Overwegingen
1. Op het bedrijventerrein [straatnaam] te [plaatsnaam] bevindt zich een sportschool, Krachtlab V.O.F. (hierna: Krachtlab), die is gelegen op het perceel [straatnaam] [huisnummer] te [plaatsnaam] . De sportschool is geopend op werkdagen van 08.00 uur tot 22.45 uur en op zaterdagen en zondagen van 09.00 uur tot 14.45 uur. In de sportschool wordt met halters met zware gewichten getraind. Eisers bewonen een bedrijfswoning op een aangrenzend perceel, [straatnaam] [huisnummer] te [plaatsnaam] , en ondervinden overlast van geluid en trillingen van de sportschool. Zij hebben daarover herhaaldelijk geklaagd bij verweerder. Eisers ondervinden met name hinder van het contactgeluid, dat wordt veroorzaakt door het laten ‘vallen’ van zware halters/gewichten en van buitensport activiteiten en de passages van auto’s van bezoekers van de sportschool. De sportschool is een zogenoemde A-inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). Volgens verweerder bieden de geluidnormen waaraan de sportschool op grond van het Abm moet voldoen, onvoldoende bescherming. Nadat in de periode van 10 september 2018 tot en met 12 september 2018 akoestisch en trillingsonderzoek is uitgevoerd heeft verweerder bij het primaire besluit maatwerkvoorschriften voor de sportschool vastgesteld op grond van artikel 8.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) in verbinding met artikel 2.1, vierde lid, en artikel 2.20, eerste lid, van het Abm.
2. Ingevolge het primaire besluit mag het maximale geluidniveau, veroorzaakt door het gebruik van halters in de inrichting in de geluidgevoelige ruimten van de woning [straatnaam] [huisnummer] te [plaatsnaam] niet meer bedragen dan 50 dB(A) in de dagperiode en 45 dB(A) in de avondperiode. Tijdens de openingstijden van de inrichting moet de poort aan de westzijde van de inrichting gesloten zijn. De poort mag uitsluitend worden geopend in noodsituaties, zoals het doorlaten van ambulance, brandweer en politie. Verder moet de deur aan de westzijde van de inrichting tijden de openingstijden van de inrichting gesloten zijn. Deze mag slechts worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.
3. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit conform het advies van de Commissie bezwaar en beroep ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het maatwerkvoorschrift voor het maximale geluidniveau in die zin aangevuld dat niet alleen het geluid van halters maar ook het geluid van andere activiteiten in het gebouw van de inrichting is genormeerd.
4. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Bij de behandeling van het beroep ter zitting hebben eisers desgevraagd verklaard dat hun beroep zich met name richt tegen de deugdelijkheid van de uitgevoerde onderzoeken. Het akoestisch en trillingsonderzoek is niet representatief omdat van een hogere valhoogte van de gewichten moet worden uitgegaan. Volgens eisers waren de sporters zich bewust van de metingen en is bij de metingen minder geluid geproduceerd dan normaal. Daarnaast had een seismisch onderzoek moeten worden gedaan. Verder had verweerder volgens eisers maatwerkvoorschriften moeten vaststellen voor de vloer van de sportschool door overal matten voor te schrijven die het geluid dempen en trillingen tegengaan. Tevens zou Krachtlab verplicht moeten worden om ook de poort aan de achterzijde (de zuidzijde) gesloten te houden en zou er een verbod op buitenactiviteiten moeten komen. Ten slotte zouden de bezoekers van het Krachtlab geïnstrueerd moeten worden om niet te hard het terrein op te rijden en/of zou een drempel geplaatst moeten worden om tegen te gaan dat te hard over de oprit wordt gereden.
