ECLI:NL:RBLIM:2020:809

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
03.074176.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 15-jarige verdachte voor verkeersdelict met fatale gevolgen

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 15-jarige verdachte, die op 10 maart 2018 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Breulderweg te Echt. De verdachte bestuurde een personenauto met een snelheid van ongeveer 90 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 60 km/u was. Tijdens het ongeval raakte de auto van de weg en botste tegen een boom, wat resulteerde in de dood van een inzittende, [slachtoffer 1], en zwaar lichamelijk letsel bij een andere inzittende, [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs zag voor nauwe en bewuste samenwerking met haar broer, die als bijrijder aanwezig was. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen en een rijontzegging van één jaar. De rechtbank hield rekening met de leeftijd van de verdachte en de gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummer: 03.074176.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2020. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaak is achter gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met de strafzaak tegen de meerderjarige medeverdachte [medeverdachte] .
Ter terechtzitting zijn verder verschenen:
- [vader verdachte] en [moeder verdachte] , de ouders van de verdachte.
  • [vader slachtoffer 1] en [moeder slachtoffer 1] , de nabestaanden van het overleden slachtoffer [slachtoffer 1] .
  • [moeder slachtoffer 2] , moeder van het slachtoffer [slachtoffer 2] . Zij is bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers. [moeder slachtoffer 2] heeft zelf het spreekrecht uitgeoefend.
Op 13 januari 2020 heeft de rechtbank het onderzoek onderbroken. Op 21 januari 2020 is het onderzoek formeel gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. In deze weergave van de tenlastelegging zijn de daarin voorkomende kennelijke schrijffouten of misslagen door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:als bestuurster van een personenauto, samen met de bijzitter, een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij één inzittende van de auto is overleden en een andere inzittende zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat zij als bestuurster van een personenauto gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt;
Feit 2:een personenauto heeft bestuurd, terwijl zij nog geen 18 jaar oud was;
Feit 3:als bestuurster van een personenauto gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Inleiding
In de nacht van 9 op 10 maart 2018 vond op de Breulderweg te Echt een eenzijdig verkeersongeval plaats. Een personenauto met vier inzittenden vloog uit de bocht en botste tegen een boom. Naar aanleiding van dit ongeval is een van de inzittenden ( [slachtoffer 1] ) overleden en is een andere inzittende ( [slachtoffer 2] ) zwaar gewond geraakt.
Op het moment dat de politie ter plaatse kwam, stonden er twee personen bij de auto, te weten de verdachte ( [verdachte] ) en haar meerderjarige broer [medeverdachte] . [medeverdachte] werd op dat moment als bestuurder aangemerkt en aangehouden. Later in het onderzoek is gebleken dat niet hij, maar [verdachte] , ten tijde van het ongeval de bestuurder was van de auto.
Uit het onderzoek is verder gebleken dat [verdachte] die avond vaker in de auto van haar broer had gereden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten bewezen.
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat [verdachte] in een personenauto heeft gereden, terwijl zij geen rijbewijs had en evenmin wezenlijke rij-ervaring. Zij heeft bovendien gereden met overschrijding van de maximumsnelheid en onder omstandigheden die zelfs voor iemand mét ervaring als lastig zijn te bestempelen. Gelet hierop is [verdachte] verwijtbaar en aanmerkelijk onvoorzichtig geweest. Hierbij heeft de officier van justitie zich onder meer gebaseerd op het proces-verbaal van de VerkeersOngevallenAnalyse in combinatie met het filmpje dat is aangetroffen op de telefoon van [slachtoffer 2] . Gebleken is dat het ongeval niet had hoeven plaatsvinden als [verdachte] de snelheid van het voertuig had aangepast aan de wegsituatie, de toestand van het wegdek en de weersomstandigheden.
Naar het oordeel van de officier van justitie heeft [verdachte] dit feit samen gepleegd (medegepleegd) met haar meerderjarige broer [medeverdachte] , omdat hij
  • zijn auto aan haar ter beschikking heeft gesteld (een actieve bijdrage);
  • tijdens de fatale rit naast haar heeft gezeten en niet heeft ingegrepen (een passieve bijdrage).
Deze handelingen brengen volgens de officier van justitie mee dat [medeverdachte] bewust samen met [verdachte] een autorit heeft gemaakt die gevaarzettend was en waarbij was te voorzien dat deze tot een fataal verkeersongeval zou kunnen leiden. Terwijl de gelegenheid ertoe bestond, is niet gebleken dat [medeverdachte] een poging heeft gedaan om de controle over zijn auto terug te krijgen. Hiermee heeft hij zijn zorgplicht geschonden.
Over de voorzienbaarheid heeft de officier van justitie nog naar voren gebracht dat het door een minderjarige (laten) besturen van een personenauto intrinsiek gevaarzettend is, waarbij schade aan andere verkeersdeelnemers is te voorzien.
Er is sprake geweest van voldoende nauwe samenwerking, opzet op die samenwerking, opzet op de delictgedraging en culpa ten aanzien van het gevolg, aldus de officier van justitie.
De feiten 2 en 3
De officier van justitie acht deze feiten bewezen, gelet op de verklaring van [verdachte] , de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , alsmede gelet op de opmerking bij de Snapchat-filmpjes waaruit zou blijken dat met hoge snelheid en/of gevaarlijk is gereden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat zij zich met betrekking tot een bewezenverklaring voor het grootste deel refereert aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft verzocht om [verdachte] ten aanzien van twee punten vrij te spreken.
