ECLI:NL:RBLIM:2020:807

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
03.122397.19 ontneming
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens kostenoverschrijding bij hennepteelt

Op 3 februari 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het telen van hennep. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte vast te stellen, geschat op € 59.656,95. Tijdens de zitting op 20 januari 2020 heeft de officier van justitie echter haar standpunt gewijzigd en de niet-ontvankelijkheid van de vordering gevorderd. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en de vordering van de officier van justitie beoordeeld. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, heeft verklaard dat hij per oogst € 300,00 heeft verdiend en dat hij in totaal acht keer heeft geoogst. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten van de hennepteelt, waaronder een factuur van Enexis B.V. van € 5.322,21, veel hoger waren dan de opbrengsten. Hierdoor heeft de verdachte netto geen voordeel genoten uit de strafbare feiten. De rechtbank heeft op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat de kosten de minimale opbrengst overschreden.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.122397.19 OWV
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 3 februari 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [Geboorteplaats en datum] ,
wonende te [Adres] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. M.J.M. Houben, advocaat kantoorhoudende te Thorn.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 januari 2020. [verdachte] en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03.122397.19. Op 3 februari 2020 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 59.656,95.
Volgens de officier van justitie zou [verdachte] dit voordeel hebben verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [verdachte] is veroordeeld.
Op de terechtzitting van 20 januari 2020 heeft de officier van justitie de vordering echter gewijzigd in die zin dat zij de niet-ontvankelijkheid daarvan heeft gevorderd.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de schriftelijke vordering is ervan uitgegaan dat het voordeel dat [verdachte] genoten heeft, de opbrengst minus de kosten is van vier eerdere oogsten in beide ruimtes. Op de zitting is de officier van justitie hiervan teruggekomen en acht hij de verklaring van [verdachte] , inhoudende dat hij € 300,00 per oogst heeft verdiend, geloofwaardig. Omdat [verdachte] verklaard heeft dat er per ruimte om en om werd geoogst, gaat zij ervan uit dat [verdachte] in totaal 8 maal heeft geoogst en aldus € 2.400,00 heeft verdiend. Daar staat echter tegenover dat namens [verdachte] een factuur van € 5.322,21 van Enexis B.V. is voldaan, zodat hij uiteindelijk geen voordeel uit de door hem gepleegde strafbare feiten heeft genoten. Om deze reden moet de vordering volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Aangezien de raadsvrouw in de hoofdzaak primair de integrale vrijspraak van [verdachte] heeft bepleit, heeft zij geconcludeerd tot afwijzing van de ontnemingsvordering. Volgens de raadsvrouw is er geen begin van aannemelijkheid gemaakt dat [verdachte] enig voordeel zou hebben genoten. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [verdachte] niet draagkrachtig is. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gewezen op innerlijke tegenstrijdigheden in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de politie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van heden is [verdachte] veroordeeld voor het telen van hennep op 22 augustus 2018. [verdachte] verklaart op die zitting dat daarmee begonnen was omstreeks februari 2018. Dat zijn ongeveer 28 weken. Uitgaande van een teeltperiode van 10 weken zouden dan 2 oogsten mogelijk zijn.
[verdachte] heeft verklaard dat hij per oogst per ruimte 300 euro aan beloning ontving. Dit bedrag is volgens hem vier keer aan hem betaald. Daarmee zouden zijn inkomsten 1200 euro zijn geweest. De rechtbank is het met (het subsidiaire) standpunt van [verdachte] én van de officier van justitie eens dat voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel bij deze opbrengst van 300 euro per oogst per ruimte moet worden aangesloten
Tevens is gebleken dat [verdachte] (althans diens zus) de rekening van Enexis heeft voldaan. Die bedroeg € 5.322,21. De daarin opgenomen elektriciteitskosten ad € 4.268,81 komen als aftrekpost in aanmerking. Daarmee staat vast dat de kosten die verbonden waren aan de hennepteelt voor [verdachte] veel hoger waren dan de opbrengsten en is er (netto) geen voordeel genoten. Daarom zal de vordering worden afgewezen

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
wijstde vordering
af.
Deze verkorte uitspraak is gegeven door mr. A.K. Kleine, voorzitter, mr. H.H. Dethmers en mr. F.L.G. Geisel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari 2020.
Buiten staat
mr. H.H. Dethmers is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.