ECLI:NL:RBLIM:2020:8072

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
03.227970.19, 03.049981.17 (tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met voorwaarden voor poging tot doodslag en mishandeling

Op 20 oktober 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 september 2019 heeft geprobeerd een slachtoffer te doden door deze over een balustrade van een tweede verdieping te gooien. De verdachte, die lijdt aan (paranoïde) schizofrenie, heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich moest verdedigen tegen de aangever, die hem aanviel. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 6 oktober 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en mishandeling, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van gebrek aan opzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever over de balustrade heeft geduwd, wat een aanmerkelijke kans op overlijden met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar geen vol opzet had, maar wel voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever. De rechtbank heeft de verdachte ontoerekeningsvatbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel TBS met voorwaarden opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €500 aan de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03.227970.19, 03.049981.17 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [plaats] ( [land] ) op [geboortegegevens] ,
gedetineerd in P.I. Vught, PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.I.M. Entjes, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 oktober 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:op 21 september 2019 heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:op 21 september 2019 [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primaire onder feit 1 en het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij bij de bewezenverklaring uitgaat van de verklaring van aangever. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van getuige [naam getuige 1] , de getuige die onder nummer is gehoord en getuige [naam getuige 2] . Verder erkent de verdachte dat er gevochten is. Ook bevindt zich in het dossier een sfeerproces-verbaal waaruit blijkt dat de verdachte al langere tijd voor veel overlast zorgt en het regelmatig met mensen aan de stok heeft. De officier van justitie gaat uit van een poging tot doodslag, omdat voorwaardelijk opzet op het overlijden kan worden aangenomen. Door de aangever over een balustrade op een hoogte van 6,8 meter te gooien en de aangever vervolgens te slaan op zijn gezicht en lichaam, terwijl de aangever zich vastklampte aan die balustrade, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden door een val.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit voor feit 1.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van vol opzet. Ook voorwaardelijk opzet kan niet worden aangenomen. Het is de vraag of de kans aanmerkelijk is dat iemand door een val vanaf de tweede verdieping (6,8 meter hoog) komt te overlijden. Het dossier geeft geen blijk van onderzoek naar die vraag en het is geen feit van algemene bekendheid dat iemand die van 6,8 meter valt een aanmerkelijk kans op overlijden heeft. Bovendien heeft de aangever verklaard dat hij over de balustrade hing, hetgeen de afstand tot de grond verkleint.
De raadsvrouw heeft zich bij feit 2 voor de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] [2] verklaarde op 21 september 2019 als volgt:
[…] Op zaterdag 21 september 2019, omstreeks 14.30 uur kwam ik samen met mijn vriendin, [naam getuige 1] , aan op de [adres] te Heerlen. […] Toen wij uit mijn personenauto waren gestapt zijn wij in de richting van de hoofdingang van de flat gelopen. Wij hoorden op dat moment iemand schreeuwen vanaf de tweede verdieping van de flat. Ik weet niet wat deze persoon schreeuwde, omdat dit niet in de Nederlandse taal was. Het klonk in ieder geval zeer agressief. Toen wij in de buurt van de hoofdingang waren, zagen wij deze persoon staan op de tweede verdieping en ik zag dat hij zich opeens richtte naar mij. Hij begon namelijk te schelden in mijn richting. Tevens zag ik dat hij naar beneden spuugde in de richting waar ik stond. Aan de hand hiervan ben ik naar de tweede verdieping gegaan om te vragen wat er aan de hand was. Toen ik de deur van de galerij opende, zag ik deze persoon direct op mij afkomen en gaf [hij] mij, zonder iets te zeggen, een kopstoot. Ik voelde hierdoor direct pijn aan mijn gezicht. Op dat moment heb ik mij verdedigd en zijn er over en weer diverse klappen gevallen. Tijdens dit geduw en getrek heeft deze persoon mij aan mijn beide [
de rechtbank begrijpt: benen] weten vast te pakken. Ik voelde dat ik van de grond loskwam en ik voelde dat hij mij over de balustrade gooide. Ik heb mij toen moeten vastklampen aan deze balustrade. Ik hing op dat moment aan de buitenzijde. Ik voelde dat hij mij diverse keren met gebalde vuist op mijn gezicht en lichaam sloeg. Ik kon niets terugdoen, want als ik had losgelaten was ik naar beneden gevallen. […] Ik voelde dat hij mij meerdere malen probeerde los te duwen van de balustrade. Ik dacht echt even dat ik er geweest was. […] Op een gegeven moment, na ongeveer 30 seconden, kwam mijn overlevingsdrang en heb ik mij gelukkig weer terug over de balustrade kunnen gooien en is de ruzie weer doorgegaan op de galerij van de tweede verdieping. Ik heb bij deze persoon op een gegeven moment een nekklem kunnen aanleggen. Ik voelde en zag dat hij hierdoor kalmeerde en heb hem losgelaten. Ik zag dat hij wegliep in de richting van de laatste appartementen op de tweede verdieping. […] Mijn vriendin heeft het grootste gedeelte vanaf de begane grond gezien en kan dit verhaal bevestigen.
