ECLI:NL:RBLIM:2020:7973

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
AWB 20/2374 en AWB 20/2207
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over omgevingsvergunning voor kamerverhuur met betrekking tot belanghebbendheid en goede ruimtelijke ordening

In deze zaak hebben omwonenden beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor kamerverhuur in een pand. De eisers verzochten om een voorlopige voorziening tegen dit besluit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat niet alle eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van het bouwplan. Het beroep van de overige eisers is gegrond verklaard vanwege motiveringsgebreken in het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vergunninghouder niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening handelt, maar dat de motivering van het besluit onvoldoende was. De voorzieningenrechter heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de belangen van de omwonenden niet onevenredig worden geschaad. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2374 en AWB 20/2207
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] en [eiser 8], te [woonplaats 1] , eisers
(gemachtigde: mr. J.J. Molenaar en mr. T.A. Hubregtse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigde: mr. T.L. Huwaé).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: mr. drs.
[vergunninghouder], te [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingplan ten behoeve van de verhuur van vier kamers (onzelfstandige wooneenheden) op de locatie [adres 1] te [plaats] (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 12 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en de echtgenote van [eiser 7] zijn verschenen, bijgestaan door mr. T.A. Hubregtse. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningen-rechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Feiten en omstandigheden
2. Vergunninghouder is eigenaar van het pand gelegen aan [adres 1] te [plaats]
.Het bouwplan omvat het realiseren van vier onzelfstandige wooneenheden met gedeelde badkamer, keuken, berging en achtertuin. Hiertoe wordt op de benedenverdieping een tussenwand geplaatst, waarbij het gebouw één hoofdingang en huisnummer zal behouden. Het bouwplan is in strijd met de op het pand rustende bestemming ‘wonen’, omdat volgens artikel 22, eerste lid, van het vigerende bestemmingsplan “Centrum Sittard” (hierna: bestemmingsplan), onder wonen wordt verstaan: bewonen van een woning uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden. Onder huishouden wordt onder andere verstaan meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur. In het licht hiervan heeft vergunninghouder op 9 februari 2020 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend.
3. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) voor de activiteit het gebruiken van bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). Verweerder stelt zich hiertoe op het standpunt dat het bouwplan - verhuur van minder dan vijf kamers - op grond van de ‘Beleidsregel Kamerverhuur Sittard-Geleen’ (hierna: beleidsregel) niet als problematisch wordt beschouwd, maar qua ruimtelijke omgevingseffecten wordt gelijkgesteld aan reguliere huisvesting, die vergelijkbaar is met een (groot) gezinshuishouden. Dit betekent volgens verweerder dat de belangen van de directe buren niet onevenredig worden geschaad. Verder zijn in een straal van 50 meter geen panden van kamerverhuur bekend en is het pand niet gelegen in een rustige woonwijk, waardoor het bouwplan een relatief geringe impact heeft op het woonmilieu. Voorts doet het bouwplan volgens verweerder geen afbreuk aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, omdat de kamerverhuur plaats vindt binnen een bestaand woongebouw. Ook voldoet het plan aan de parkeernorm volgens verweerder.
Ontvankelijkheid
4. De voorzieningenrechter toetst allereerst ambtshalve of de beroepen van eisers ontvankelijk zijn. Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat een belanghebbende beroep bij de bestuursrechter kan instellen tegen een besluit. Volgens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4081).
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser 8] , [eiser 7] ,
[eiser 6] en [eiser 5] en [eiser 4] geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van het bouwplan. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat, daargelaten dat er wellicht enig zicht is, de afstand van de woning van deze eisers tot het bouwplan meer is dan 50 meter. Tevens acht de voorzieningenrechter de planologische uitstraling van het plan niet groot, omdat het om vier kamers gaat. Voorts ligt de woning er al en wordt deze niet veranderd aan de buitenkant. Voorts is maar sprake van vier bewoners waardoor niet veel geluid(overlast) valt te verwachten. De voorzieningenrechter zal het beroep van deze eisers niet-ontvankelijk verklaren. De overige eisers zijn wel belanghebbenden bij het bestreden besluit, omdat zij dichterbij het bouwplan en zelfs naast het bouwplan woonachtig zijn. Daar waar in het vervolg van deze uitspraak eisers worden vermeld, worden daarmee de eisers bedoeld van wie het beroep ontvankelijk is.
Toetsingskader
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet betwist is dat verweerder op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning kan verlenen voor het bouwplan, indien het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.1.
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het bevoegde bestuursorgaan (verweerder in dit geval), waarbij het bestuursorgaan beslissingsruimte heeft. De voorzieningenrechter toetst of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De voorzieningen-rechter dient te beoordelen of verweerder toereikend heeft gemotiveerd dat afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat omwonenden daardoor niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van
1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2583.
