dan wel een hoeveelheid, cocaïne, en/of
feit 3B: op of omstreeks 5 maart 2020 in Brunssum tezamen met een of meer anderen, dan wel alleen, aanwezig heeft gehad ongeveer 436,61 gram, dan wel een hoeveelheid, heroïne en/of ongeveer 106,16 gram, dan wel een hoeveelheid, cocaïne;
feit 4:in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 5 maart 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en/of [naam 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en/of een misdrijf als bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.

3.Voorvragen

Geldigheid dagvaarding
De rechtbank overweegt (ambtshalve) over de geldigheid van de dagvaarding het volgende.
De opgave van het onder feit 4 tenlastegelegde houdt in dat verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit (onder andere) [naam 1] en/of de andere onder feit 4 genoemde natuurlijke personen.
De rechtbank is van oordeel, omdat [naam 1] verdachte zelf betreft, de dagvaarding in zoverre (partieel) nietig moet worden verklaard. De dagvaarding is voor het overige geldig.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen in die zin dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk meermalen hoeveelheden heroïne en/of cocaïne heeft verkocht aan Duitse kopers waardoor zij die harddrugs buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht. Verdachte zorgde met name voor het bewaren van de harddrugs in zijn woning. Volgens zijn verklaring ter zitting vond dat al vanaf augustus 2019 plaats. Uit processen-verbaal van de politie volgt tevens dat verdachte meermalen met [medeverdachte] met een auto naar voornamelijk Duitse kopers is gegaan om in de plaatsen genoemd in de tenlastelegging op straat harddrugs te verkopen.
De officier van justitie acht ook het onder 2 tenlastegelegde bewezen, in die zin dat verdachte op 22 november 2019 in Kerkrade, in een auto merk Hyundai, opzettelijk tezamen met medeverdachte [medeverdachte] ongeveer 50,7 gram heroïne en 12,6 gram cocaïne aanwezig heeft gehad, en wel op basis van de verklaring van verdachte, de door [naam 8] afgelegde verklaring en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de toen in die auto aangetroffen hoeveelheden heroïne en cocaïne.
De officier van justitie acht verder het onder 3 tenlastegelegde bewezen, en wel in die zin dat verdachte op 5 maart 2020 in zijn woning ongeveer 436,61 gram heroïne en 106,16 gram cocaïne aanwezig heeft gehad, op grond van de bekennende verklaring van verdachte daarover en het proces-verbaal van het aantreffen van die drugs in diens woning.
De officier van justitie acht voorts het onder feit 4 tenlastegelegde bewezen in die zin dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met betrekking tot harddrugs met [medeverdachte] en ook met de andere in de tenlastelegging met name genoemde personen.
De officier van justitie acht genoemde feiten bewezen op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie acht het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen, reden waarom verdachte daarvoor dient te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft over feit 1 aangevoerd dat alleen bewezen verklaard kan worden dat verdachte tijdens de tenlastegelegde periode in zijn woning harddrugs voor een of meer anderen heeft bewaard. Gesteld is verder dat er voor het meer tenlastegelegde geen bewijs is, met name niet dat verdachte een en ander met opzet zou hebben gedaan. Uit de bewijsmiddelen volgt alleen dat verdachte eenmaal, te weten op 22 november 2019, tijdens een drugsdeal door [medeverdachte] met hem in de auto van het merk Hyundai zat terwijl sprake was van een drugsdeal. Gesteld is dat onduidelijk is of verdachte toen wist wat er gebeurde en dat er dus onvoldoende bewijs is dat verdachte toen met opzet drugs heeft verkocht. Verdachte heeft dat ontkend. Verdachte heeft verklaard dat niet juist is dat hij toen drugs aan de koper zou hebben gegeven. Hij heeft alleen van [medeverdachte] gekregen geld in een tasje gestopt.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, daartoe stellende dat juist is dat verdachte op 22 november 2019 met medeverdachte [medeverdachte] aanwezig was in die auto merk Hyundai waarin de genoemde hoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over het aanwezig hebben door verdachte van de in diens woning aangetroffen hoeveelheden heroïne en cocaïne. De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte van het meer tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat er geen enkel bewijs is dat verdachte wetenschap had van de door de politie in het bos in Kerkrade aangetroffen drugs.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte voor dat feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte alleen voor medeverdachte [medeverdachte] en af en toe voor een andere persoon harddrugs in diens woning bewaarde, maar dat verdachte niet besefte en dus niet wist dat hij voor een organisatie werkte en dat hij zeker niet wist welk oogmerk die organisatie had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
t.a.v. feit 1 primair m.b.t. buiten het grondgebied van Nederland brengen:
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in of omstreeks de tenlastegelegde periode opzettelijk harddrugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals onder 1 primair is tenlastegelegd. Het dossier biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten voor strafbare betrokkenheid van verdachte bij dit handelen.
