3.4.1Feit 1 – de bewijsmiddelen
3.4.1.1
De melding
Op 10 maart 2018 hebben de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] onder meer het volgende gerelateerd:
Op 10 maart 2018, omstreeks 00:38 uur, kregen wij melding om te gaan naar de Breulderweg te Echt, waar een verkeersongeval zou hebben plaatsgevonden. Omstreeks 00:41 uur waren wij allen ter plaatse. Wij kwamen aangereden over de Breulderweg uit de richting van Berkelaar. Gezien vanuit Berkelaar reden wij in de richting van de kruising Breulderweg/Slagmolen. Halverwege de Breulderweg zagen wij aan de linkerzijde van de openbare weg een kleine grijze personenauto in de berm staan. Wij zagen een tweetal personen naast dit voertuig staan. Wij zagen dat een jongeman bij het rechter achterportier stond en het hoofd ondersteunde van een meisje dat uit de auto hing. Wij zagen dat de andere persoon links naast het voertuig stond. Hierop zijn wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 2] , naar de linkerzijde van de personenauto gerend. Wij zagen dat links achterin de personenauto op de achterbank nog een meisje zat.
Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 1] , zijn naar de jongeman gerend. Ik, [verbalisant 1] , heb de eerste hulp aan het meisje dat rechts achterin zat overgenomen. Wij zagen dat dit meisje buiten bewustzijn was. Tevens zagen wij dat dit meisje hevig gewond was aan haar hoofd.
Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , zagen dat het meisje dat links achterin de auto zat nergens op reageerde. Wij zagen en voelden dat dit meisje geen ademhaling en hartslag had. Hierop hebben wij, [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , dit meisje via de kapotte achterruit uit het voertuig gehaald. Wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 2] , zijn onmiddellijk gestart met de reanimatie. Na enige tijd zagen wij dat er een ambulance ter plaatse kwam. Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , hoorden van de ambulancebroeder dat wij de reanimatie konden staken, aangezien het meisje dat wij eerder reanimeerden, was overleden.
De personenauto betrof een Peugeot 107.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft op 15 maart 2018 onder meer het volgende gerelateerd:
Op 10 maart 2018, omstreeks 00:35 uur, kregen wij, verbalisant [verbalisant 6] en ik, het verzoek van de meldkamer om te gaan naar de Breulderweg te Echt. Omstreeks 00:50 uur waren wij ter plaatse. Ik zag dat er reeds twee patrouilles ter plaatse waren en doende waren met de reanimatie van de slachtoffers. Ik hoorde dat een collega mij mededeelde dat de bestuurder en bijrijder naast de personenauto stonden die tegen de boom was gereden. Ik zag naast de personenauto een jongen en een meisje staan. Dit waren [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum medeverdachte] en [verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] . Ik hoorde dat [verdachte] zei: ‘We kwamen met twee wielen in de berm of greppel.’ Vervolgens vroeg ik of ze me de gegevens van de twee slachtoffers die achterin zaten kon vertellen. Ik hoorde dat ze zei dat dit [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren.
3.4.1.2
Slachtoffer [slachtoffer 1]
Uit het schouwverslag van Y. van der Vijgh, forensisch arts i.o., van 10 maart 2018 is met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , onder meer gerapporteerd:
Het slachtoffer zat als passagier op de achterbank. De auto is met hogere snelheid van de weg geraakt en zijdelings tegen een boom aan geschoven.
Het slachtoffer zat aan de linkerkant waar de auto de boom heeft geraakt en waar de B-lijst ongeveer 30 centimeter naar binnen is geschoven. Het slachtoffer heeft hierbij nekletsel (breuk hoge halswervels) en inwendige bloedingen opgelopen. Zij is, ondanks pogingen tot reanimatie, ter plaatse overleden.
In het verslag betreffende een niet natuurlijke dood heeft Y. van der Vijgh, als lijkschouwer, verklaard er niet van overtuigd te zijn dat de dood van [slachtoffer 1] ten gevolg van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.
3.4.1.3
Slachtoffer [slachtoffer 2]
Op 10 maart 2018 is [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , onderzocht door de arts S.M. Koudijs. Deze arts heeft in een geneeskundige verklaring d.d. 23 april 2019 het volgende aangegeven:
- Uitwendig waargenomen letsel: gezwollen gelaat met bloed in aangezicht.