7. Ten aanzien van de beroepsgrond dat het uitgevoerde onderzoek ondeugdelijk is, overweegt de rechtbank dat uit het rapport dat is opgemaakt naar aanleiding van de geluidcontroles, die van maandag 10 tot en met woensdag 12 september 2018 door de RUDZL zijn uitgevoerd, blijkt dat alle activiteiten van de sportschool zijn gemeten, te weten het passeren van het pand van eisers door auto’s van bezoekers van het Krachtlab, het parkeren op het achterterrein en de buiten- en binnensportactiviteiten. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (de Handleiding). De geluid- en trillingsmetingen hebben plaatsgevonden in de woonkamer van de woning [straatnaam] [huisnummer] . De woonkamer ligt op de begane grond en is de dichtst bij de sportschool gelegen geluidgevoelige ruimte. Daarbij is van bodemfactor “0” uitgegaan (harde ondergrond). In de Handleiding is aangegeven dat gemeten dient te worden in een "representatieve bedrijfssituatie (RBS)". De RBS heeft betrekking op een voor de geluiduitstraling kenmerkende bedrijfsvoering bij volledige capaciteit van de inrichting. Nu gedurende drie dagen is gemeten, waaronder de ook volgens eisers drukste dag, en voor de geluid- en trillinghinder rekening is gehouden met het bijzondere piekgeluid dat wordt veroorzaakt door het laten neervallen van halters tot 220 kilogram, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het onderzoek niet is uitgevoerd in een voor de onderhavige inrichting RBS. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat in de RBS ervan moet worden uitgegaan dat halters van een dergelijk gewicht boven het hoofd worden uitgestoten en dat de sporters de halter van die hoogte omlaag laten vallen. De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat de uitkomsten van de uitgevoerde metingen door de sporters zijn gemanipuleerd doordat zij deze (zware) oefeningen niet hebben gedaan. Ter zitting is toegelicht dat gewichten van 220 kilogram tot net boven kniehoogte worden opgetrokken. De valhoogte is dus lager dan eisers hebben gesteld. In het geluidrapport is vermeld dat tijdens de metingen niemand van de sportschool daarvan op de hoogte was. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen reden om daaraan te twijfelen en is van oordeel dat de uitgevoerde geluidmetingen deugdelijk, conform de Handleiding zijn uitgevoerd in een voor de inrichting RBS. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het uitgevoerde onderzoek naar trillingen, waaruit is gebleken dat aan de geldende
richtlijnen van de Stichting Bouw Research wordt voldaan. Verweerder heeft verder toereikend onderbouwd dat een seismisch onderzoek geen toegevoegde waarde heeft, omdat dit te maken heeft met de bodemgesteldheid en de uitkomsten van het trillingsonderzoek niet verandert. De beroepsgrond dat het onderzoek onvolledig is geweest en niet goed is uitgevoerd slaagt niet.
8. Uit het uitgevoerde geluidonderzoek blijkt dat de piekgeluiden (Lamax), veroorzaakt door de verschillende krachtsportactiviteiten bij Krachtlab in de woning van eisers maximaal 33,9 dB(A) bedroegen bij een achtergrondgeluidniveau in de ruimte (woonkamer) van 24 dB(A). Het omgevingsgeluid van vracht- en treinverkeer veroorzaakte geluidniveaus tot
48 dB(A). Praten e.d. in de ruimte veroorzaakte geluidniveaus tot ruim 65 dB(A). De hoogste piekgeluiden afkomstig van Krachtlab waren alleen als voorgrondbelasting hoorbaar op momenten van afwezigheid van omgevingsgeluid binnen én buiten. Verweerder heeft in de resultaten van het geluidonderzoek aanleiding gezien gebruik te maken van zijn bevoegdheid om als maatwerkvoorschrift vast te stellen dat ‘het maximale geluidniveau, veroorzaakt door gebruik van halters en andere activiteiten in het gebouw van de inrichting in de geluidgevoelige ruimten van de woning van eisers niet meer dan 50 dB(A) in de dagperiode en 45 dB(A) in de avondperiode mag bedragen’. Voor de normstelling is aangesloten bij de geluidnorm die op grond van het Abm geldt voor in- en aanpandig gelegen ruimtes, aangescherpt met 5 dB(A). Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze norm voldoende bescherming tegen geluidhinder ten gevolge van de activiteiten in de sportschool, waaronder het laten neervallen van zware halters/gewichten in de sportschool. Verweerder heeft daarbij geen rekening hoeven houden met de bijzondere gevoeligheid van de dochter van eisers en heeft daarbij terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BE8826. Nu een adequaat doelvoorschrift is vastgesteld, is het via een middelvoorschrift voorschrijven van matten/vloerdemping niet aan de orde. In het rapport dat van het akoestisch onderzoek is opgemaakt, is overigens vermeld dat ter plaatse van de drie plaatsen waar met zware halters/gewichten wordt gewerkt, extra dempende matten zijn geplaatst.