[slachtoffer] [3] verklaarde op 22 september 2019 als volgt:
Ik zou nog graag aan mijn aangifte willen toevoegen dat ik gister tijdens de mishandeling op mijn linkerbeen na geheel over de reling hing. Op het moment dat ik weer terug over de reling kwam, viel ik op de grond. De man die mij mishandelde, heeft mij toen meermaals op het hoofd gestampt en geschopt. […]
[naam getuige 1] [4] verklaarde op 22 september 2019 als volgt:
[…] Ik kwam gisterenmiddag, zaterdag 21 september 2019 omstreeks 14:30 uur, samen met mijn vriend aan op de parkeerplaats van de [flat] . […] Tijdens het aan lopen naar de hoofdingang van de [flat] hoorden en zagen wij een man op de 2e verdieping staan die luidkeels aan het schreeuwen was. Dit gebeurde in een vreemde taal, hij klonk echt agressief, boos en luidkeels wat hij schreeuwde maar door de taal waarin hij schreeuwde was dit voor mij onverstaanbaar. […] Op een bepaald moment begon deze man op deze galerij tegen ons te schreeuwen. Wederom onverstaanbaar vanwege de taal waarin hij sprak. Maar nogmaals, hij was echt boos en agressief. Mijn vriend vroeg vanaf onze positie, wij stonden dus nog voor de flat nabij de hoofdingang, aan hem wat er eigenlijk aan de hand was. Ik zag vervolgens dat deze man naar beneden spuugde richting mijn vriend. […] Ik ben vervolgens een paar meter naar achteren gelopen zodat ik beter zicht had op de galerij van deze […] verdieping. Ik kon de agressieve man goed zien. Mijn vriend is naar binnen gegaan en naar deze man op de 2e verdieping toegelopen. Op het moment dat mijn vriend de deur die toegang geeft tot deze galerij opent en de galerij vervolgens oploopt zie ik vanaf mijn positie dat de agressieve man een sprint in zet en naar mijn vriend toe rent. Ik zie vrijwel binnen
2 seconden dat deze man al bij mijn vriend staat en eigenlijk al rennend een kopstoot uitdeelt tegen het gelaat van mijn vriend. Mijn vriend is vervolgens in een worsteling en gevecht geraakt met deze agressieve man. Er werd over en weer geslagen. Ik zie vervolgens dat deze agressieve man beide benen van mijn vriend weet vast te pakken en hem letterlijk over de railing gooit van de 2e galerij verdieping. Mijn vriend komt hierdoor los van de grond en hangt met zijn lichaam over de railing heen. Mijn vriend kan zich nog net vast klampen maar ik zie ook dat deze agressieve man op mijn vriend blijft in slaan en duwen. […] Mijn vriend hing letterlijk te balanceren over de railing waarbij zijn lichaam grotendeels aan de buitenkant zat dus echt eroverheen. Alleen één van zijn benen stak nog aan de veilige kant van deze railing. Het hoofd van mijn vriend zat voorovergebogen op de railing en hij maakte zich hierbij klein. Mijn vriend was op dat moment weerloos en probeerde zich zo goed als mogelijk vast te houden en klein te maken. De agressieve man leek echt gek en bleef als een waanzinnige op mijn vriend in slaan. Mijn vriend kon zich vervolgens toch terug trekken en heeft zich direct laten vallen op de stenenvloer van deze galerij verdieping. […] Deze man bleef hierbij nog steeds inslaan en trappen op mijn vriend die nog steeds op de grond lag van deze galerij. […] Op de grond ging de worsteling en het gevecht verder. [...] Ik hoorde mijn vriend vervolgens nog luidkeels schreeuwen: "Is het nu klaar!!!!!!" Gelukkig kon mijn vriend en de man vervolgens opstaan en ging een ieder zijn weg. De agressieve man liep weg richting de achterste woningen van deze galerij gelegen op de 2e verdieping. […] Mijn vriend is direct naar beneden gekomen, geheel verbouwereerd. Ik zag dat mijn vriend diverse schaafwonden over zijn lichaam, handen, armen en gezicht had. […]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 21 september 2019 heeft gevochten met de aangever omdat hij door hem werd aangevallen.