De raadsman heeft op grond van door hem aangehaalde jurisprudentie verzocht [verdachte] vrij te spreken van het tenlastegelegde ‘zeer’ onvoorzichtig rijgedrag. Ten aanzien van de vraag of het rijgedrag van [verdachte] ‘aanmerkelijk’ onvoorzichtig was, heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht [verdachte] vrij te spreken van feit 3 vanwege de onduidelijkheid met betrekking tot het precieze rijgedrag van [verdachte] binnen de bebouwde kom van Echt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.4.1
Feit 1 – de bewijsmiddelen
3.4.1.1
De melding
Op 10 maart 2018 hebben de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] onder meer het volgende gerelateerd:
Op 10 maart 2018, omstreeks 00:38 uur, kregen wij melding om te gaan naar de Breulderweg te Echt, waar een verkeersongeval zou hebben plaatsgevonden. Omstreeks 00:41 uur waren wij allen ter plaatse. Wij kwamen aangereden over de Breulderweg uit de richting van Berkelaar. Gezien vanuit Berkelaar reden wij in de richting van de kruising Breulderweg/Slagmolen. Halverwege de Breulderweg zagen wij aan de linkerzijde van de openbare weg een kleine grijze personenauto in de berm staan. Wij zagen een tweetal personen naast dit voertuig staan. Wij zagen dat een jongeman bij het rechter achterportier stond en het hoofd ondersteunde van een meisje dat uit de auto hing. Wij zagen dat de andere persoon links naast het voertuig stond. Hierop zijn wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 2] , naar de linkerzijde van de personenauto gerend. Wij zagen dat links achterin de personenauto op de achterbank nog een meisje zat.
Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 1] , zijn naar de jongeman gerend. Ik, [verbalisant 1] , heb de eerste hulp aan het meisje dat rechts achterin zat overgenomen. Wij zagen dat dit meisje buiten bewustzijn was. Tevens zagen wij dat dit meisje hevig gewond was aan haar hoofd.
Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , zagen dat het meisje dat links achterin de auto zat nergens op reageerde. Wij zagen en voelden dat dit meisje geen ademhaling en hartslag had. Hierop hebben wij, [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , dit meisje via de kapotte achterruit uit het voertuig gehaald. Wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 2] , zijn onmiddellijk gestart met de reanimatie. Na enige tijd zagen wij dat er een ambulance ter plaatse kwam. Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , hoorden van de ambulancebroeder dat wij de reanimatie konden staken, aangezien het meisje dat wij eerder reanimeerden, was overleden.
De personenauto betrof een Peugeot 107. [2]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft op 15 maart 2018 onder meer het volgende gerelateerd:
Op 10 maart 2018, omstreeks 00:35 uur, kregen wij, verbalisant [verbalisant 6] en ik, het verzoek van de meldkamer om te gaan naar de Breulderweg te Echt. Omstreeks 00:50 uur waren wij ter plaatse. Ik zag dat er reeds twee patrouilles ter plaatse waren en doende waren met de reanimatie van de slachtoffers. Ik hoorde dat een collega mij mededeelde dat de bestuurder en bijrijder naast de personenauto stonden die tegen de boom was gereden. Ik zag naast de personenauto een jongen en een meisje staan. Dit waren [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum medeverdachte] en [verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] . Ik hoorde dat [verdachte] zei: ‘We kwamen met twee wielen in de berm of greppel.’ Vervolgens vroeg ik of ze me de gegevens van de twee slachtoffers die achterin zaten kon vertellen. Ik hoorde dat ze zei dat dit [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren. [3]
3.4.1.2
Slachtoffer [slachtoffer 1]
Uit het schouwverslag van Y. van der Vijgh, forensisch arts i.o., van 10 maart 2018 is met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , onder meer gerapporteerd:
Het slachtoffer zat als passagier op de achterbank. De auto is met hogere snelheid van de weg geraakt en zijdelings tegen een boom aan geschoven.
Het slachtoffer zat aan de linkerkant waar de auto de boom heeft geraakt en waar de B-lijst ongeveer 30 centimeter naar binnen is geschoven. Het slachtoffer heeft hierbij nekletsel (breuk hoge halswervels) en inwendige bloedingen opgelopen. Zij is, ondanks pogingen tot reanimatie, ter plaatse overleden. [4]
In het verslag betreffende een niet natuurlijke dood heeft Y. van der Vijgh, als lijkschouwer, verklaard er niet van overtuigd te zijn dat de dood van [slachtoffer 1] ten gevolg van een natuurlijke oorzaak is ingetreden. [5]
3.4.1.3
Slachtoffer [slachtoffer 2]
Op 10 maart 2018 is [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , onderzocht door de arts S.M. Koudijs. Deze arts heeft in een geneeskundige verklaring d.d. 23 april 2019 het volgende aangegeven:
  • Uitwendig waargenomen letsel: gezwollen gelaat met bloed in aangezicht.
  • Ten tijde van de trauma-opvang d.d. 10 maart 2018 bleek er een acute bloeding in het hoofd, waarvoor er direct een neurochirurgische operatie nodig was. In de loop van de opname in het ziekenhuis is er aanvullende beeldvorming van de hersenen gemaakt, waarop aanwijzingen zijn voor blijvende schade aan de hersenen.
Bij brief van 3 oktober 2019 heeft S. Klinkenberg, als kinderneuroloog verbonden aan Maastricht UMC+, onder meer het volgende aangegeven:
In antwoord op uw verzoek om informatie betreffend patiënte [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] .
Zij is uitgebreid bekend binnen ons ziekenhuis sedert 10 maart 2018 in verband met een hoog energetisch trauma.
Uitwendig waargenomen letsel:
- Uitgebreide aangezichtsfracturen.
Niet uitwendig waarneembaar letsel
  • Epiduraal hematoom rechts.
  • Er was sprake van diffuus axonaal letsel.
  • Er is sprake van zeer uitgebreide parenchymschade van beide cerebrale hemisferen.
  • Er was sprake van een fractuur Th9.
  • Er was sprake van een miltruptuur en een nierbloeding.
