5.1.De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het bevoegde bestuursorgaan (verweerder in dit geval), waarbij het bestuursorgaan beslissingsruimte heeft. De voorzieningenrechter toetst of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De voorzieningen-rechter dient te beoordelen of verweerder toereikend heeft gemotiveerd dat afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat omwonenden daardoor niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van
Strijd met het Bouwbesluit?
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat niet is gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012, waardoor niet te controleren is of het bouwplan hieraan, en in het bijzonder de brandveiligheidseisen, voldoet.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat enkel voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend. Daarbij is anders dan bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) het Bouwbesluit 2012 geen toetsingsgrond maar geldt als maatstaf of de activiteit (niet) in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat als er regels uit het Bouwbesluit 2012 gelden, daaraan voldaan moet worden. Als dat niet gebeurt, kan daartegen handhavend worden opgetreden. Gebleken is dat eisers een daartoe strekkend handhavingsverzoek hebben ingediend bij verweerder. Het betoog slaagt niet.
Onevenredige aantasting woon- en klimaat?
8. Eisers stellen zich vervolgens op het standpunt dat het gebruik maken van de omgevingsvergunning leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat, omdat, los van de inhoud van gemeentelijk beleid, kamerverhuur wezenlijk verschilt van de bewoning door één huishouden. Verweerder heeft volgens eisers geen concrete op de aanvraag toegespitste afweging van de ruimtelijke gevolgen van de omgevingsvergunning voor deze specifieke omgeving gemaakt.
9. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de beleidsregel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de beleidsregel niet van toepassing. Immers, in artikel 1, onder b, van de beleidsregel is bepaald dat onder kamerverhuur wordt verstaan de verhuur van minimaal vijf onzelfstandige woonruimten binnen een bestaand (woon)gebouw niet bestemd voor recreatieve bewoning. Aangezien het in het bouwplan gaat om vier kamers, is geen sprake van kamerverhuur als bedoeld in de beleidsregel. Ter zitting hebben zowel verweerder als eisers aangegeven dat de beleidsregel inderdaad niet van toepassing is. Dat geldt volgens de voorzieningenrechter temeer, omdat die ziet op een ander gebied dan waarin het bouwplan is gelegen. Nu verweerder in het bestreden besluit - ter motivering van de standpunten dat het bouwplan niet in strijd is met het geldende beleid, de belangen van de directe buren niet onevenredig worden geschaad en het bouwplan geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor het woonmilieu - heeft verwezen naar de beleidsregel en de daarbij bijbehorende toelichting, kan het besluit niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.