Verbalisanten [naam 1] en [naam 2] [5] relateerden op 22 september 2019 als volgt:
Op zondag 22 september 2019, omstreeks 10.15 uur, waren wij doende met een onderzoek
op de flat, gelegen aan de [adres] te Heerlen. Via een meetlint maten wij de afstand tussen de bovenzijde balustrade voor huisnummer [nummer 1] . De exacte maat betrof 680 centimeter.
De aangever [6] en getuige [naam getuige 1] [7] hebben op verzoek van verbalisanten ieder op een foto met een kruis gemarkeerd waar de aangever over de balustrade zou zijn geduwd.
Overwegingen ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de dood van aangever.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet had, in die zin dat hij aangever echt wilde doden. Vervolgens moet worden beoordeeld of verdachte dan wel het voorwaardelijk opzet had, hetgeen de verdediging ook bestrijdt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van aangever - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Gelet op de verklaringen van de aangever en getuige [naam getuige 1] is komen vast te staan dat de verdachte de aangever over de balustrade heeft geduwd door hem aan zijn benen op te tillen. De aangever kon zich ternauwernood nog aan die balustrade vastklampen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat die balustrade 6,8 meter boven de grond is. Op de plek waar de verdachte de aangever over de balustrade kiepte, bestaat de ondergrond aan de buitenzijde van de flat uit een beklinkerde stoep met daaraan grenzend een geasfalteerde weg. Dat blijkt uit de foto’s bij het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] in combinatie met de markeringen op de foto’s door de aangever en getuige [naam getuige 1] .
Door iemand vanaf die hoogte op een dergelijke ondergrond te laten vallen, bestaat de kans dat die persoon komt te overlijden, met name door hersenletsel. De rechtbank acht deze kans aanmerkelijk. Beschadiging van het hersenweefsel of de harde klap alleen al kan bij een dergelijke val een zwelling van de hersenen veroorzaken die een dodelijke afloop kan hebben. Dat is een vaker voorkomend en ook voorzienbaar gevolg. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Dit leidt de rechtbank niet alleen af uit het vastpakken bij de benen en het vervolgens gooien van de aangever over de balustrade, maar ook uit de handelingen van de verdachte daarna. Toen de verdachte de aangever over de balustrade gooide, kon de aangever zich nog net vastklampen aan deze balustrade en hing hij op zijn linkerbeen na geheel over de reling aan de buitenzijde van het flatgebouw. Vervolgens heeft de verdachte de aangever nog diverse keren met gebalde vuist op zijn gezicht en lichaam geslagen en heeft hij geprobeerd de aangever los te duwen van die balustrade. De handelingen van de verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het gooien van de aangever over de balustrade en daarna op het loslaten van die balustrade door de aangever, hetgeen in beide situaties een val van de aangever zou hebben betekend.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat het voorwaardelijk opzet op de dood van aangever bewezen kan worden verklaard en zij acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om aangever opzettelijk van het leven te beroven.