Psychische stoornissen:
- Er is sprake van neurocognitieve functiestoornis.
Overige van belang zijnde informatie:
- Er is sprake van uitgebreid hersenletsel met blijvende gevolgen zich uitend in een hemibeeld links en neurocognitieve functiestoornissen. Gezien de leeftijd is het nu nog te vroeg om te spreken van een eindstadium. Gezien de uitgebreidheid van het letsel is er ook een hoog risico op symptomatische insulten.
Geschatte duur van genezing:
Er is sprake van uitgebreid blijvend letsel. [7]
Bij brief van 4 oktober 2019 heeft K. Santegoeds, als revalidatiearts kinderen/jongeren verbonden aan Libra Revalidatie Audiologie, geschreven dat ten gevolge van het hersenletsel van [slachtoffer 2] , sprake is van een post traumatische amnesiefase. Dat wil zeggen dat zij geheugenverlies heeft rondom het ongeval. [8]
3.4.1.4
Het technisch onderzoek naar het ongeval
Naar aanleiding van het ongeval heeft de politie, Forensische Opsporing, VerkeersOngevallenAnalyse, nader onderzoek gedaan. Naar aanleiding hiervan is onder meer het volgende gerelateerd. [9]
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de Breulderweg, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Echt, in de gemeente Echt-Susteren. Het ongeval vond, gezien in de richting van de Oude Lakerweg, plaats kort voorbij een bocht naar links. De rijbaan had een breedte van circa 3,1 meter en was niet verdeeld in rijstroken. Naast de rijbaan lag aan beide zijden een grasberm. In de grasberm stonden aan beide zijden bomen.
Met betrekking tot de verkeersmaatregelen ter plaatse zag ik, verbalisant [verbalisant 7] , dat de ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen 60 km/u bedroeg en dat de Breulderweg een voor het verkeer openstaande weg was.
Met betrekking tot de toestand van de weg heb ik, verbalisant [verbalisant 7] , geen bijzonderheden ontdekt die van belang waren in de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval. [10]
Op het moment van de aanrijding was het nacht. Er was geen straatverlichting. Het regende. [11]
De volgende sporen werden aangetroffen:
bandensporen in wegberm;
beschadigde boom;
bandensporen in wegberm.
Ad 1.
Gezien in de richting van de Oude Lakerweg werden in de grasberm gelegen aan de linkerzijde van de rijbaan enkele bandensporen aangetroffen. Deze sporen werden zeer waarschijnlijk getekend door de wielen van de Peugeot gedurende het glijden door deze grasberm. [12]
Ad 2.
Aan het einde van de onder ad 1. beschreven bandensporen werd aan een links van de weg staande boom recente schade aangetroffen. Deze schade werd veroorzaakt tijdens de botsing van de linkerzijde van de Peugeot met deze boom. [13]
Ad 3.
Gezien in de richting van de Oude Lakerweg werden in de grasberm gelegen aan de linkerzijde van de rijbaan enkele bandensporen aangetroffen. Deze bandensporen bevonden zich voorbij de onder ad 2. benoemde boom en eindigden onder de banden van de Peugeot op diens eindpositie. De sporen werden getekend door de banden van de Peugeot gedurende diens uitloop vanaf de botsing met de boom naar de eindpositie. [14]
Het voertuig verkeerde vóór het ongeval in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. [15]
Op 29 mei 2018 werd de smartphone van de inzittende rechts achter in de Peugeot door de vader van deze inzittende afgegeven aan de politie. De op deze telefoon aanwezige digitale bestanden werden onderzocht door verbalisant [verbalisant 8] . Verbalisant [verbalisant 8] deelde mij, verbalisant [verbalisant 7] , mede dat er door hem een filmbestand was aangetroffen dat was aangemaakt op 10 maart 2018 om 00:28 uur. Door verbalisant [verbalisant 8] werd een digitale kopie van dit filmbestand ter beschikking gesteld aan de Forensische Opsporing. [16]
Waarnemingen filmbestand door verbalisant [verbalisant 7] :
Uit de zichtbare inrichting en opbouw van het dashboard kon door mij worden afgeleid dat het voertuig waarin gefilmd was wat betreft type gelijk is aan de Peugeot 107 die bij de aanrijding betrokken was. Aan de binnenspiegel was een zogenaamde ‘geurboom’ bevestigd. Deze werd eveneens aangetroffen in het ongevalsvoertuig.
Op de bestuurdersstoel was een kennelijk vrouwelijk persoon gezeten, gekleed in een spijkerbroek en een wit T-shirt.
Door de voorruit is aan de rechterzijde van de rijbaan een deel van een zanderige onverharde ruimte zichtbaar. De rijbaan volgend is verder in het beeld het begin van een bocht naar links waarneembaar. Met betrekking tot de bestuurder kan worden vermeld dat deze de linkerhand ongeveer boven en de rechterhand ongeveer onder op het stuur had. Kennelijk is de bestuurder zich bewust van de naderende bocht naar links en is hiermee ‘klaar’ om te sturen. [17]
In het verloop van de beelden is waarneembaar dat de ruitenwisser in werking was.
De auto begon aan een bocht naar links. Het betrof hier een flauwe bocht die zich ongeveer 60 meter vóór een opvolgende scherpere bocht in de rijbaan van de Breulderweg bevindt. Verder is waarneembaar dat rechts naast de bestuurder een persoon was gezeten die zich met zijn linkerhand kennelijk schrap zet tegen het dashboard voor zich. [18]
In het verloop van de opname is waarneembaar dat het voertuig voorbij de flauwe bocht waarschijnlijk met de rechter wielen naast het verharde deel van de weg komt te rijden. In de opname zijn schokken, kennelijk als gevolg hiervan, waarneembaar.
