7.1.In de beleidsregels is ten aanzien van de aanwezigheid van leidinggevenden in horecabedrijven opgenomen dat indien wordt vastgesteld dat geen leidinggevende in de inrichting aanwezig is, de vergunninghouder wordt gewaarschuwd om de bedrijfsvoering aan te passen. De waarschuwing houdt volgens de beleidsregels tevens de aankondiging in dat de vergunning bij ongewijzigde bedrijfsvoering ingetrokken zal worden. Afwezigheid van een leidinggevende binnen een half jaar nadat de vergunninghouder is gewaarschuwd, leidt tot intrekking van de vergunning. Wordt de afwezigheid vastgesteld na bedoelde periode dan zal wederom een waarschuwing volgen.
8. De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken (met name het bezwaarschrift van 31 oktober 2018 tegen de intrekking van de exploitatievergunning) vast dat eiser heeft erkend dat het horecabedrijf op 21 april 2018 voor het publiek geopend is geweest, terwijl er geen leidinggevende aanwezig was. Hiervoor heeft eiser bij het besluit van 25 mei 2018 een waarschuwing gekregen, inhoudende dat intrekking van zijn vergunningen zou volgen indien binnen een half jaar wederom eenzelfde overtreding geconstateerd zou worden. Dat verweerder bij dit besluit in afwijking van de beleidsregels voor een periode van twee weken het horecabedrijf ook heeft gesloten, doet aan deze waarschuwing niet af. Indien eiser het niet eens was met de tijdelijke sluiting van het horecabedrijf stond het hem vrij om hiertegen rechtsmiddelen aan te wenden. Eiser heeft dit nagelaten, zodat deze tijdelijke sluiting onherroepelijk is geworden. Het besluit van 25 mei 2018 staat immers in rechte vast. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat dit besluit, althans de daarin bevolen sluiting van het horecabedrijf, niet opnieuw in het onderhavige beroep ter discussie kan worden gesteld.
9. De rechtbank is voorts – anders dan eiser – van oordeel dat het horecabedrijf op 23 augustus 2018 voor het publiek toegankelijk was. Weliswaar waren er geen klanten in het horecabedrijf aanwezig op het moment van de controle, maar de toegangsdeur was open en de verlichting en de muziek stonden aan. Eiser heeft bovendien in zijn zienswijzegesprek op 4 oktober 2018 zelf verklaard dat het horecabedrijf die dag rond 19:00 uur geopend was, dat het rond 20:00/20:30 uur is gesloten en dat er in het begin enkele klanten zijn geweest. Uit het proces-verbaal van politie van 18 september 2018 kan worden opgemaakt dat er op deze bewuste avond van 17:18 tot 17:37 uur, van 17:45 tot 18.48 uur en van 18:56 tot 21:20 uur geen leidinggevende aanwezig was in het horecabedrijf. Op de camerabeelden is immers te zien dat leidinggevende [naam 4] het horecabedrijf om 16:50 uur heeft geopend en het pand tussen 17:18 en 17:37 uur heeft verlaten om vervolgens om 17:45 uur het pand definitief te verlaten. Eiser zelf heeft hierop om 18:48 uur het horecabedrijf betreden en is om 18:56 uur weer vertrokken, waarna op de camerabeelden is te zien dat hij om 21:03 uur vanuit de Nassaulaan de Picardie oploopt en naar de bioscoop gaat. Verweerder heeft uit het voorgaande de conclusie getrokken dat het horecabedrijf voor publiek geopend was en dat er geen leidinggevende aanwezig was. Deze conclusie acht de rechtbank niet onjuist.
Aan de door eiser overgelegde verklaring van leidinggevende [naam 3] van 10 maart 2019 over zijn aanwezigheid in het horecabedrijf tussen 18:30 en 21:15 uur, kan niet die waarde worden gehecht die eiser er aan wil toekennen, gelet op het feit dat deze verklaring eerst achteraf is opgesteld en deze stellingname van eiser pas in beroep (en dus in een zeer laat stadium) naar voren is gebracht.
10. Voor zover eiser ter zitting heeft gesteld dat hij zich niet kan verweren tegen het uitlezen van de camerabeelden, nu deze beelden niet meer voorhanden zijn en hij de camerabeelden niet zelf meer kan bekijken, overweegt de rechtbank het volgende. De uitgelezen camerabeelden zijn neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 18 september 2018. De rechtbank stelt vast dat niet nagegaan kan worden of het proces-verbaal op ambtseed of op ambtsbelofte is opgemaakt, omdat de laatste bladzijde van dit proces-verbaal niet door verweerder is overgelegd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat aan het proces-verbaal hierdoor niet minder bewijskracht toekomt. Het gaat om een gedetailleerd verslag van twee politiefunctionarissen, van wie niet is gebleken dat zij een belang hebben bij het onjuist vermelden van hetgeen zij op de camerabeelden hebben waargenomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van het proces-verbaal te twijfelen. Voor zover eiser heeft gesteld dat een persoon, die op de beelden is te zien, door de politie is aangemerkt als klant, terwijl dit in werkelijkheid een vriend of een leidinggevende is geweest, overweegt de rechtbank dat dit, wat er ook verder van deze stelling zij, het vorenstaande niet anders maakt, nu uit het proces-verbaal blijkt dat deze persoon enkel tussen 19.20 en 19.36 uur in het horecabedrijf heeft verbleven
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was om tot intrekking van de exploitatievergunning en de drank- en horecavergunning over te gaan en dat verweerder overeenkomstig de beleidsregels na de tweede constatering binnen een half jaar van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
12. Naar het oordeel van de rechtbank kan eisers standpunt dat de intrekking van de betreffende vergunningen voor hem disproportioneel is, evenmin worden gevolgd. Er is geen sprake van een situatie waarin toepassing van de beleidsregels zodanig onevenredig is dat daarvan moet worden afgezien. Bovendien heeft eiser voldoende gelegenheid van verweerder gekregen om zich aan de regels te houden, hetgeen hij heeft nagelaten. Eiser was expliciet gewaarschuwd. Van verminderde verwijtbaarheid is geen sprake. Verweerder heeft voorts de financiële belangen van eiser betrokken in zijn afweging, maar hij heeft, gelet op de aard en ernst van de overtreding in redelijkheid de algemene belangen van openbare orde en veiligheid kunnen laten prevaleren boven de (financiële) belangen van eiser.
13. Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond dat de sluiting van zijn horecabedrijf in strijd is met het gelijkheidsbeginsel ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft dan ook geen bespreking meer.
14. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat het eiser altijd vrij staat bij verweerder opnieuw aanvragen voor een exploitatievergunning en een drank- en horecavergunning in te dienen.
15. Uit het vorenstaande volgt dat de beroepen ongegrond zijn. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.