t.a.v. feit 1 primair verder:
De verdachte heeft ter terechtzitting [2] verklaard dat hij op 22 november 2019 tezamen met
[medeverdachte] met een auto merk Hyundai naar een parkeerplaats in Kerkrade vlak bij de grens met Duitsland is gereden, dat [medeverdachte] toen die auto bestuurde en dat hij op die parkeerplaats als bijrijder in deze auto zat.
Verbalisanten hebben verklaard [3] dat zij zich op 22 november 2019 te 15:30 uur in
de directe omgeving van de [adres 1] te Kerkrade bevonden. Verbalisant [verbalisant 1] zag die dag te 15:40 uur dat een personenauto, merk Hyundai, type 130, kleur blauw, voorzien van het kenteken: [kenteken] , over de [adres 1] te Kerkrade reed. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat genoemde Hyundai vervolgens achteruit de vlak voor de rijksgrens van Nederland en Duitsland gelegen parkeerplaats opreed. Verbalisant [verbalisant 2] zag even later dat het linker achterportier van de Hyundai werd geopend, dat vanaf die plaats in die auto een blank smal persoon met zwart vest uitstapte en dat deze persoon om de Hyundai liep en aan de bijrijderszijde, voorin, instapte. Hij zag dat genoemde Hyundai bleef stilstaan. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen vervolgens dat een mannelijk persoon, gekleed in een zwarte broek, zwarte jas en zwart mutsje, met rugzak, vanuit Duitsland de rijksgrens met Nederland overstak. Deze persoon bleek naderhand de verdachte [naam 8] te zijn. Verbalisanten zagen dat genoemde Hyundai ineens iets naar voren reed, dat genoemde [naam 8] ineens hard rende in de richting van de Hyundai en dat de Hyundai abrupt stopte.
Verbalisant [verbalisant 2] zag dat [naam 8] stopte ter hoogte van de linkerflank van de
Hyundai en vervolgens linksachter in de Hyundai stapte. Verbalisanten zagen daarop dat genoemde Hyundai meteen hierop langzaam de parkeerplaats afreed, de rijbaan van de [adres 1] op. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de Hyundai opvallend langzaam over de [adres 1] reed, ongeveer halverwege stopte, en dat het rechter achterportier van genoemde
Hyundai werd geopend, waarna [naam 8] daar uit genoemde Hyundai stapte. Hij zag dat genoemde Hyundai doorreed over de [adres 1] in de richting van de [adres 2] te Kerkrade. Verbalisanten hielden die dag te 16:03 uur op de [adres 1] te Kerkrade voornoemde mannelijke persoon aan, die toen opgaf te zijn [naam 8] , geboren op [geboortedatum 2] 1983 te [geboorteplaats 2] , wonende te [woonplaats] .
Verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben verder verklaard dat zij diezelfde dag te 16.03 uur genoemde Hyundai lieten stilhouden op de [adres 2] te Kerkrade. Zij zagen dat in de Hyundai twee personen zaten, welke te 16.03 uur werden aangehouden, en welke inzittenden bleken te zijn: [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 3] 1991 te [geboorteplaats 3] , en [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats 1] . Verbalisanten verklaarden voorts dat verdachte [medeverdachte] op de bestuurderszitplaats zat en verdachte [naam 1] zat op de bijrijder zitplaats in die auto. Die dag te 16:04 uur werd de door [medeverdachte] bestuurde personenauto, merk: Hyundai, type 130, kleur: blauw, voorzien van het kenteken [kenteken] (goednummer 1259182) in beslag genomen.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft voorts verklaard [4] dat hij op 22 november 2019 te 16:28 uur met de aangehouden verdachte [naam 8] , geboren op [geboortedatum 2] 1983 te [geboorteplaats 2] , aankwam op het Districtsbureau te Heerlen en dat hij daar aan hem de uitlevering heeft gevorderd van de verdovende middelen die hij bij zich droeg. Hierop haalde deze verdachte uit zijn onderbroek een "gripzakje" dat hij aan verbalisant overhandigde (goednummer PL2300-2019184596-1262575). Verbalisant zag dat in deze gripzak een bolletje met een bruine substantie zat en hij hoorde dat genoemde [naam 8] zei dat dit 2 gram heroïne was.
Uit een MMC kleur- en reactietest [5] bleek dat het bij de verdachte [naam 8] aangetroffen verdovende middel positief reageerde op de aanwezigheid van heroïne.
[naam 8] [6] heeft op 23 november 2019 verklaard dat hij die dag in Kerkrade van een jonge man in een auto 2 gram heroïne heeft gekocht. Bij zijn aanhouding daarna die dag heeft hij die heroïne afgegeven. Hij verklaarde verder dat iemand, die hij tevoren voor het bestellen van de drugs gebeld had, tegen hem zei dat er een auto zou komen, een Hyundai donker grijs van kleur. Het was op een parkeerplaats. Hij stapte in die auto en heeft toen de heroïne gekocht en na 10 meter rijden mocht hij uitstappen. Er zaten twee mensen in de auto. Hij gaf het geld aan degene die aan de rechter kant in de auto zat en hij kreeg van hem ook de drugs, dus van de bijrijder. Deze persoon had een klein postuur, was smal en ongeveer
22-25 jaar oud. De bestuurder van die auto had donker haar en een stevig postuur.
De rechtbank acht – gelet op de feiten en omstandigheden vermeld in voornoemde bewijsmiddelen – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op één tijdstip in de tenlastegelegde periode, te weten op 22 november 2019 op de [adres 1] in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte] , opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne heeft verkocht.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte en [medeverdachte] , gelet op de bevindingen van verbalisanten en de door koper [naam 8] afgelegde verklaring, bewust naar genoemde parkeerplaats zijn gereden om een koper van drugs te treffen, dat zij toen bij de verkoop van de heroïne aan de betrokken koper nauw en bewust hebben samengewerkt en dat hun rollen en bijdragen zodanig substantieel waren dat van medeplegen van de verkoop van de heroïne aan die koper kan worden gesproken.
De rechtbank acht het onder 1 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen, nu zich daarvoor in het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten voor strafbare betrokkenheid van verdachte bevinden.
t.a.v. feit 2:
Ten aanzien van feit 2 zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit tenlastegelegde ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en voor dit feit door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2019, op pagina’s 70 en 71;
- het proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2019, op pagina 69;
- de aanvraag forensisch onderzoek drugs van 24 november 2019, op pagina’s 89 en 90, en
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) te Den Haag van
24 december 2019, op pagina’s 96 en 97.
t.a.v. feit 3A:
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 3A tenlastegelegde heeft begaan. Het dossier biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten voor strafbare betrokkenheid van de verdachte bij de op 5 maart 2020 door de politie (in een sok of in een blok) in het bosgebied aan de Hambosweg in Kerkrade aangetroffen verdovende middelen.
t.a.v. feit 3B:
Ten aanzien van dit feit zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit tenlastegelegde ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en voor dat feit door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het onder 3B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek woning ( [adres 3] ) d.d.