Vervolgens is waarneembaar dat de rechterzijde van het voertuig nog iets verder naar rechts is gericht en daarmee kennelijk iets verder naast de verharde rijbaan is komen te rijden. [19]
Waarneembaar is dat het voertuig een bocht naar links nadert en dat de bestuurder het stuur iets naar links heeft ingestuurd. Eveneens zijn in het verloop naar dit beeld schokken in de opname zichtbaar. Vervolgens is zichtbaar dat door de bestuurder het stuur verder naar links is ingedraaid. Tevens is dit het begin van de bocht naar links. Het verdraaien naar deze stuurpositie is een relatief forse stuurbeweging te noemen.
Kort hierna is in de opname een tweetal enigszins forsere schokken in het voertuig waarneembaar. Op dat moment bevond het voertuig zich ongeveer ter hoogte van een uitham van de wegverharding in de bocht. Deze schokken zijn waarschijnlijk veroorzaakt door het vanuit de berm oprijden van de iets verhoogd gelegen wegverharding met eerst het voor- en hierna gevolgd door het achterwiel. Door de voorruit van het voertuig is waarneembaar dat het voertuig zich op dat moment nagenoeg in de lengterichting van het verloop van de Breulderweg voorbij de bocht naar links bevindt.
Verder is uit de mate van schuin hangen van de ‘geurboom’ alsmede de enigszins los omhoog wuivende haren van de bestuurder af te leiden dat de bochtsnelheid aanzienlijk is. [20]
Vervolgens is waarneembaar dat de bestuurder de controle over het voertuig verliest. Het voertuig gaat roteren om zijn hoogte-as en komt enigszins dwars op de rijbaan te rijden. Direct hierna is te zien dat de bestuurder een felle beweging met het stuur maakt en hierbij naar rechts draait. [21]
Gedurende de gehele opname is de naald van de snelheidsmeter waarneembaar op een stand die overeenkomt met ongeveer 90 km/u. Zowel bij het naderen als het naast de verharde rijbaan raken als het inrijden van de bocht naar links is deze stand van de snelheidsmeter waarneembaar. [22]
Ter plaatse bedroeg de toegestane maximumsnelheid 60 km/u. De bocht in de Breulderweg is zodanig dat deze ook niet met de ter plaatse toegestane maximum snelheid op verantwoorde wijze door te rijden is. [23]
Indien de bestuurder van de Peugeot de snelheid van zijn voertuig had aangepast aan de wegsituatie, de weersomstandigheden en de toestand van het wegdek, had het ongeval niet hoeven plaatsvinden. [24]
3.4.1.5
De verklaring van verdachte [verdachte]
Ter terechtzitting heeft verdachte [verdachte] onder meer het volgende verklaard.
In de nacht van 9 op 10 maart 2018 reed ik in de auto van mijn broer [medeverdachte] . [medeverdachte] zat op de bijrijdersstoel. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten achterin de auto. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wilden terug naar McDonald’s. Ik wilde naar huis. Het was al later en ik was moe. Ik reed toch richting McDonald’s. Ik had nog niet eerder als bestuurder van een auto op de Breulderweg gereden. Ik was gefrustreerd en ging harder rijden. Op een gegeven moment was het ongeluk gebeurd.
Ik stapte uit. Vervolgens keek ik achter me. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reageerden niet meer.
Ik heb tegen [medeverdachte] gezegd dat hij [slachtoffer 2] moest vasthouden. Ik heb mijn telefoon gezocht en 112 gebeld. [25]
3.4.2
Feit 1 – de bewijsoverwegingen
3.4.2.1
Het toetsingskader
Aan [verdachte] is primair tenlastegelegd dat zij zich als bestuurster van een personenauto zodanig heeft gedragen dat door haar schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij zij in botsing is gekomen met een boom en waarbij één inzittende van de auto om het leven is gekomen en een andere inzittende zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank moet deze zaak beoordelen naar strafrechtelijke normen. Dit betekent dat de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging moet beoordelen hoe [verdachte] zich als verkeersdeelnemer heeft gedragen.
Het begrip ‘schuld’ is een bestanddeel van de tenlastelegging. Dit bestanddeel is vervuld als [verdachte] een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’ aan de dag heeft gelegd. Bewezen moet dus worden dat sprake is geweest van (a) onvoorzichtig handelen dat (b) verwijtbaar is, en wel (c) in aanmerkelijke mate.
a. a) onvoorzichtigheid
Van onvoorzichtig handelen is sprake als het handelen wederrechtelijk was en de gevolgen hiervan voorzienbaar waren. De gevolgen van het handelen van [verdachte] kunnen daarbij alleen aan haar worden toegerekend als:
  • zij zich wederrechtelijk heeft gedragen,
  • zij kon en behoorde te voorzien dat haar gedrag tot dat gevolg kon leiden,
  • dat gevolg dus vermeden had moeten worden en
  • zij haar gedrag dan ook achterwege had moeten laten.
b) verwijtbaarheid
Bij de verwijtbaarheid dient de onvoorzichtigheid voorafgaand aan het moment van het ongeval te worden beoordeeld.
c) aanmerkelijke mate
Hierbij gaat het om een grove onachtzaamheid. Beoordeeld dient te worden of [verdachte] zich zo gevaarlijk heeft gedragen, dat een reële mogelijkheid ontstond dat de slachtoffers gedood zouden worden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Bij de beantwoording van de vraag of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 - in dit geval de zeer, althans aanmerkelijke, onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid - uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, komt het aan op:
  • het geheel van gedragingen van [verdachte] ,
  • de aard en de ernst van deze gedragingen en
  • de overige omstandigheden van het geval.
Dit betekent dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde schuld. Hiervoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Overigens kan, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent dat, ook indien er, zoals in deze zaak, een dodelijk en een zwaar gewond slachtoffer te betreuren zijn, dit feit alleen kan worden bewezen, als uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] op zijn minst aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend is geweest.