- Ten tijde van de trauma-opvang d.d. 10 maart 2018 bleek er een acute bloeding in het hoofd, waarvoor er direct een neurochirurgische operatie nodig was. In de loop van de opname in het ziekenhuis is er aanvullende beeldvorming van de hersenen gemaakt, waarop aanwijzingen zijn voor blijvende schade aan de hersenen.
Bij brief van 3 oktober 2019 heeft S. Klinkenberg, als kinderneuroloog verbonden aan Maastricht UMC+, onder meer het volgende aangegeven:
In antwoord op uw verzoek om informatie betreffend patiënte [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] .
Zij is uitgebreid bekend binnen ons ziekenhuis sedert 10 maart 2018 in verband met een hoog energetisch trauma.
Uitwendig waargenomen letsel:
- Uitgebreide aangezichtsfracturen.
Niet uitwendig waarneembaar letsel
- Epiduraal hematoom rechts.
- Er was sprake van diffuus axonaal letsel.
- Er is sprake van zeer uitgebreide parenchymschade van beide cerebrale hemisferen.
- Er was sprake van een fractuur Th9.
- Er was sprake van een miltruptuur en een nierbloeding.
- Er is sprake van neurocognitieve functiestoornis.
Overige van belang zijnde informatie:
- Er is sprake van uitgebreid hersenletsel met blijvende gevolgen zich uitend in een hemibeeld links en neurocognitieve functiestoornissen. Gezien de leeftijd is het nu nog te vroeg om te spreken van een eindstadium. Gezien de uitgebreidheid van het letsel is er ook een hoog risico op symptomatische insulten.
Geschatte duur van genezing:
Er is sprake van uitgebreid blijvend letsel.
Bij brief van 4 oktober 2019 heeft K. Santegoeds, als revalidatiearts kinderen/jongeren verbonden aan Libra Revalidatie Audiologie, geschreven dat ten gevolge van het hersenletsel van [slachtoffer 2] , sprake is van een post traumatische amnesiefase. Dat wil zeggen dat zij geheugenverlies heeft rondom het ongeval.
3.4.1.4
Het technisch onderzoek naar het ongeval
Naar aanleiding van het ongeval heeft de politie, Forensische Opsporing, VerkeersOngevallenAnalyse, nader onderzoek gedaan. Naar aanleiding hiervan is onder meer het volgende gerelateerd.
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de Breulderweg, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Echt, in de gemeente Echt-Susteren. Het ongeval vond, gezien in de richting van de Oude Lakerweg, plaats kort voorbij een bocht naar links. De rijbaan had een breedte van circa 3,1 meter en was niet verdeeld in rijstroken. Naast de rijbaan lag aan beide zijden een grasberm. In de grasberm stonden aan beide zijden bomen.
Met betrekking tot de verkeersmaatregelen ter plaatse zag ik, verbalisant [verbalisant 7] , dat de ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen 60 km/u bedroeg en dat de Breulderweg een voor het verkeer openstaande weg was.
Met betrekking tot de toestand van de weg heb ik, verbalisant [verbalisant 7] , geen bijzonderheden ontdekt die van belang waren in de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval.
Op het moment van de aanrijding was het nacht. Er was geen straatverlichting. Het regende.
De volgende sporen werden aangetroffen:
bandensporen in wegberm;
beschadigde boom;
bandensporen in wegberm.
Ad 1.
Gezien in de richting van de Oude Lakerweg werden in de grasberm gelegen aan de linkerzijde van de rijbaan enkele bandensporen aangetroffen. Deze sporen werden zeer waarschijnlijk getekend door de wielen van de Peugeot gedurende het glijden door deze grasberm.
Ad 2.
Aan het einde van de onder ad 1. beschreven bandensporen werd aan een links van de weg staande boom recente schade aangetroffen. Deze schade werd veroorzaakt tijdens de botsing van de linkerzijde van de Peugeot met deze boom.
Ad 3.