Over feit 2 overweegt de rechtbank dat de verdachte weliswaar bekent dat hij met de aangever heeft gevochten, maar ontkent dat hij hem een kopstoot heeft gegeven. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaringen van de aangever en getuige [naam getuige 1] ook voor het geven van een kopstoot voldoende wettig en overtuigend bewijs bieden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat:
1.
op 21 september 2019, in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] aan zijn benen vastgepakt en vervolgens voornoemde [slachtoffer] opgetild en vervolgens voornoemde [slachtoffer] over de reling van het balkon van het appartementencomplex gelegen aan de [adres] gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid nu voornoemde [slachtoffer] met zijn been aan het spijlhek van het balkon is blijven hangen;
2.
de verdachte heeft op 21 september 2019, in de gemeente Heerlen, [slachtoffer] mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met kracht een kopstoot tegen het hoofd te geven en voornoemde [slachtoffer] meermalen te slaan/schoppen/duwen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer
De verdediging heeft een beroep gedaan op (veronderstelde) zelfverdediging, in juridische zin: (putatief) noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe heeft de raadsvrouw kort gezegd het volgende aangevoerd. De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij zichzelf moest verdedigen, omdat hij zich aangevallen voelde. Uit het dossier blijkt dat de aangever van de begane grond naar de tweede verdieping is gekomen om verhaal te halen en de verdachte verklaarde dat de aangever daar en toen agressief op hem af kwam. Het was dus de aangever die de confrontatie opzocht en de agressor was. Mede als gevolg van zijn stoornis ontstond voor de verdachte daardoor een noodweersituatie, al dan niet putatief, op grond waarvan hij zich verdedigde.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de verklaringen van de aangever en getuige [naam getuige 1] , zoals hiervoor reeds weergegeven. Hieruit blijkt dat de verdachte de aangever onmiddellijk of direct na het betreden van de galerij – al rennend – een kopstoot gaf. Van (dreigende) agressie van de zijde van de aangever is daarbij helemaal niet gebleken. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanwijzingen in het dossier die de lezing van de verdediging ondersteunen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Voor wat het beroep op putatief noodweer betreft, overweegt de rechtbank dat de verdachte volgens de verdediging, mede als gevolg van zijn psychische problematiek, gevreesd zou hebben voor een aanval van aangever. Zoals hiervoor reeds overwogen, acht de rechtbank de door de verdediging gegeven lezing van gebeurtenissen niet aannemelijk. Dit betekent dat de handelingen van de verdachte enkel gebaseerd zouden zijn op een vermeende aanval van aangever. Die aanval speelde zich in dat geval echter enkel en alleen af in het hoofd van de verdachte, zoals uit het dossier blijkt. Een beroep op putatief noodweer kan echter pas slagen indien de verdachte in redelijkheid kon veronderstellen dat hij zou worden aangevallen. De rechtbank ziet geen objectieve elementen die die vrees rechtvaardigen. Het enkele feit dat de aangever naar de verdachte toe kwam omdat de verdachte richting hem had staan schreeuwen en in zijn richting zou hebben gespuugd, volstaat daarvoor niet. Eventuele invloed van de psychische gesteldheid van de verdachte is een vraag die beantwoord moet en zal worden in het kader van de toerekeningsvatbaarheid, doch niet in het kader van dit noodweerverweer.
De rechtbank verwerpt dus het beroep op (putatief) noodweer.
Er zijn daarnaast ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op, gepleegd in eendaadse samenloop [8] :
feit 1: poging tot doodslag;
feit 2: mishandeling.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweerexces
De verdediging heeft voorts een beroep gedaan op noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank echter van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. De rechtbank verwerpt dus het verweer op noodweerexces.
Toerekeningsvatbaarheid
Psycholoog [naam 3] heeft op 22 juni 2020 een rapport uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. Psychiater [naam 4] heeft (in samenwerking met [naam 5] , psychiater in opleiding) op 26 juni 2020 een rapport uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. De psycholoog, psychiater en psychiater-in-opleiding zijn ter terechtzitting ook als deskundigen gehoord.
De psycholoog en psychiater zijn eenduidig in hun diagnostiek over verdachte. Beiden concluderen tot (paranoïde) schizofrenie, die bovendien ook aanwezig was ten tijde van de feiten, waarbij de geestelijke toestand van de verdachte door de psychiater als manisch psychotisch werd omschreven.
Niet eenduidig is men over de mate van doorwerking van deze stoornis. De psychiater adviseert om de verdachte de feiten sterk verminderd toe te rekenen, terwijl de psycholoog concludeert tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Verschil in opvatting van de gedragsdeskundigen is gelegen in de verklaringen van de verdachte. De psychiater omschrijft die als inconsistent met als gevolg dat de drijfveren van de verdachte onduidelijk zijn gebleven en daarmee ook de mate van invloed die hij had op zijn handelen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten de verdachte sterk verminderd toegerekend kunnen worden. Daarbij heeft de officier van justitie betrokken dat ontoerekeningsvatbaarheid niet aan de orde is, nu de verdachte - in elk geval deels - zelf verantwoordelijk was voor zijn geestelijke toestand door zijn medicatie niet meer in te nemen.