3.4.2.2
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat:
  • [verdachte] , destijds 15 jaar oud, op 10 maart 2018, omstreeks 00:30 uur een personenauto bestuurde op de Breulderweg te Echt, in de gemeente Echt-Susteren;
  • het ter plaatse donker was: het was nacht en er brandde op een groot gedeelte van de Breulderweg geen straatverlichting;
  • het op dat moment regende;
  • de Breulderweg ter plaatse smal is (3,1 meter breed) en niet verdeeld is in rijstroken;
  • de maximumsnelheid ter plaatse 60 km/u bedroeg;
  • [verdachte] in of kort voorbij een bocht in de Breulderweg de controle over de auto is verloren waardoor de auto tegen een boom is gebotst;
  • de betreffende bocht zodanig is dat deze niet op verantwoorde wijze door te rijden is met een maximumsnelheid van 60 km/u;
  • [verdachte] ter plaatse reed met een snelheid van ongeveer 90 km/u;
  • ten gevolge van dit ongeval [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de minimumleeftijd voor het besturen van een motorrijtuig voor de rijbewijscategorie B hoger is dan 15 jaar.
3.4.2.3
Toepassing van het toetsingskader
De wederrechtelijkheid
[verdachte] bestuurde een auto terwijl zij niet beschikte over een rijbewijs. Zij was zelfs niet oud genoeg om autorijles te nemen. Daarnaast heeft zij gereden met een snelheid die fors hoger was dan de maximumsnelheid, terwijl zelfs deze maximumsnelheid te hoog was voor de bocht die naderde.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat [verdachte] zich wederrechtelijk heeft gedragen en onvoldoende heeft opgelet.
De voorzienbaarheid
[verdachte] heeft met een personenauto met een fors hogere snelheid gereden dan de maximumsnelheid ter plaatse, terwijl zij de minimumleeftijd voor het besturen van een personenauto nog niet had bereikt. Daarbij reed zij in het donker, in de regen op een smalle bochtige weg met bomen in de berm.
[verdachte] had moeten voorzien dat zij door haar handelen de macht over het stuur zou kunnen verliezen en tegen een boom zou kunnen botsen, met mogelijk fatale gevolgen. Dit gedrag had zij dan ook achterwege moeten laten.
De verwijtbaarheid
Op grond van het vorenstaande is het gedrag van [verdachte] verwijtbaar.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat het ongeval (mede) is veroorzaakt door een lichtflits die [verdachte] , naar eigen zeggen, zou hebben verblind. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Hoewel ook [medeverdachte] over deze lichtflits heeft verklaard, blijkt deze niet uit de camerabeelden, terwijl de weerspiegeling hiervan op die beelden dan waarneembaar geweest zou moeten zijn. De rechtbank acht de verklaring over deze lichtflits daarom niet aannemelijk geworden. Overigens is de rechtbank van oordeel dat het gedrag van [verdachte] , ongeacht het bestaan van deze lichtflits, verwijtbaar is geweest.
Aanmerkelijke mate
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid vanwege de combinatie van de te hoge snelheid, het weer, de smalle bochtige weg met bomen in de berm en het feit dat [verdachte] de minimumleeftijd voor het besturen van een personenauto nog niet had bereikt.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen in die zin dat [verdachte] heeft gehandeld met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
3.4.2.4
Vrijspraak van het tenlastegelegde medeplegen
Aan [verdachte] is onder het primaire feit verder tenlastegelegd dat zij het feit met een ander heeft medegepleegd. In de ogen van de officier van justitie is verdachtes broer [medeverdachte] degene die het feit heeft medegepleegd. De rechtbank zal [verdachte] echter vrijspreken van het medeplegen, omdat zij van oordeel is dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] niet is komen vast te staan. Er is namelijk geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van [medeverdachte] aan het primair tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. In dit verband verwijst de rechtbank nog naar een arrest van de Hoge Raad [26] betreffende een vernieling waarin is overwogen dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren, alsmede het louter instemmen, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien voor het bewijs van medeplegen onvoldoende zijn.
3.4.2.5
Conclusie
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit bewezen, zoals omschreven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
3.4.3
Feit 2 – de bewijsmiddelen
De rechtbank acht feit 2 bewezen, gelet op:
- de getuigenverklaringen van [getuige 1] [27] , [getuige 2] [28] en [getuige 3] [29] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 januari 2020.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu [verdachte] het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
3.4.4
Feit 3 – vrijspraak
Zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 3] hebben verklaard dat [verdachte] op 9 maart 2018 heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, waar een maximumsnelheid gold van 50 kilometer per uur. Zij kunnen echter niet over hetzelfde moment hebben verklaard, omdat getuige [getuige 1] niet in de auto zat op het moment waarover getuige [getuige 3] heeft verklaard. Die stapte immers daarna pas weer in de auto, aldus getuige [getuige 3] . Bovendien blijkt uit het dossier niet dat dit zou zijn gebeurd in Echt, terwijl dat wel is tenlastegelegd. Over het raken van de stoeprand heeft alleen getuige [getuige 1] verklaard. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat er onvoldoende bewijs is dat [verdachte] dit feit heeft gepleegd. De rechtbank zal haar hiervan dan ook vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 primair
op 10 maart 2018 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de Breulderweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] zijnde passagier van verdachte, werd gedood en [slachtoffer 2] zijnde passagier van verdachte, zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
welke bovenbedoelde gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, met genoemd motorrijtuig, terwijl zij de minimumleeftijd voor het besturen van een motorrijtuig voor de rijbewijscategorie B nog niet had bereikt, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, een hogere snelheid dan de voor haar aldaar geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid en daarbij in of kort voorbij een bocht de controle over het door haar bestuurde motorrijtuig is verloren en vervolgens met haar motorrijtuig in botsing is gekomen met een naast de rijbaan staande boom;
Feit 2
op 9 maart 2018 te Echt en Roosteren en Sint Joost en Maasbracht, in de gemeente Echt-Susteren en in de gemeente Maasgouw, op de Palmbrugweg en Peijerstraat en autosnelweg A2 en autosnelweg A73 en Aasterbergerweg, een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B, te weten een personenauto, heeft bestuurd, terwijl zij de minimumleeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Feit 2
overtreding van artikel 110 van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen:
  • een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen jeugddetentie;
  • voorwaardelijke jeugddetentie van zes weken, met een proeftijd van twee jaren, en met als bijzondere voorwaarde toezicht door en begeleiding van de jeugdreclassering;
  • een rijontzegging van twee jaren.