Gezien in de richting van de Oude Lakerweg werden in de grasberm gelegen aan de linkerzijde van de rijbaan enkele bandensporen aangetroffen. Deze bandensporen bevonden zich voorbij de onder ad 2. benoemde boom en eindigden onder de banden van de Peugeot op diens eindpositie. De sporen werden getekend door de banden van de Peugeot gedurende diens uitloop vanaf de botsing met de boom naar de eindpositie.
Het voertuig verkeerde vóór het ongeval in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Op 29 mei 2018 werd de smartphone van de inzittende rechts achter in de Peugeot door de vader van deze inzittende afgegeven aan de politie. De op deze telefoon aanwezige digitale bestanden werden onderzocht door verbalisant [verbalisant 8] . Verbalisant [verbalisant 8] deelde mij, verbalisant [verbalisant 7] , mede dat er door hem een filmbestand was aangetroffen dat was aangemaakt op 10 maart 2018 om 00:28 uur. Door verbalisant [verbalisant 8] werd een digitale kopie van dit filmbestand ter beschikking gesteld aan de Forensische Opsporing.
Waarnemingen filmbestand door verbalisant [verbalisant 7] :
Uit de zichtbare inrichting en opbouw van het dashboard kon door mij worden afgeleid dat het voertuig waarin gefilmd was wat betreft type gelijk is aan de Peugeot 107 die bij de aanrijding betrokken was. Aan de binnenspiegel was een zogenaamde ‘geurboom’ bevestigd. Deze werd eveneens aangetroffen in het ongevalsvoertuig.
Op de bestuurdersstoel was een kennelijk vrouwelijk persoon gezeten, gekleed in een spijkerbroek en een wit T-shirt.
Door de voorruit is aan de rechterzijde van de rijbaan een deel van een zanderige onverharde ruimte zichtbaar. De rijbaan volgend is verder in het beeld het begin van een bocht naar links waarneembaar. Met betrekking tot de bestuurder kan worden vermeld dat deze de linkerhand ongeveer boven en de rechterhand ongeveer onder op het stuur had. Kennelijk is de bestuurder zich bewust van de naderende bocht naar links en is hiermee ‘klaar’ om te sturen.
In het verloop van de beelden is waarneembaar dat de ruitenwisser in werking was.
De auto begon aan een bocht naar links. Het betrof hier een flauwe bocht die zich ongeveer 60 meter vóór een opvolgende scherpere bocht in de rijbaan van de Breulderweg bevindt. Verder is waarneembaar dat rechts naast de bestuurder een persoon was gezeten die zich met zijn linkerhand kennelijk schrap zet tegen het dashboard voor zich.
In het verloop van de opname is waarneembaar dat het voertuig voorbij de flauwe bocht waarschijnlijk met de rechter wielen naast het verharde deel van de weg komt te rijden. In de opname zijn schokken, kennelijk als gevolg hiervan, waarneembaar.
Vervolgens is waarneembaar dat de rechterzijde van het voertuig nog iets verder naar rechts is gericht en daarmee kennelijk iets verder naast de verharde rijbaan is komen te rijden.
Waarneembaar is dat het voertuig een bocht naar links nadert en dat de bestuurder het stuur iets naar links heeft ingestuurd. Eveneens zijn in het verloop naar dit beeld schokken in de opname zichtbaar. Vervolgens is zichtbaar dat door de bestuurder het stuur verder naar links is ingedraaid. Tevens is dit het begin van de bocht naar links. Het verdraaien naar deze stuurpositie is een relatief forse stuurbeweging te noemen.
Kort hierna is in de opname een tweetal enigszins forsere schokken in het voertuig waarneembaar. Op dat moment bevond het voertuig zich ongeveer ter hoogte van een uitham van de wegverharding in de bocht. Deze schokken zijn waarschijnlijk veroorzaakt door het vanuit de berm oprijden van de iets verhoogd gelegen wegverharding met eerst het voor- en hierna gevolgd door het achterwiel. Door de voorruit van het voertuig is waarneembaar dat het voertuig zich op dat moment nagenoeg in de lengterichting van het verloop van de Breulderweg voorbij de bocht naar links bevindt.
Verder is uit de mate van schuin hangen van de ‘geurboom’ alsmede de enigszins los omhoog wuivende haren van de bestuurder af te leiden dat de bochtsnelheid aanzienlijk is.
