In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser en twee gedaagden over de kadastrale grens tussen hun percelen en de status van een muur tussen hun tuinen. De eiser stelt dat de muur geheel op zijn perceel ligt en dat deze als gemeenschappelijk eigendom moet worden beschouwd. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 29 april 2020 overwogen dat de kadastrale grens tussen de percelen vastgesteld moet worden voordat er een oordeel kan worden gegeven over de vorderingen van de eiser met betrekking tot de tuinmuur. De eiser heeft vervolgens een grensreconstructie laten uitvoeren door het kadaster, waaruit blijkt dat de grens zich tussen beide percelen bevindt, met een kleine afbuiging aan het eind van de tuinmuur. De gedaagden hebben deze conclusie bevestigd.
Desondanks oordeelt de rechtbank dat de eiser niet is geslaagd in het leveren van bewijs voor zijn vorderingen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de muur niet als mandelig kan worden beschouwd, omdat de metingen van het kadaster niet voldoende zijn om het standpunt van de gedaagden te weerleggen. De rechtbank wijst alle vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden zijn begroot op € 1.926,00. Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.