Hiertoe heeft de officier van justitie gewezen op de ernst van het feit, waarbij zij heeft opgemerkt dat het verdriet en gemis (bij het slachtoffer [slachtoffer 2] en haar familie respectievelijk de nabestaanden van [slachtoffer 1] ) zelden in de hoogte van de eis tot uiting kunnen worden gebracht. De officier van justitie rekent het [verdachte] zwaar aan dat zij in de gesprekken met de moeder van [slachtoffer 1] (aanvankelijk) niet heeft aangegeven dat zij de auto had bestuurd en dat zij de schuld heeft geschoven in de schoenen van haar broer [medeverdachte] .
In het voordeel van [verdachte] heeft de officier van justitie gewezen op haar blanco strafblad. Bij de hoogte van de geëiste jeugddetentie heeft zij rekening gehouden met het tijdsverloop sinds het ongeval.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming heeft de verdediging aangevoerd dat een taakstraf een juiste straf zou zijn en dat het opleggen van jeugddetentie geen meerwaarde zal hebben. Daarnaast heeft de raadsman verzocht in het voordeel van [verdachte] rekening te houden met haar spijtbetuiging, het feit dat zij sterke gevoelens van schuld ervaart, de grote impact van de gebeurtenissen op [verdachte] zelf en haar vrijwillige behandeling bij Metggz. Verder acht de raadsman het van belang om op te merken dat alle leeftijdgenoten vrijwillig bij [verdachte] in de auto zijn gestapt, omdat ze dit allemaal ‘stoer’ vonden en dat de gebeurtenissen grote gevolgen hebben gehad voor de sociale omgeving van [verdachte] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In de avond en nacht van 9 op 10 maart 2018 is [verdachte] , die toen 15 jaar oud was, op verschillende momenten op de openbare weg gaan rijden in de personenauto van haar broer [medeverdachte] . Gelet op haar leeftijd spreekt het vanzelf dat zij op dat moment nog niet de leeftijd had waarop zij dit mocht.
Uiteindelijk heeft [verdachte] in die nacht met de auto een dodelijk ongeval veroorzaakt. Zij reed met ongeveer 90 kilometer per uur in de regen op een smalle en bochtige weg. Bij het nemen van een bocht heeft zij de macht over het stuur verloren en is tegen een boom gebotst. Op dat moment zaten bij [verdachte] in de auto: haar broer [medeverdachte] op de bijrijdersstoel en haar vriendinnen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] achterin. Ten gevolge van dit ongeluk is [slachtoffer 1] overleden en heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Op de vraag waarom zij in de auto van haar broer is gaan rijden heeft [verdachte] op de zitting verklaard dat ze stoer wilde overkomen. Bovendien had ze al vaker stiekem in een auto gereden.
Jeugdige overmoed is van alle tijden. Gelukkig heeft dat meestal geen ernstige gevolgen. Hoe anders is dat in deze zaak, waarbij de keuze van [verdachte] om die avond een auto te besturen en de keuzen van haar vriendinnen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om met [verdachte] mee te gaan, hebben geleid tot de tragische dood van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] . De gevolgen voor de nabestaanden van [slachtoffer 1] en voor [slachtoffer 2] en haar familie zijn onmetelijk groot.
Op de zitting heeft de moeder van [slachtoffer 1] het spreekrecht uitgeoefend. Zij heeft daarbij naar voren gebracht dat de grond onder haar voeten is weggezakt op het moment dat twee politieagenten aan de deur kwamen om te vertellen dat [slachtoffer 1] was overleden. Op dat moment begon voor haar en voor [zus slachtoffer 1] , de zus van [slachtoffer 1] , de ergste nachtmerrie. Nog vaak kunnen zij niet beseffen dat [slachtoffer 1] , die nog een hele toekomst voor zich had, er niet meer is. De pijn en het gemis zijn voor de moeder van [slachtoffer 1] ondraaglijk. Het voelt voor haar alsof een deel van haarzelf die dag is gestorven.
Verder heeft de moeder van [slachtoffer 1] aangegeven dat ze door haar verdriet niet meer goed kon functioneren, haar baan is verloren en in de ziektewet is gekomen. Haar dochter [zus slachtoffer 1] kon zich op school niet altijd goed concentreren.
Het heeft de moeder van [slachtoffer 1] verder veel verdriet gedaan dat zo lang is gezwegen over de ware toedracht van het ongeluk. Niettemin beseft zij dat ook [verdachte] dit niet heeft gewild.
Namens de vader van [slachtoffer 1] heeft zijn raadsman onder meer naar voren gebracht dat hij, [slachtoffer 1] ’s vader, niet in staat is de dood van zijn dochter een plaats te geven en zijn leven niet kan herpakken. Verder is hij er fysiek ziek van: hij is in het ziekenhuis opgenomen geweest vanwege hoge bloeddruk en hij heeft uitslag. Hij mist zijn dochter, met wie hij een buitengewoon goede band had, iedere dag, aldus de raadsman.