Strijd met het Bouwbesluit?
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat niet is gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012, waardoor niet te controleren is of het bouwplan hieraan, en in het bijzonder de brandveiligheidseisen, voldoet.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat enkel voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend. Daarbij is anders dan bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) het Bouwbesluit 2012 geen toetsingsgrond maar geldt als maatstaf of de activiteit (niet) in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat als er regels uit het Bouwbesluit 2012 gelden, daaraan voldaan moet worden. Als dat niet gebeurt, kan daartegen handhavend worden opgetreden. Gebleken is dat eisers een daartoe strekkend handhavingsverzoek hebben ingediend bij verweerder. Het betoog slaagt niet.
Onevenredige aantasting woon- en klimaat?
8. Eisers stellen zich vervolgens op het standpunt dat het gebruik maken van de omgevingsvergunning leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat, omdat, los van de inhoud van gemeentelijk beleid, kamerverhuur wezenlijk verschilt van de bewoning door één huishouden. Verweerder heeft volgens eisers geen concrete op de aanvraag toegespitste afweging van de ruimtelijke gevolgen van de omgevingsvergunning voor deze specifieke omgeving gemaakt.
9. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de beleidsregel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de beleidsregel niet van toepassing. Immers, in artikel 1, onder b, van de beleidsregel is bepaald dat onder kamerverhuur wordt verstaan de verhuur van minimaal vijf onzelfstandige woonruimten binnen een bestaand (woon)gebouw niet bestemd voor recreatieve bewoning. Aangezien het in het bouwplan gaat om vier kamers, is geen sprake van kamerverhuur als bedoeld in de beleidsregel. Ter zitting hebben zowel verweerder als eisers aangegeven dat de beleidsregel inderdaad niet van toepassing is. Dat geldt volgens de voorzieningenrechter temeer, omdat die ziet op een ander gebied dan waarin het bouwplan is gelegen. Nu verweerder in het bestreden besluit - ter motivering van de standpunten dat het bouwplan niet in strijd is met het geldende beleid, de belangen van de directe buren niet onevenredig worden geschaad en het bouwplan geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor het woonmilieu - heeft verwezen naar de beleidsregel en de daarbij bijbehorende toelichting, kan het besluit niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
9.1.
Onder verwijzing naar bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2276, en 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1907, volgt de voorzieningenrechter eisers voorts in hun betoog dat er een ruimtelijk relevant verschil bestaat tussen het gebruik van een pand voor kamerverhuur en de bewoning van een pand door één huishouden, omdat dit van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving. De ruimtelijke uitstraling daarvan verschilt, alleen al vanwege de leeftijdssamenstelling en het levensritme van de onderscheiden groepen bewoners. Hierbij zijn factoren als parkeerdruk en (geluid)overlast van belang. Een onderscheid in beoordeling tussen enerzijds panden die worden gebruikt voor kamerverhuur en anderzijds bewoning door één huishouden, is daarom gerechtvaardigd, aldus de Afdeling in genoemde uitspraken. Dit betekent dat de voorzieningenrechter verweerder niet volgt in zijn, in het bestreden besluit meermaals genoemde - in de toelichting van de beleidsregel opgenomen -veronderstelling dat een aantal van minder dan vijf kamers gelijkgesteld wordt aan reguliere huisvesting die vergelijkbaar is met een (groot) gezinshuishouden. Dit heeft tot gevolg dat het bestreden besluit ook op dit punt niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
9.2.
Verder kan verweerder weliswaar worden gevolgd in zijn betoog dat het verschil in de leeftijdssamenstelling en het levensritme tussen het gebruik van de woning voor kamerverhuur en de bewoning door één huishouden niet voor elke situatie hoeft te gelden, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat niet uitgesloten is dat de leeftijdssamenstelling en het levensritme van de kamerbewoners anders is dan van de personen van één huishouden. Volgens de onder 9.1 genoemde jurisprudentie van de Afdeling bestaat er dan ook een ruimtelijk relevant verschil tussen het gebruik van een pand voor kamerverhuur en de bewoning van een pand door één huishouden, omdat dit van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat. Tevens is het bij het in het bestreden besluit genoemde andere scenario waarbij een pand samen wordt gekocht door meerdere personen met een verschillend levensritme, maar de vraag of hierbij sprake is van één huishouden, omdat dan wellicht een vorm van samenlevingsverband ontbreekt. Dit betekent dat verweerder deze scenario’s niet zonder meer ter motivering aan zijn standpunt, dat de belangen van de directe buren niet onevenredig geschaad worden, ten grondslag heeft kunnen leggen.