Vervolgens is waarneembaar dat de bestuurder de controle over het voertuig verliest. Het voertuig gaat roteren om zijn hoogte-as en komt enigszins dwars op de rijbaan te rijden. Direct hierna is te zien dat de bestuurder een felle beweging met het stuur maakt en hierbij naar rechts draait.
Gedurende de gehele opname is de naald van de snelheidsmeter waarneembaar op een stand die overeenkomt met ongeveer 90 km/u. Zowel bij het naderen als het naast de verharde rijbaan raken als het inrijden van de bocht naar links is deze stand van de snelheidsmeter waarneembaar.
Ter plaatse bedroeg de toegestane maximumsnelheid 60 km/u. De bocht in de Breulderweg is zodanig dat deze ook niet met de ter plaatse toegestane maximum snelheid op verantwoorde wijze door te rijden is.
Indien de bestuurder van de Peugeot de snelheid van zijn voertuig had aangepast aan de wegsituatie, de weersomstandigheden en de toestand van het wegdek, had het ongeval niet hoeven plaatsvinden.
3.4.1.5
De verklaring van verdachte [verdachte]
Ter terechtzitting heeft verdachte [verdachte] onder meer het volgende verklaard.
In de nacht van 9 op 10 maart 2018 reed ik in de auto van mijn broer [medeverdachte] . [medeverdachte] zat op de bijrijdersstoel. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten achterin de auto. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wilden terug naar McDonald’s. Ik wilde naar huis. Het was al later en ik was moe. Ik reed toch richting McDonald’s. Ik had nog niet eerder als bestuurder van een auto op de Breulderweg gereden. Ik was gefrustreerd en ging harder rijden. Op een gegeven moment was het ongeluk gebeurd.
Ik stapte uit. Vervolgens keek ik achter me. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reageerden niet meer.
Ik heb tegen [medeverdachte] gezegd dat hij [slachtoffer 2] moest vasthouden. Ik heb mijn telefoon gezocht en 112 gebeld.
3.4.2Feit 1 – de bewijsoverwegingen
3.4.2.1
Het toetsingskader
Aan [verdachte] is primair tenlastegelegd dat zij zich als bestuurster van een personenauto zodanig heeft gedragen dat door haar schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij zij in botsing is gekomen met een boom en waarbij één inzittende van de auto om het leven is gekomen en een andere inzittende zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank moet deze zaak beoordelen naar strafrechtelijke normen. Dit betekent dat de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging moet beoordelen hoe [verdachte] zich als verkeersdeelnemer heeft gedragen.
Het begrip ‘schuld’ is een bestanddeel van de tenlastelegging. Dit bestanddeel is vervuld als [verdachte] een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’ aan de dag heeft gelegd. Bewezen moet dus worden dat sprake is geweest van (a) onvoorzichtig handelen dat (b) verwijtbaar is, en wel (c) in aanmerkelijke mate.
a. a) onvoorzichtigheid
Van onvoorzichtig handelen is sprake als het handelen wederrechtelijk was en de gevolgen hiervan voorzienbaar waren. De gevolgen van het handelen van [verdachte] kunnen daarbij alleen aan haar worden toegerekend als:
- zij zich wederrechtelijk heeft gedragen,
- zij kon en behoorde te voorzien dat haar gedrag tot dat gevolg kon leiden,
- dat gevolg dus vermeden had moeten worden en
- zij haar gedrag dan ook achterwege had moeten laten.
b) verwijtbaarheid
Bij de verwijtbaarheid dient de onvoorzichtigheid voorafgaand aan het moment van het ongeval te worden beoordeeld.
c) aanmerkelijke mate
Hierbij gaat het om een grove onachtzaamheid. Beoordeeld dient te worden of [verdachte] zich zo gevaarlijk heeft gedragen, dat een reële mogelijkheid ontstond dat de slachtoffers gedood zouden worden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Bij de beantwoording van de vraag of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 - in dit geval de zeer, althans aanmerkelijke, onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid - uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, komt het aan op:
- het geheel van gedragingen van [verdachte] ,
- de aard en de ernst van deze gedragingen en
- de overige omstandigheden van het geval.
Dit betekent dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde schuld. Hiervoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Overigens kan, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent dat, ook indien er, zoals in deze zaak, een dodelijk en een zwaar gewond slachtoffer te betreuren zijn, dit feit alleen kan worden bewezen, als uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] op zijn minst aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend is geweest.