Ten slotte heeft ook de moeder van [slachtoffer 2] gebruik gemaakt van haar spreekrecht. Zij heeft beschreven hoe hun leven plotsklaps veranderde met het geluid van de deurbel op 10 maart 2018. Daarbij heeft zij aangegeven hoe zij op de rand van hoop en vrees hebben geleefd of [slachtoffer 2] het zou overleven. Uiteindelijk heeft [slachtoffer 2] met veel hulp en haar vechtlust grote stappen kunnen zetten en heeft ze weer leren lopen, praten en eten. Het leven van [slachtoffer 2] zal echter altijd beperkt blijven door het enorme hersenletsel. De moeder van [slachtoffer 2] hoopt dat zij uiteindelijk ‘een zelfredzaam leven in een aangepaste vorm’ zal kunnen leiden.
Uit de verklaringen van de ouders van [slachtoffer 1] en de moeder van [slachtoffer 2] blijkt hoe ontzettend groot de gevolgen zijn van het door [verdachte] veroorzaakte ongeluk. Het is een grote nachtmerrie voor iedere ouder om een kind te moeten verliezen. Het leed dat dit teweegbrengt is bijna niet te beschrijven.
Tijdens de zitting is gebleken dat ook [verdachte] (en het gezin waarvan zij deel uitmaakt) gebukt gaat onder hetgeen is voorgevallen. Het ongeval en de dramatische gevolgen ervan grijpen [verdachte] nog steeds erg aan. Ze heeft ook meermalen oprecht haar spijt betuigd.
Het bewezenverklaarde veroorzaken van het fatale verkeersongeluk is een zogenoemd schulddelict. [verdachte] heeft dit niet opzettelijk gedaan. Wel is zij aanmerkelijk onvoorzichtig geweest. Zij verdient straf; enerzijds voor zichzelf, om haar te laten weten dat dit gedrag echt niet door de beugel kan; anderzijds met het oog op het slachtoffer [slachtoffer 2] , haar familie en de nabestaanden van [slachtoffer 1] .
Ook rekent de rechtbank het [verdachte] aan dat zij lange tijd heeft gezwegen over het feit dat zij de bestuurster van de auto was, terwijl er al die tijd van uit werd gegaan dat haar verstandelijk beperkte broer had gereden.
De rechtbank vindt het belangrijk om aan te geven dat bij het bepalen van de straf bij zo’n schulddelict wordt uitgegaan van het beginsel ‘straf naar de mate van schuld’. Dit betekent dat de hoogte en de zwaarte van de straf afhankelijk zijn van de mate van schuld. Hoe meer schuld iemand heeft, des te hoger zal de op te leggen straf behoren te zijn. Hoewel ook de ernst van de gevolgen bij de hoogte van de straf worden meegenomen, speelt dit een kleinere rol. De rechtbank wil dan ook benadrukken dat zij zich realiseert dat geen enkele straf uiting kan geven aan het verlies en het verdriet.
Het beginsel ‘straf naar de mate van schuld’ komt onder meer tot uitdrukking in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze oriëntatiepunten geven een uitgangspunt voor de rechters in Nederland voor bepaalde strafbare feiten. Oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bestaan er echter niet voor minderjarigen. Voor meerderjarigen wel. Daar is het oriëntatiepunt bij een aanmerkelijke verkeersfout en een dodelijk slachtoffer, een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van één jaar.
Bij het bepalen van de soort straf die aan [verdachte] zal worden opgelegd, houdt de rechtbank er rekening mee dat het oriëntatiepunt bij meerderjarigen uitgaat van een taakstraf.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoon van [verdachte] . Ten tijde van het ongeluk was zij 15 jaar oud. Inmiddels is [verdachte] 17 jaar. Behalve voor de tenlastegelegde feiten is zij niet met politie of justitie in aanraking geweest.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan naar de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd en naar de achtergronden van [verdachte] . De Raad heeft naar aanleiding hiervan op 19 november 2019 een advies uitgebracht. Hierin is onder meer naar voren gebracht dat [verdachte] na het ongeluk nog steeds kampt met een enorm schuldgevoel. Ze weet momenteel niet waar ze aan toe is en dat drukt op haar. Verder is ze erg gesloten. De Raad vindt het belangrijk dat er aandacht is voor het geestelijk welzijn van [verdachte] . Zij moet hetgeen gebeurd is een plek zien te geven en leren hoe zij haar verdriet en dat wat zij anderen heeft aangedaan, kan verwerken.
Op dit moment krijgt [verdachte] begeleiding van Metggz. De gezinsleden van [verdachte] worden hierbij betrokken.
Omdat [verdachte] inmiddels is gestart met behandeling bij Metggz acht de Raad het opleggen van een leerstraf niet op zijn plaats. Ook het opleggen van jeugddetentie vindt de Raad niet aangewezen. Jeugddetentie zal het schooltraject en de gestarte therapieën onderbreken en niet bijdragen aan de ontwikkeling van [verdachte] . De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om aan [verdachte] een werkstraf op te leggen.
Verder heeft de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd om aan [verdachte] een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de jeugdreclassering en een verplichting om mee te blijven werken aan therapieën en behandelingen die worden geadviseerd door Metggz en/of derden.
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming voor zover deze instantie aangeeft dat het opleggen van een leerstraf en jeugddetentie niet op zijn plaats is. Anders dan de Raad én de officier van justitie, is de rechtbank echter van oordeel dat dezelfde argumenten gelden voor het opleggen van voorwaardelijke jeugddetentie. Deze zal niet bijdragen aan de ontwikkeling van [verdachte] .
