4.4.In de brief van 30 juli 2020 heeft verweerder laten weten dat de Nederlandse Ambassade, de SVB en het UWV alleen gebruikmaken van de betrokken advocaat. Het IBF heeft hem via het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen. Verweerder heeft verzoekers nogmaals verzocht om het machtigingsformulier uiterlijk 9 augustus 2020 aangevuld en ondertekend in te leveren. In het opschortingsbesluit van 3 september 2020 heeft verweerder dit verzoek herhaald en een hersteltermijn gegeven tot 18 september 2020. Verweerder heeft de uitkering opgeschort per 1 september 2020 voor de duur van ten hoogste acht weken. Verzoekers hebben tegen het opschortingsbesluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Is sprake van een spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend ter zake het besluit waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
Waarover dient de voorzieningenrechter te oordelen?
7. Hetgeen onder 6. is overwogen, brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het opschortingsbesluit. In dit verband moet de voorzieningenrechter toetsen of verweerder de bijstandsuitkering van verzoekers heeft mogen opschorten, omdat verzoekers verwijtbaar onvoldoende informatie hebben overlegd (vanwege het niet inleveren van de gevraagde machtiging) om het recht op uitkering te kunnen bepalen.
8. Voor de beoordeling geldt – voor zover hier relevant – het volgende wettelijke kader.
Artikel 17, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 17, tweede lid van de Pw bepaalt dat belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 54, eerste lid, van de Pw bepaalt dat indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.
9. De gevraagde medewerking van verzoekers in verband met aanvullend onderzoek bij instanties in Kosovo ligt in het verlengde van de op hen rustende verplichting om inlichtingen te verschaffen over eventueel in Kosovo aanwezig vermogen.
Waarover is geen geschil?
10. Niet in geschil is dat gegevens met betrekking tot onroerend goed (in het buitenland) gegevens betreffen die van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Tevens is niet in geschil dat medewerking van verzoekers aan het aanvullend onderzoek naar het onroerend goed redelijkerwijs nodig is om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. De rechtbank sluit niet uit dat verweerder voor een deel onderzoek kan (laten) doen zonder toestemming van verzoekers, maar dat neemt niet weg dat de medewerking van verzoekers wel noodzakelijk is om bepaalde aan de persoon gerelateerde gegevens bij lokale autoriteiten (het kadaster) in Kosovo op te kunnen vragen. Verweerder heeft dan ook terecht aan verzoekers gevraagd een machtiging voor aanvullend onderzoek te ondertekenen.
Kan de weigering medewerking te verlenen verzoekers worden verweten?
11. Vast staat dat verzoekers geen medewerking hebben verleend. Volgens verzoekers is de aanleiding voor het onderzoek onvoldoende concreet en hebben zij geen weet van het onroerend goed waarover zij informatie zouden moeten verstrekken. Zo blijkt uit de stukken niet welk onroerend goed verzoekers in Kosovo in bezit zouden hebben (gehad). Verzoekers is dat tijdens het gesprek bij verweerder ook niet verteld. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Uit de zich in het dossier bevindende anonieme melding en de daarbij gevoegde factuur, in onderlinge samenhang bekeken met het aanvraagformulier voor een onderzoek door het IBF en de zich in het dossier bevindende “property tax bill”, blijkt voldoende concreet dat het onderzoek zich richt op een flat aan [adres 1] in [plaats 1] en een winkelpand aan [adres 2] in [plaats 2] , beide in Kovoso. De grond van verzoekers dat zij niet weten over welke panden het onderzoek gaat en dat zij om die reden geen medewerking verlenen aan het aanvullend onderzoek, slaagt dan ook niet.
12. Voorts willen verzoekers niet meewerken aan een aanvullend onderzoek, omdat de machtiging die zij moeten ondertekenen onvoldoende concreet is. In de machtiging is namelijk vermeld dat de advocaat in Kosovo navraag mag doen bij “all public bodies of law enforcement, and the Municipality, etc.”. Het is volgens verzoekers niet duidelijk bij welke autoriteiten/instanties de advocaat in Kosovo navraag mag doen, omdat in de machtiging “etc.” is vermeld. Daarbij komt dat verzoekers vrezen voor de politie en het dagelijks bestuur in Kosovo. Gelet daarop had de machtiging beperkt moeten worden, in die zin dat slechts navraag bij een beperkt aantal instanties mag worden gedaan. Deze grond slaagt evenmin. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van verzoekers dat de machtiging de autoriteiten/instanties bij wie de advocaat navraag mag doen, niet beperkt. Daar staat echter tegenover dat de machtiging wel beperkt is wat betreft de vraag welke informatie de advocaat mag opvragen: “necessary information and documents relating to my immovable property in the territory of the Republic of Kosovo”. De betrokken advocaat mag dus enkel informatie opvragen die betrekking heeft op het onroerend goed van verzoekers in Kosovo. Dit volgt ook uit de aanvraagformulier onderzoek bij het IBF waarin onder 7.2 is vermeld: “ik zou graag willen weten of [verzoekers] onroerend goed op naam hebben of hebben gehad in Kosovo.” Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is met de afbakening van de informatie die door de betrokken advocaat kan worden opgevraagd, de machtiging voldoende geconcretiseerd en is de reikwijdte daarvan inhoudelijk begrensd. Bovendien overweegt de voorzieningenrechter dat, hoewel de machtiging dus niet uitsluit dat de betrokken advocaat ook bij andere instanties om informatie over onroerend goed verzoekt, een dergelijk verzoek weinig voor de hand zal liggen, gelet op het standpunt van verzoekers op zitting dat informatie over onroerend goed in Kosovo enkel bij het kadaster aldaar kan worden verkregen.
13. Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat zij niet willen meewerken aan het aanvullend onderzoek, omdat uit een krantenartikel van 22 maart 2019 blijkt dat de advocaat die het IBF wil inschakelen om nader onderzoek te doen, [naam] , is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf wegens medeplichtigheid aan het misdrijf van ambtsmisbruik. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd ter zitting gesteld dat verweerder van de betrouwbaarheid van de advocaat uitgaat, omdat de ambassade hem heeft aangewezen. Bovendien is volgens verweerder het krantenartikel onvoldoende objectiveerbaar om twijfel te zaaien aan de betrouwbaarheid van de advocaat. De voorzieningenrechter acht de motivering van verweerder dat deze advocaat door de ambassade is aangewezen en daarom wel betrouwbaar moet zijn, te summier. Met deze toelichting heeft de gemachtigde van verweerder niet duidelijk gemaakt waarom buiten iedere twijfel uitgegaan kan worden van de betrouwbaarheid van de advocaat die het IBF wil inschakelen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers met het overleggen van het krantenartikel twijfels opgeroepen over de betrouwbaarheid van de advocaat die het IBF wil inschakelen om in Kosovo onderzoek te doen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de echtheid van het artikel alsmede de mogelijke betrokkenheid van de genoemde advocaat bij het in het artikel genoemde misdrijf onderzocht/geverifieerd te worden.