De verdediging heeft verzocht om de verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank ziet in de verklaringen van de verdachten geen aanwijzing dat de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten nog (enige mate van) keuzevrijheid had over zijn handelen. In de kern heeft de verdachte steeds hetzelfde verhaal verteld, namelijk dat hij door de aangever werd aangevallen en dat hij zich genoodzaakt zag zich te verdedigen. Op dit punt volgt de rechtbank de uitleg van de psycholoog omtrent de toerekeningsvatbaarheid, die daarover ter terechtzitting bevraagd is. Bij die gelegenheid heeft de psycholoog gepersisteerd bij zijn advies en naar voren gebracht dat mogelijke opportunistische verklaringen van de verdachte achteraf (zoals het tegen beter weten in ontkennen dat hij de aangever over de balustrade zou hebben gegooid) niets zeggen over de keuzes die de verdachte als gevolg van zijn geestelijke toestand kon maken tijdens het begaan van de feiten. De psycholoog wees in dat verband op de omstandigheid dat de verdachte kennelijk zonder enige aanleiding begon met schreeuwen en schelden tegen het slachtoffer. Mede in aanmerking genomen de gediagnosticeerde psychische problematiek en het feit dat de verdachte zorgmijder is en al enige tijd geen medicatie meer had ingenomen, ziet de psycholoog niet in welke ruimte er was voor de verdachte om te overwegen hoe hij zou handelen. Overigens merkt de rechtbank hierbij op dat ook de psychiater volledige ontoerekeningsvatbaarheid heeft overwogen, doch die conclusie enkel niet trok op grond van een afwijkende verklaring die de verdachte ten overstaan van de psychiater deed. Die verklaring buiten beschouwing gelaten, zou de psychiater dus ook tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid geconcludeerd hebben, zo begrijpt de rechtbank.
Tot slot volgt de rechtbank de officier van justitie niet in haar stelling dat het niet innemen van de medicatie in de weg zou staan aan ontoerekeningsvatbaarheid. Hoewel niet is uit te sluiten dat de psychose waarin verdachte verkeerde wellicht niet dan wel minder aanwezig was als hij zijn medicatie zou hebben genomen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit het oog verloren worden dat het niet innemen van de medicatie – een symptoom – is van de ziekte van de verdachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis, te weten (paranoïde) schizofrenie, welke stoornis ook ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig was en welke stoornis een zodanige invloed had op het handelen van de verdachte, dat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal de verdachte dus op grond van ontoerekeningsvatbaarheid ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op de datum van de uitspraak, te weten 20 oktober 2020, gecombineerd met een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals genoemd in de rapportage van de reclassering ‘TBS met voorwaarden’ d.d. 25 september 2020.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om heropening van het onderzoek ter terechtzitting teneinde een zorgmachtiging voor te bereiden. Daartoe heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat in het kader van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit de maatregel van terbeschikkingstelling thans nog niet aan de orde mag zijn, nu een minder ingrijpende zorgmachtiging nog mogelijk is. Daarbij kan de rechtbank bepalen dat de verdachte zal worden geplaatst in een forensische in plaats van een reguliere zorginstelling en bovendien kan ook de zorgmachtiging jarenlang worden verlengd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft een willekeurig slachtoffer, zonder enige aanleiding daartoe, mishandeld en voor de ogen van zijn vriendin over een balustrade van de tweede verdieping van een flatgebouw proberen te gooien. Als het slachtoffer was gevallen, had hij om het leven kunnen komen en het is aan zijn (wils)kracht te danken dat dit niet is gebeurd. De verdachte handelde vanuit zijn psychische problematiek en had zelf geen invloed op zijn handelen. Het slachtoffer was niet bekend met deze achtergrond en zag zich plotseling geconfronteerd met een uiterst gewelddadige man die het op zijn leven gemunt leek te hebben.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 31 augustus 2020, waaruit volgt dat de verdachte verschillende keren eerder is veroordeeld wegens gewelds- en vermogensdelicten, laatstelijk op 5 juni 2019 wegens poging tot zware mishandeling.