3.4.2.2
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat:
- [verdachte] , destijds 15 jaar oud, op 10 maart 2018, omstreeks 00:30 uur een personenauto bestuurde op de Breulderweg te Echt, in de gemeente Echt-Susteren;
- het ter plaatse donker was: het was nacht en er brandde op een groot gedeelte van de Breulderweg geen straatverlichting;
- het op dat moment regende;
- de Breulderweg ter plaatse smal is (3,1 meter breed) en niet verdeeld is in rijstroken;
- de maximumsnelheid ter plaatse 60 km/u bedroeg;
- [verdachte] in of kort voorbij een bocht in de Breulderweg de controle over de auto is verloren waardoor de auto tegen een boom is gebotst;
- de betreffende bocht zodanig is dat deze niet op verantwoorde wijze door te rijden is met een maximumsnelheid van 60 km/u;
- [verdachte] ter plaatse reed met een snelheid van ongeveer 90 km/u;
- ten gevolge van dit ongeval [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de minimumleeftijd voor het besturen van een motorrijtuig voor de rijbewijscategorie B hoger is dan 15 jaar.
3.4.2.3
Toepassing van het toetsingskader
De wederrechtelijkheid
[verdachte] bestuurde een auto terwijl zij niet beschikte over een rijbewijs. Zij was zelfs niet oud genoeg om autorijles te nemen. Daarnaast heeft zij gereden met een snelheid die fors hoger was dan de maximumsnelheid, terwijl zelfs deze maximumsnelheid te hoog was voor de bocht die naderde.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat [verdachte] zich wederrechtelijk heeft gedragen en onvoldoende heeft opgelet.
De voorzienbaarheid
[verdachte] heeft met een personenauto met een fors hogere snelheid gereden dan de maximumsnelheid ter plaatse, terwijl zij de minimumleeftijd voor het besturen van een personenauto nog niet had bereikt. Daarbij reed zij in het donker, in de regen op een smalle bochtige weg met bomen in de berm.
[verdachte] had moeten voorzien dat zij door haar handelen de macht over het stuur zou kunnen verliezen en tegen een boom zou kunnen botsen, met mogelijk fatale gevolgen. Dit gedrag had zij dan ook achterwege moeten laten.
De verwijtbaarheid
Op grond van het vorenstaande is het gedrag van [verdachte] verwijtbaar.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat het ongeval (mede) is veroorzaakt door een lichtflits die [verdachte] , naar eigen zeggen, zou hebben verblind. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Hoewel ook [medeverdachte] over deze lichtflits heeft verklaard, blijkt deze niet uit de camerabeelden, terwijl de weerspiegeling hiervan op die beelden dan waarneembaar geweest zou moeten zijn. De rechtbank acht de verklaring over deze lichtflits daarom niet aannemelijk geworden. Overigens is de rechtbank van oordeel dat het gedrag van [verdachte] , ongeacht het bestaan van deze lichtflits, verwijtbaar is geweest.
Aanmerkelijke mate
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid vanwege de combinatie van de te hoge snelheid, het weer, de smalle bochtige weg met bomen in de berm en het feit dat [verdachte] de minimumleeftijd voor het besturen van een personenauto nog niet had bereikt.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen in die zin dat [verdachte] heeft gehandeld met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
3.4.2.4
Vrijspraak van het tenlastegelegde medeplegen
Aan [verdachte] is onder het primaire feit verder tenlastegelegd dat zij het feit met een ander heeft medegepleegd. In de ogen van de officier van justitie is verdachtes broer [medeverdachte] degene die het feit heeft medegepleegd. De rechtbank zal [verdachte] echter vrijspreken van het medeplegen, omdat zij van oordeel is dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] niet is komen vast te staan. Er is namelijk geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van [medeverdachte] aan het primair tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. In dit verband verwijst de rechtbank nog naar een arrest van de Hoge Raadbetreffende een vernieling waarin is overwogen dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren, alsmede het louter instemmen, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien voor het bewijs van medeplegen onvoldoende zijn.
3.4.2.5
Conclusie
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit bewezen, zoals omschreven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.