7 maart 2020, op pagina’s 278 tot en met 293;
- de kennisgeving van inbeslagneming, op pagina’s 413 tot en met 420;
- de kennisgeving van inbeslagneming, op pagina’s 421 en 422;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 9 april 2020, op pagina’s 443 tot en met 454;
- het proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2020, op pagina’s 472 tot en met 477;
- de aanvraag forensisch onderzoek drugs [adres 3] Brunssum van
8 maart 2020, op pagina’s 438 tot en met 442;
- 17 rapporten van het NFI te Den Haag (telkens) van 8 april 2020, op de pagina’s 455 tot en met 471.
t.a.v. feit 4:
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 4 tenlastegelegde heeft begaan. Het dossier biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten voor strafbare betrokkenheid van verdachte bij het door de in deze tenlastelegging genoemde natuurlijke personen beoogde handelen en derhalve voor deelname aan een criminele organisatie.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
t.a.v. feit 1:
op 22 november 2019 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
t.a.v. feit 2:
op 22 november 2019 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 50,7 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 12,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
t.a.v. feit 3B:
op 5 maart 2020 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 436,61 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 106,16 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
t.a.v. feit 2 en feit 3B telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht – gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 16 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarde dat verdachte tijdens de proeftijd geen contact mag hebben met de personen van de criminele organisatie, genoemd onder feit 4. De officier van justitie heeft tevens de verbeurdverklaring gevorderd van het op 5 maart 2020 in diens woning onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van 200 euro, omdat dit opbrengst van door hem gepleegde strafbare feiten is.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en daarnaast een lange voorwaardelijke straf, eventueel voor de duur van een jaar, of een taakstraf van maximaal 240 uren. De raadsman heeft gesteld dat oplegging van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats is voor verdachte, die ten tijde van de feiten nog jong was en niet alles goed besefte. Verder is gesteld dat oplegging van een bijzondere voorwaarde, ook toezicht door de reclassering, niet geboden is. Een dergelijk toezicht is door de reclassering ook niet geadviseerd. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte oprecht en eerlijk is en dat hij nu van goede wil is om een positieve wending aan zijn leven te geven.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het eenmaal tezamen met een ander verkopen van een hoeveelheid heroïne op straat vanuit een auto. Daarnaast heeft verdachte zich diezelfde dag schuldig gemaakt aan het tezamen met die ander aanwezig hebben in die auto van 50,7 gram heroïne en 12,6 gram cocaïne, in totaal een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het tezamen met een of meer anderen in zijn woning aanwezig hebben van 436,61 gram heroïne en 106,16 gram cocaïne, in totaal een hoeveelheid van meer dan een halve kilo harddrugs. De woning van verdachte was gedurende een termijn van ruim zes maanden de bewaarplaats voor grote hoeveelheden harddrugs voor een of meer andere uit Rotterdam of omgeving afkomstige personen ten behoeve van de verkoop van deze drugs aan vooral Duitse kopers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft, als uitgangspunt voor het bepalen van de strafmaat voor de bewezen verklaarde en bij de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 september 2020. Daaruit blijkt in het voordeel van verdachte dat hij zich niet eerder aan een soortgelijk feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank heeft verder in het bijzonder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze onder meer naar voren komen uit:
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 28 september 2020, alsmede
- hetgeen door de raadsman ter terechtzitting over verdachte naar voren is gebracht.
De verdachte was ten tijde van de feiten 18 of 19 jaar.
Door de reclassering is, in haar advies van 28 september 2020, geadviseerd het (zogenaamde) volwassenenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank sluit zich hierbij aan, op grond van hetgeen over de persoon van verdachte ter terechtzitting en uit genoemd rapport van de reclassering naar voren is gekomen. Toepassing van het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is dus niet aan de orde.
De rechtbank heeft voorts, in het voordeel van verdachte, rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden:
  • de nog jeugdige leeftijd van verdachte en met name zijn kwetsbare positie ten tijde van de feiten;
  • de omstandigheid dat de in de woning van verdachte aangetroffen harddrugs de verdachte niet in eigendom toebehoorden, maar dat verdachte zich op naïeve wijze door een ander heeft laten overhalen om deze verdovende middelen in zijn woning te bewaren,
  • de omstandigheid dat verdachte ook samen met een ander harddrugs heeft verkocht, maar hij had op dat gebied een beperkte rol, en
- de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij inmiddels werk heeft, dat hij beseft dat hij fout heeft gehandeld en dat hij een positieve wending aan zijn leven moet gaan geven.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij hulp en/of begeleiding niet nodig heeft. Uit het reclasseringsadvies van 28 september 2020 volgt ook dat oplegging van een bijzondere voorwaarde niet geïndiceerd is.