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan het bepaalde in de artikelen 39 van het Wetboek van Strafrecht en 352, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Zij zal de verdachte op grond van ontoerekeningsvatbaarheid ontslaan van alle rechtsvervolging. Dientengevolge kan aan de verdachte geen straf meer worden opgelegd. Wel kan zij, op grond van artikel 352, tweede lid Sv, de maatregel als voorzien in artikel 37a Sr, te weten terbeschikkingstelling, opleggen indien de wettelijke voorwaarden daarvoor zijn vervuld. Tevens kan de rechtbank op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging afgeven als bedoeld in artikel 6:5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Gelet hierop ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of aan de verdachte al dan niet de maatregel terbeschikkingstelling moet worden opgelegd dan wel of een zorgmachtiging moet worden afgegeven.
De keuze voor terbeschikkingstelling dan wel een zorgmachtiging wordt voor een belangrijk deel bepaald door het recidivegevaar en de vraag hoe dit het best te beteugelen is.
De psycholoog heeft geadviseerd tot een zorgmachtiging en daartoe – kort gezegd – het volgende gerapporteerd:
Het recidivegevaar, in elk geval voor feiten zoals mishandeling, is op korte termijn matig tot hoog. Teneinde de paranoïde-psychotische belevingen te temperen en te voorkomen dat de verdachte in paranoïde-psychotische zin ontregelt zijn antipsychotica absoluut noodzakelijk. Ervaringen uit het verleden leren dat poliklinische, ambulante vorm van begeleiding en behandeling onvoldoende mogelijkheden biedt om een verzekerde medicatie-toediening te waarborgen. Risico daarbij is dat de verdachte snel psychisch zal ontregelen en paranoïde belevingen zal krijgen zoals ten tijd van onderhavige feiten. Tegenover deze risicofactoren staan weinig of geen substantiële beschermende factoren. Om de kans op recidive te verkleinen en de verdachte effectief te behandelen is een klinische behandeling noodzakelijk in een forensische setting, waar voldoende oog is voor risicofactoren en voldoende tijd is om een poliklinisch, ambulant begeleidings- en behandelingstraject te organiseren, en waarbij het van belang is om na een klinische behandeling scherper toezicht te houden, intensiever te begeleiden
De psychiater heeft geadviseerd tot terbeschikkingstelling met voorwaarden en daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende gerapporteerd:
Het risico op recidive is hoog, waarbij met name de klinische factoren een grote rol spelen in het verhoogde risico op herhaling. De belangrijkste risicofactor bij betrokkene is de psychotische stoornis, waarvoor betrokkene zich in het verleden niet adequaat liet behandelen, met name door geen medicatie te gebruiken. Zonder verdere interventie is te verwachten dat betrokkene zich buiten zorg opnieuw zal verwaarlozen en zal onttrekken aan zorg. Daarnaast is de waarschijnlijkheid van opnieuw gebruik van cannabis groot, waardoor hij, in combinatie met het te verwachten staken van zijn medicatie door gebrek aan intrinsieke motivatie, zal terugvallen in hallucinaties en paranoïde wanen. Hieruit zal fysiek agressief gedrag naar onbekende derden waarschijnlijk opnieuw volgen. Deze uitingen zijn door anderen bovendien uiterst moeilijk te voorspellen. Het risico op dit scenario buiten zorg wordt hoog ingeschat.
Om de risico’s te beheersen is adequate behandeling van de psychose onder meer middels antipsychotica een vereiste. Tevens zullen ziektebesef en -inzicht versterkt kunnen worden door psycho-educatie, kunnen de coping vaardigheden ten aanzien van zijn stemmen en waangedachten ook worden vergroot door middel van cognitieve gedragstherapie en kan door sociale vaardigheidstraining zijn gebrek aan deze vaardigheden worden bijgesteld. Gezien het brede spectrum aan interventie-adviezen en de te verwachten lange duur van deze interventies, waarbij ook toezicht nodig zal zijn op medicatietrouw, het volgen van therapie en toelaten van ondersteuning wordt een klinische behandeling geadviseerd, gevolgd door een ambulant vervolgtraject, waar ondersteuning nodig zal zijn om de klinisch opgedane vaardigheden te vertalen naar de praktijk.