De beroepsgrond, dat dit maatwerkvoorschrift niet voldoet, slaagt niet.
9. Verweerder heeft als maatwerkvoorschrift vastgesteld dat ‘de poort aan de westzijde van de inrichtingen gesloten moet zijn, behalve in noodsituaties, zoals het doorlaten van ambulances, brandweer en politie’. Dit houdt verband met het feit dat de geluidnormen van artikel 2.17, derde lid, onder f, van het Abm worden overschreden indien de poort in de westgevel - aan de zijde van het perceel van eisers - is geopend als er wordt gesport. Daarom is ook als maatwerkvoorschrift opgelegd dat ‘de deur in de westgevel gesloten moet zijn, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen’. Op basis van het geluidonderzoek moet worden geconcludeerd dat er geen overschrijding van de geldende geluidnormen plaatsvindt indien de poort in de zuidgevel openstaat bij het sporten. De poort in de noordgevel wordt nauwelijks gebruikt en vormt tot dusver geen probleem in het kader van het voorkomen of beperken van geluidhinder. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om voor de poort in de zuidgevel eveneens een maatwerkvoorschrift vast te stellen, zoals door eisers is betoogd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Ten aanzien van het door eisers voorgestane verbod op sporten op het achterterrein van de inrichting heeft verweerder gewezen op het bepaalde in artikel 2.18, derde lid, onder b, van het Abm. Ingevolge dat artikel blijft, bij het bepalen van het maximaal geluidniveau, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a of 2.20 van het Abm, het geluid als gevolg van het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan, buiten beschouwing. Hieruit volgt dat voor de sportactiviteiten op het achterterrein alleen aan de norm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau dient te worden voldaan. Uit het geluidonderzoek blijkt dat aan die norm (55 dB(A) overdag en 50 dB(A) in de avondperiode) wordt voldaan. Daarbij is al het omgevingsgeluid gemeten, waaronder niet alleen het geluid van passerende auto’s, maar ook het geluid van passages van treinen en vrachtauto’s. Voor het opnemen van een maatwerkvoorschrift, dat sportactiviteiten buiten verbiedt, heeft verweerder terecht geen grond aanwezig geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ten aanzien van de beroepsgrond dat er een maatwerkvoorschrift had moeten worden vastgesteld om de geluidoverlast van passerende auto’s van bezoekers van de sportschool te reguleren, eventueel via het voorschrijven van een verkeersdrempel, overweegt de rechtbank dat verweerder terecht heeft gewezen op het bepaalde in artikel 2.18, derde lid, onder a, van het Abm. Ingevolge dat artikel blijft bij het bepalen van het maximaal geluidniveau als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a of 2.20 van het Abm, het geluid als gevolg van het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak sportactiviteiten plaatsvinden, buiten beschouwing. Dit impliceert dat ook hiervoor alleen moet worden voldaan aan de norm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Zoals onder 10 is vermeld blijkt uit het geluidonderzoek dat het geluid van de inpandige en buitensport activiteiten, het passeren van het pand van eisers door auto’s van bezoekers van de sportschool, het parkeren van auto’s van bezoekers, de passages van treinen, de passage van auto’s en vrachtwagens over de [straatnaam] en de inpandige geluiden in de woning van eisers, niet leiden tot een overschrijding van deze norm. Gelet daar op heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat voor het opnemen van een maatwerkvoorschrift, zoals door eisers wordt voorgestaan (parkeer- en gebruiksverbod voor het achterterrein, verkeersdrempels en/of instructieregels voor de bezoekers) geen aanleiding bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Hetgeen overigens door eisers is aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank door verweerder afdoende weerlegd in het bestreden besluit en het verweerschrift.
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder binnen het daarvoor bestaande juridische kader terecht het bestreden besluit heeft genomen. Daaraan doet niet af dat eisers mogelijke overlast ervaren vanwege de activiteiten van Krachtlab. Als er gehandeld wordt in strijd met de maatwerkvoorschriften die verweerder wel heeft opgelegd, kan er om handhaving verzocht worden.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.