3.3Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) gaat in de nacht van 24 op 25 augustus 2019 op stap in Heerlen. Rond middernacht arriveert hij in de stad, waar hij naar club [Naam club] gaat. Daar raakt hij in gesprek met de verdachte, die hij kent. Volgens het slachtoffer sprak de verdachte hem aan over geld dat de verdachte nog tegoed zou hebben van het slachtoffer. Dit gesprek verliep normaal. De verdachte stelt voor om het gesprek buiten voort te zetten. Het slachtoffer en de verdachte lopen samen een steegje in
(rechtbank: naar later blijkt de [Straatnaam] )en daar gaat het gesprek verder. Op enig moment ziet het slachtoffer dat de verdachte trilt en een agressieve blik in zijn ogen heeft. Het slachtoffer voelt zich daardoor geïntimideerd. Vlak nadat het slachtoffer de verdachte vraagt waarom hij trilt, voelt het slachtoffer dat hij met vuisten een aantal keren wordt geslagen. Hij voelt direct hevige pijn. Hij wordt duizelig en valt op de grond. Het slachtoffer meent dat hij ook nog is getrapt door de verdachte. Hij heeft daarna geen kracht meer om op te staan.
Uit het forensisch geneeskundig onderzoek blijkt dat het slachtoffer een hematoom heeft rond het rechteroog en dat dit oog fors gezwollen is, rood-blauw verkleurd en dichtgedrukt is. In de rechterwenkbrauw is een scheurverwonding te zien die zal herstellen, maar een litteken zal achterlaten.
De camerabeelden van de [Straatnaam] in Heerlen zijn door verbalisant [Naam] bekeken.
Hij neemt hierop het volgende waar. Op 25 augustus 2019 om 02:26 uur lopen twee personen vanaf de [Straatnaam 2] linksaf de [Straatnaam] in. Achter de plaszuil blijven zij staan en zijn zij kennelijk met elkaar in gesprek. Vanaf 02:35 uur wordt het slachtoffer meerdere keren door de verdachte in zijn gezicht geslagen en tegen zijn lichaam geschopt. De laatste keer wordt het slachtoffer al liggend op de grond door de verdachte met zijn linkervoet in zijn gezicht geschopt.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van de officier van justitie en de verdediging toestemming gekregen om de camerabeelden in raadkamer te bekijken en aan hetgeen zij op de beelden waarneemt haar conclusies te verbinden. De rechtbank concludeert dat het proces-verbaal, opgemaakt door verbalisant [Naam] , in overeenstemming is met hetgeen de rechtbank op de camerabeelden heeft waargenomen. De rechtbank heeft ook waargenomen dat het slachtoffer door de slagen en trappen tegen zijn hoofd en lichaam ten val is gekomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 20 januari 2020 verklaard dat hij zichzelf herkent op de camerabeelden. In een vlaag van razernij en woede heeft hij het slachtoffer met zijn vuisten in zijn gezicht geslagen en met geschoeide voet tegen het lichaam getrapt. Hij had gymschoenen aan. Toen het slachtoffer op de grond lag en probeerde omhoog te komen, heeft hij hem nog eens getrapt. Hij wilde het slachtoffer een lesje leren, pijn doen. Dat hij daarbij het gezicht van het slachtoffer heeft geraakt, zou kunnen. Hij heeft niet bewust op een bepaald lichaamsdeel gemikt, maar willekeurig geslagen en getrapt.
Uit voorgaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geslagen en tegen het lichaam heeft getrapt en hem vervolgens, toen het slachtoffer op de grond lag, tegen het hoofd heeft getrapt.
Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is welk strafbaar feit deze gedraging oplevert.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het met kracht schoppen met een geschoeide voet tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, levert reeds in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer op. In de regel is dergelijk gedrag ook aan te merken als gedrag dat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op het toebrengen van letsel dat de dood tot gevolg heeft, dat de verdachte reeds daarmee de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard.
In deze zaak staat vast dat de verdachte het slachtoffer vuistslagen heeft gegeven, getrapt heeft in zijn zij en getrapt heeft tegen het hoofd terwijl hij op de grond lag. Uit de camerabeelden valt ook op te maken dat het slaan en trappen met enige snelheid gegaan is.
Het dossier bevat echter onvoldoende informatie om vast te stellen of het trappen tegen het hoofd met een zodanige kracht is gegaan dat dit een aanmerkelijke kans op de dood van slachtoffer oplevert. Het dossier bevat geen informatie over de soort schoenen die de verdachte droeg en ook geen medische informatie over de kans dat de door verdachte verrichtte handelingen een dodelijke afloop hadden kunnen hebben. Ook uit het letsel van het slachtoffer, zoals daarvan uit het dossier blijkt, is niet af te leiden dat met kracht is geschopt. Nu de rechtbank te weinig aanknopingspunten ziet om vast te stellen dat met kracht tegen het hoofd is geschopt, acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht, op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, wel bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer zwaar te mishandelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat één harde trap of slag tegen het hoofd al tot ernstig letsel kan leiden. Doordat de verdachte onder andere met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt, was er een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank wil de verdachte wel volgen als hij stelt dat hij niet het ‘boze’ opzet had om het slachtoffer zwaar te mishandelen, maar acht wel bewezen dat hij, door zijn gedragingen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door de slagen en trappen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Met name het trappen met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
Daarom acht de rechtbank het opzet, in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.