Een zorgmachtiging die betrokkene tot opname binnen een reguliere psychiatrische kliniek zal verplichten, biedt een laag niveau van toezicht en beperkte mogelijkheden om met agressief gedrag van betrokkene om te gaan en zal te weinig specifiek forensisch psychiatrische behandeling, gericht op verlaging van het recidiefrisico kunnen bieden. Tevens zal de maximale tijdsduur van een zorgmachtiging, zes maanden, ontoereikend zijn om tot een afdoende behandeling te komen en een voldoende lange periode van toezicht en controle.
Gezien de ingeschatte ernst van het tenlastegelegde, indien en voor zo ver bewezen geacht, de ernstige psychiatrisch stoornis, de hoge kans op recidive en de te verwachten lange duur van de behandeling, resocialisatie en het benodigde externe toezicht wordt opleggen van terbeschikkingstelling met voorwaarden geadviseerd. Met betrekking tot voorwaarden kan gedacht worden aan opname binnen een forensisch psychiatrische afdeling (FPA), verplichte inname van medicatie, verplichte contacten met de reclassering, het accepteren van behandeling middels cognitieve gedragstherapie, sociale vaardigheidstraining en het toelaten van maatschappelijk werk in de ondersteuning van zijn financiën, ambulant gevolgd door verplichte contacten met een FACT-team.
Voorts heeft de reclassering bij rapportages van 1 juli 2020 en 25 september 2020 geadviseerd, eerst in algemene zin en laatstelijk in het bijzonder gericht op de mogelijkheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Daarbij heeft de reclassering (in het eerste rapport) haar bedenkingen geuit bij een zorgmachtiging, in die zin dat de reclassering zich afvraagt of een zorgmachtiging op de langere termijn voldoende aanknopingspunten biedt om de gepaste zorg te kunnen blijven bieden. Nadien heeft de reclassering voorzichtig positief geadviseerd over de uitvoerbaarheid van de maatregel tbs met voorwaarden. De verdachte staat op de wachtlijst voor opname in FPA Radix te Heerlen en heeft ook toegezegd aan behandeling te zullen meewerken. Risicofactor in deze is dat de toezegging van verdachte is gedaan “omdat hij geen keuze heeft.” Gelet op de ervaringen uit het verleden is de reclassering bezorgd dat de verdachte zich mogelijk aan de voorwaarden zal onttrekken.
De rechtbank overweegt dat duidelijk is dat een intensief en mogelijk langdurig traject voor de verdachte nodig is om het gevaar op herhaling naar een aanvaardbaar niveau terug te dringen. De rechtbank verenigt zich met de adviezen van de psychiater en de reclassering dat een zorgmachtiging onvoldoende zekerheid biedt dat de verdachte de behandeling krijgt die noodzakelijk is om het recidiverisico te beteugelen. Een zorgmachtiging op grond van de WVGGZ is een civielrechtelijke machtiging, die in beginsel is gericht op het welzijn van de – in dat kader genoemde – patiënt. Een dergelijk traject is dus niet zonder meer gericht op forensische interventies ter beperking van het recidiverisico. Daarbij kan een zorgmachtiging slechts voor een half jaar worden afgegeven, terwijl in dit geval een behandeling van zes maanden niet afdoende zal zijn. Weliswaar is een verlenging van de zorgmachtiging mogelijk, maar dat biedt onvoldoende garantie dat na een half jaar daadwerkelijk een machtiging tot voortgezet verblijf wordt afgegeven. Dit is in het geval van de verdachte een serieus veiligheidsrisico. Ook het noodzakelijk geachte langdurige toezicht na de klinische behandeling is via een zorgmachtiging tot verplichte zorg niet (op voorhand dwingend) te realiseren.
Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek tot heropening van het onderzoek teneinde een zorgmachtiging voor te bereiden dan ook afgewezen en zal de rechtbank tbs met voorwaarden opleggen.
Over het opleggen van de tbs met voorwaarden overweegt de rechtbank nog het volgende.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan: bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, de door de verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van die maatregel.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld in een forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht is voor het voorkomen van recidive. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding tot een tbs met verpleging van overheidswege en zal tbs met voorwaarden opleggen nu dat minder vergaande kader voorshands afdoende lijkt voor de noodzakelijke behandeling van verdachte ter beteugeling van het recidivegevaar.