De rechtbank heeft tenslotte overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid:
- dat verdachte bij strafbeschikking van 9 januari 2020 ter zake van overtreding van het bepaalde in artikel 5.6.8 tweede lid van de Regeling voertuigen, is veroordeeld tot een geldboete van €260,00 en
- dat verdachte bij vonnis van 15 oktober 2020 ter zake van oplichting meermalen gepleegd is veroordeeld tot betaling aan de Staat ten behoeve van twee slachtoffers van een bedrag van (telkens) €46,95,
en dat verdachte nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijven die voor deze data zijn gepleegd.
De rechtbank acht, alles afwegend, oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf van
120 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 109 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Dit betekent dat verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer hoeft te ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat genoemde lange proeftijd op zijn plaats is, om verdachte ervan te doordringen dat hij in de toekomst niet opnieuw foute keuzes moet maken. Indien verdachte geen verandering brengt in zijn leven of een inmiddels ingezette verandering niet vasthoudt, is de kans groot dat hij in de toekomst opnieuw met politie en justitie in aanraking zal komen. Om die reden zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf bovendien als bijzondere voorwaarde een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] koppelen, ter voorkoming van recidive.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank tevens oplegging aan verdachte van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden, om verdachte het laakbare van zijn handelen te doen inzien.

8.Het beslag

Het op 5 maart 2020 in de woning van de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van
€200,-- is vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien dit geldbedrag aan verdachte toebehoort en nu dit geldbedrag door verdachte uit de baten van het onder feit 3 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen, te weten als opbrengst voor het aanwezig hebben dan wel bewaren voor anderen van heroïne en cocaïne in zijn woning.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 33, 33a, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van feit 4:
Partiële nietigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 4 partieel nietig ten aanzien van de in de opgave van die tenlastelegging opgenomen naam “ [naam 1] ”;

Vrijspraak

- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 4 ten laste gelegde;
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, te weten 11 dagen, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt de volgende
bijzondere voorwaarde, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
contactverbod:
dat veroordeelde op geen enkele wijze (direct noch indirect) contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met [medeverdachte] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 1] 1991, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, waarbij de politie zal toezien op handhaving van dit contactverbod;
  • veroordeelt de verdachte tevens tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Beslag
-
verklaart verbeurdhet op 5 maart 2020 onder verdachte in beslag genomen
geldbedrag van €200,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.J. Voogt, voorzitter, mr. F.H. Machiels en
mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
15 oktober 2020.
Buiten staat
Mr. L.E.M. Hendriks is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 5 maart 2020 in de gemeente Kerkrade en/of Landgraaf en/of Heerlen en/of Brunssum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 en lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A en B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 22 november 2019 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 50,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 12,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 en lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A en B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
t.a.v. feit 3:
A.
hij op of omstreeks 5 maart 2020 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 307,21 gram en/of ongeveer 0,35 gram, in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 0,52 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
B.
op of omstreeks 5 maart 2020 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 436,61 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of ongeveer 106,16 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
t.a.v. feit 4:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 5 maart 2020 in de gemeente Kerkrade en/of Landgraaf en/of Heerlen en/of Brunssum, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of een misdrijf als bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg (einddossier Viel, deelonderzoek verdachte [medeverdachte] / [verdachte] ) BVH nummer 2020035840, onderzoeksnummer LB2RO20003-192, onderzoeksnaam Viel, gesloten van 11 juni 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 783.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2020.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2019, op pagina’s 65 tot en met 69.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2019, op pagina 85.
5.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 23 november 2019, op pagina 98.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 november 2019, op pagina’s 153 tot en met 156.