Ook over het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf denkt de rechtbank anders dan de officier van justitie en de Raad voor de Kinderbescherming. Nu het recidiverisico laag is en er geen reden is om te veronderstellen dat [verdachte] niet zal blijven meewerken aan de behandeling en begeleiding van Metggz acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke straf (met bijzondere voorwaarden) niet passend.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen zal aan [verdachte] een werkstraf worden opgelegd. De rechtbank vindt een werkstraf van 180 uur passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan [verdachte] een rijontzegging opleggen. Voor de duur van deze ontzegging mag zij op de openbare weg geen motorrijtuigen besturen. In beginsel acht de rechtbank een rijontzegging van twee jaar passend, gelet op het ongeval dat zij heeft veroorzaakt.
Hoewel de officier van justitie noch de raadsman heeft aangegeven dat de redelijke termijn is overschreden, hebben beiden gewezen op het lange tijdverloop in deze zaak.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte minderjarig is, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
De rechtbank merkt in deze zaak 18 maart 2018 aan als aanvang van de redelijke termijn. Dit is de dag dat [verdachte] voor het eerst als verdachte is gehoord door de politie. Nu vandaag vonnis wordt gewezen en er van bijzondere omstandigheden als voormeld geen sprake is, is de redelijke termijn met ongeveer zesenhalve maand overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen rijontzegging tot gevolg moet hebben. De rechtbank zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot één jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77m, 77n, 77r van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 110, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.5 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair en 2 tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 180 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 90 dagen;
  • ontzegt de verdachte, met betrekking tot feit 1 primair, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M.C. van de Winkel, voorzitter, mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. M.I.J. Hegeman, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
Feit 1 primair
zij op of omstreeks 10 maart 2018 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Breulderweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] zijnde passagier van verdachte, werd gedood en een ander, te weten [slachtoffer 2] zijnde passagier van verdachte, zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijk ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welke bovenbedoelde gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, met genoemd motorrijtuig, terwijl zij de minimumleeftijd voor het besturen van een motorrijtuig voor de rijbewijscategorie B nog niet had bereikt, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor haar aldaar geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid en/of (daarbij) in of kort voorbij een bocht de controle over het door haar bestuurde motorrijtuig is verloren en/of (vervolgens) met haar
motorrijtuig (meermalen) in botsing is gekomen met een naast de rijbaan staande boom;
Feit 1 subsidiair
a.
zij op of omstreeks 10 maart 2018 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, op de weg, Breulderweg, een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B, te weten een personenauto (Peugeot 107), heeft bestuurd, terwijl zij de minimumleeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
b.
zij op of omstreeks 10 maart 2018 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Breulderweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor haar aldaar geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid en/of (daarbij) in of kort voorbij een bocht de controle over het door haar bestuurde motorrijtuig is verloren en/of (vervolgens) met haar
motorrijtuig (meermalen) in botsing is gekomen met een naast de rijbaan staande boom,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2
zij op of omstreeks 9 maart 2018 te Echt en/of Roosteren en/of Sint Joost en/of Maasbracht, in de gemeente Echt-Susteren en/of in de gemeente Maasgouw, meermalen althans eenmaal, op de weg, Palmbrugweg en/of Peijerstraat en/of autosnelweg A2 en/of autosnelweg A73 en/of Aasterbergerweg, een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B, te weten een personenauto, heeft bestuurd, terwijl zij de minimumleeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
Feit 3
zij op of omstreeks 9 maart 2018 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, althans in de provincie Limburg, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg binnen de bebouwde kom van Echt, terwijl zij niet beschikte over (voldoende) rijervaring, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor haar aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in ieder geval met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of (daarbij) een stoeprand heeft geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Team Verkeer, Team Tactische Ondersteuning Verkeersongevallen, proces-verbaalnummer 2018035418, gesloten d.d. 4 januari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 208.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2018 op de pagina’s 22 en 23.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2018 op pagina 26.
4.Schouwverslag van Y. van der Vijgh d.d. 10 maart 2018. Dit stuk maakt geen deel uit van het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
5.Verslag betreffende een niet natuurlijke dood van Y. van der Vijgh d.d. 10 maart 2018. Dit stuk maakt geen deel uit van het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
6.Geneeskundige verklaring van S.M. Koudijs d.d. 23 april 2019. Dit stuk maakt geen deel uit van het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
7.Brief van S. Klinkenberg, als kinderneuroloog verbonden aan Maastricht UMC+, d.d. 3 oktober 2019. Dit stuk maakt geen deel uit van het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
8.Brief van K. Santegoeds, als revalidatiearts kinderen/jongeren verbonden aan Libra Revalidatie Audiologie, d.d. 4 oktober 2019. In dit stuk is als datum van het ongeval abusievelijk 10 maart 2019 genoemd, in plaats van 2018. Dit stuk maakt geen deel uit van het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
9.Zie het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse van de politie Eenheid Limburg d.d. 30 november 2018 met BVH-nummer 2018035418, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 47, hierna te noemen ‘proces-verbaal VOA’. Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het proces-verbaal genoemd in voetnoot 1.
10.Proces-verbaal VOA op pagina 5.
11.Proces-verbaal VOA op pagina 6.
12.Proces-verbaal VOA op pagina 6.
13.Proces-verbaal VOA op pagina 7.
14.Proces-verbaal VOA op pagina 8.
15.Proces-verbaal VOA op pagina 11.
16.Proces-verbaal VOA op pagina 33.
17.Proces-verbaal VOA op pagina 34.
18.Proces-verbaal VOA op pagina 35.
19.Proces-verbaal VOA op pagina 36.
20.Proces-verbaal VOA op pagina 38.
21.Proces-verbaal VOA op pagina 39.
22.Proces-verbaal VOA op pagina 40.
23.Proces-verbaal VOA op pagina 44.
24.Proces-verbaal VOA op pagina 44.
25.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 januari 2020.
26.HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356.
27.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 12 maart 2018 op de pagina 34 en 35.
28.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 10 maart 2018 op pagina 41.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 19 maart 2018 op de pagina’s 44 en 45.