9.3.
De voorzieningenrechter is vervolgens van oordeel dat in het bestreden besluit ten onrechte is gesteld dat ‘mocht er sprake zijn van overlast, veroorzaakt door de bewoners van het kamerverhuurpand dan is dat een kwestie van handhaven van de openbare orde en betreft het geen ruimtelijk aspect’. Immers, (geluid)overlast betreft een ruimtelijk relevant aspect en is dan ook van belang bij de bepaling of al dan niet een onevenredige aantasting van het woon- of leefklimaat plaatsvindt (zie de onder 9.1 genoemde jurisprudentie en bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3953.
Beroep gegrond / in stand laten van de rechtsgevolgen
10. Uit de rechtsoverwegingen 9 tot en met 9.3. volgt dat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dat is in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De voorzieningenrechter ziet op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb aanleiding de rechtsgevolgen van het (te vernietigen) bestreden besluit in stand te laten en overweegt hiertoe als volgt.
11. Zoals ook ter zitting besproken bieden de desbetreffende onder 9.1. genoemde uitspraken van de Afdeling geen (duidelijke) handvaten om te bepalen wat wel en niet aanvaardbaar is maar wordt daarin volstaan met ‘dat het gebruik van een pand voor kamerverhuur van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat van de omgeving, waarbij factoren als parkeerdruk en (geluid)overlast van belang zijn’.
11.1.
Onbetwist is dat het bouwplan voldoet aan de parkeernorm en eigenlijk nog gunstiger is dan voor een woning met één huishouden. Het betreft vier kamers waarbij de parkeernorm 0,2 x 4 = 0,8 bedraagt. Het bouwplan is gelegen in een straat met alleen betaald parkeren - naast parkeren op de eigen oprit - waarbij geen parkeervergunningen worden verstrekt. Hierdoor zijn van het bouwplan geen gevolgen voor het parkeren te verwachten.
11.2.
Ter voorkoming van (geluid)overlast wordt in het bestreden besluit de voorwaarde opgenomen dat vergunninghouder een beheersplan overlegt. In dit beheersplan dienen onder meer huisregels opgenomen te worden voor de bewoners, waarin onder andere het beleid omtrent orde en netheid rond de woning (hoe om te gaan met vuilnis, onderhoud van de woning en tuin, waarborgen voor nachtrust) en het rook-, drink- en drugsbeleid opgenomen moet worden. Ook is in het beheersplan een contactpersoon opgenomen, zodat duidelijk is wie het aanspreekpunt is voor de omwonenden.
11.3.
Voorts heeft verweerder (ter zitting) naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid gesteld dat de komst van de kamerverhuur - het gaat om vier kamers / vier personen - op deze locatie een relatief geringe impact heeft op het woonmilieu van de omwonenden. Hierbij heeft verweerder (behalve dat het ‘maar’ om vier kamers / vier personen gaat) van belang mogen achten dat in een straal van 50 meter geen panden van kamerverhuur bekend zijn, hetgeen niet is betwist. Voor zover eisers met hun stelling dat de beleidsregel niet voorziet in kamerverhuur buiten de centra, omdat daar overwegend sprake is van mono-woonfuncties, beogen te betogen dat de kamerverhuur niet is toegestaan, volgt de voorzieningenrechter eisers hierin niet, aangezien - zie rechtsoverweging 9 - de beleidsregel niet van toepassing is op het bouwplan. Tevens heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat het bouwplan aan de overkant grenst aan de bestemming ‘groen’ en de [adres 1] tevens grenst aan het stadscentrum van Sittard en parallel loopt aan de, één straat verderop gelegen, verkeersdrukke [adres 2] , zodat het pand niet in een (heel) rustige woonwijk is gelegen. Dat de [adres 1] een doodlopende straat is maakt dit niet anders, omdat deze straat grenst aan het stadscentrum. Ook doet het bouwplan geen afbreuk aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit, omdat de kamerverhuur plaatsvindt binnen een bestaand woongebouw.
11.4.
Op basis van de rechtsoverwegingen 11.1 tot en met 11.3 is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit (alsnog) voldoende is gemotiveerd en dat de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omwonenden daardoor niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond en omdat de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
12. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Omdat niet gezegd kan worden dat het verzoek om voorlopige voorziening (geheel) ten onrechte is gedaan, geldt dat ook hiervoor.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de eisers gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak en het gestelde in rechtsoverweging 12 heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep van [eiser 8] , [eiser 7] , [eiser 6] en
[eiser 5] en [eiser 4] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de overige eisers gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van 2 x € 178,- aan eisers te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 oktober 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 oktober 2020.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.