De rechtbank sluit zich voor wat betreft de op te leggen voorwaarden aan bij de door de reclassering in het reclasseringsrapport van 29 september 2020 geformuleerde voorwaarden, met uitzondering van het locatieverbod, nu verdachte en de vriendin van aangever (getuige [naam getuige 1] ) niet meer woonachtig zijn op de [adres] te Heerlen. De rechtbank zal aan de op te leggen maatregel deze voorwaarden verbinden, welke voorwaarden in het dictum worden weergegeven.
De maatregel brengt met zich dat als de verdachte de door de rechtbank gestelde voorwaarden niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, de maatregel kan worden omgezet in tbs met verpleging van overheidswege.
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel tot tbs met voorwaarden bevelen, zodat direct kan worden begonnen met de uitvoering van de voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank dient er immers ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte, indien hij niet wordt behandeld en begeleid, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 500,00 terzake van de feiten 1 en 2.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en geheel toegewezen kan worden, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat verdachte heeft verzocht geen verweer te voeren met betrekking tot de vordering benadeelde partij en dat zij zich derhalve zal refereren aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij van € 500,00 geheel toewijzen, nu deze vordering niet is weersproken, voldoende is onderbouwd en aldus voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank zal de vordering toewijzen inclusief de wettelijke rente vanaf
21 september 2019.
Nu de verdachte ter zake van de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens bovengenoemde benadeelde aansprakelijk is voor de schade die door die strafbare feiten is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schademaatregel besloten.

8.Het beslag

De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag van in totaal € 1.110,00.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 45, 55, 287, 300 Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is bij vonnis van de politierechter te Limburg d.d. 05 juni 2019, onder parketnummer 03.049981.17, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van
2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 20 juni 2019.
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen, omdat de rechtbank de tenuitvoerlegging niet zinvol acht gelet op de in de hoofdzaak op te leggen maatregel.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4
is omschreven;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 3.4 bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;

Maatregel

- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag:
verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
a. verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
b. verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
c. verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
d. verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
e. verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
f. verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
g. verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
h. verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
3. verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
4. verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
5. verdachte laat zich opnemen in FPA Radix of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. verdachte laat zich behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de Reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname, indien de reclassering dit noodzakelijk acht. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
9. verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
10. verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met dhr. [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- geeft aan de reclassering Nederland de opdracht de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
21 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer] , van een bedrag van € 500,00 (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal
1. dag. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan verdachte:
€ 1.110,00;
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03.049981.17
- wijst de vordering van de officier van justitie d.d. 03 juli 2020 af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de dag van plaatsing in een kliniek (voorwaarde 5).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Nollen, voorzitter, mr. M.A. Teeuwissen en
mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 oktober 2020.
Buiten staat
Mrs. C.M. Nollen en R. Verkijk zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 september 2019, in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] (aan zijn benen) vastgepakt/vastgegrepen en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] opgetild en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] over de reling van het balkon (van het appartementencomplex gelegen aan de [adres] ) gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (nu voornoemde [slachtoffer] met zijn been en/of kleding aan het spijlhek van het balkon is blijven hangen);
2.
hij op of omstreeks 21 september 2019, in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, een kopstoot in/op/tegen het hoofd/gezicht van voornoemde [slachtoffer] te geven en/of voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, te slaan/schoppen/duwen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal ‘voorgeleiding en eindproces-verbaal’ van politie, districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoeksnummer [nummer 2] , proces-verbaalnummer [nummer 3] , gesloten d.d. 23 september 2019, pagina’s 1 tot en met 65, en de paginanummers uit het proces-verbaal ‘aanvulling op raadkamer en eindproces-verbaal’ van politie, districtsrecherche Parkstad-Limburg, onder voornoemd onderzoeksnummer en proces-verbaalnummer, gesloten d.d. 30 september 2019, pagina’s 74 tot en met 90.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 september 2019, pagina’s 10 tot en met 18.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 22 september 2019, pagina 19.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 september 2019, pagina’s 23 en 24.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2019, pagina’s 31 tot en met 33.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 30 september 2019, pagina 85, met de foto als bijlage op pagina 87.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 september 2019, pagina 89, met de foto als bijlage op pagina 90.
8.Hoge Raad d.d. 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111.