ECLI:NL:RBLIM:2020:7701

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
ROE 20/2309
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging woningsluiting en gebiedsverbod op basis van Gemeentewet na schietincident

Op 9 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van een woningsluiting en een gebiedsverbod voor de duur van drie maanden, op grond van artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet. Dit besluit volgde op een schietincident dat op 26 mei 2020 had plaatsgevonden in de nabijheid van de woning van de verzoekers, waarbij slachtoffers waren gevallen. De burgemeester van de gemeente Voerendaal had eerder besloten om de woningen aan de [straatnaam] te sluiten en een gebiedsverbod op te leggen, om de openbare orde te herstellen en verdere escalatie van geweld te voorkomen. Verzoekers maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen om een voorlopige voorziening, omdat zij door de maatregelen ernstig in hun bewegingsvrijheid werden beperkt.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2020 werd duidelijk dat de verzoekers niet zelf aanwezig waren, maar zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot verlenging van de maatregelen, gezien de aanhoudende dreiging van openbare orde verstoringen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester bevoegd was om noodbevelen te geven in geval van ernstige vrees voor wanordelijkheden, en dat de genomen maatregelen voldeden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bestreden besluit naar verwachting in stand kon blijven.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de opgelegde dwangsom van € 5.000,- per persoon per constatering niet onredelijk was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/2309
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , te [woonplaats] ,

verzoekers
(gemachtigde: mr. Th. Boumans),
en

de burgemeester van de gemeente Voerendaal, verweerder

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer)

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om de sluiting van de woning [straatnaam] [huisnr. *] en het gebiedsverbod voor verzoekers – in beginsel - eenmalig te verlengen met drie maanden. Aan het gebiedsverbod is een dwangsom verbonden.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020. Verzoekers zijn niet verschenen, maar hebben zich laten vertegenwoordigen hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
2. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Op 26 mei 2020 heeft er een schietincident plaatsgevonden op het erf van of in de directe nabijheid van de woning aan de [straatnaam] [huisnr. *] , waarbij verzoekers, dan wel een of meer familieleden, waren betrokken. Bij de schietpartij zijn slachtoffers gevallen.
4. Naar aanleiding van de schietpartij heeft verweerder bij besluit van 30 mei 2020 de woningen aan de [straatnaam] [huisnr.**] en [huisnr. *] te [woonplaats] gesloten voor de duur van drie maanden tot en met 29 augustus 2020. Tevens heeft verweerder bij dat besluit een gebiedsverbod opgelegd aan verzoekers voor de duur van drie maanden. Uit het besluit van 30 mei 2020 volgt dat uit het proces-verbaal is gebleken dat de oorzaak van het schietincident door de politie is gevonden in de ambtshalve bekende vete tussen de familie van verzoekers en de familie [naam 4] . In het verleden hebben er vanwege dit familieconflict al meerdere incidenten plaatsgevonden, waarbij grof geweld niet is geschuwd. Er is sinds jaren over en weer sprake van vergeldingsacties. De politie acht het blijkens het proces-verbaal aannemelijk dat het schietincident van 26 mei 2020 zal leiden tot nadere escalatie en represailles, waardoor de openbare orde en veiligheid van alle bewoners van de [straatnaam] in het gedrang kan komen. De sluiting van de woningen aan de [straatnaam] [huisnr.**] en [huisnr. *] te [woonplaats] en het gebiedsverbod waren bedoeld om de openbare orde te herstellen, de rust te doen wederkeren na het schietincident en strekten tot bescherming van het grondwettelijk recht op leven en het leven van omwonenden, bedoeld in artikel 2 van het EVRM. Tevens wilde verweerder hiermee het signaal afgeven naar omwonenden en het mogelijk betrokken criminele circuit.
5. Op 30 juli 2020 heeft verweerder een nader advies van de politie ontvangen. De teamchef van basisteam Brunssum-Landgraaf adviseert om de sluiting van de woning aan de [straatnaam] [huisnr. *] en de opgelegde gebiedsverboden te verlengen. Dit vanwege het feit dat:
- de verdachte inzake het schietincident is nog niet aangehouden;
- de gebruikte wapens zijn niet aangetroffen;
- de vete tussen beide families is niet beëindigd c.q. beslecht en een nieuwe escalatie in deze vete is als reëel te beschouwen;
- er is nog steeds een reële mogelijkheid dat er een afrekening en of ernstig geweldsdelict gaat plaatsvinden waarbij ook mogelijk onschuldige mensen betrokken zouden kunnen worden. Volgens de politie is, op basis van een dreigingsanalyse, nog steeds sprake van een “ernstige vrees” voor represailles en wordt de mate van waarschijnlijkheid daarvan gekwalificeerd als “waarschijnlijk”.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten de sluiting van (uitsluitend) de woning [straatnaam] [huisnr. *] en het gebiedsverbod van verzoekers nog in beginsel éénmalig te verlengen met drie maanden. Zowel het gebiedsverbod als de woningsluiting loopt af op 30 november 2020. Vanaf 1 december 2020 mogen verzoekers zich weer in het gebied begeven. Volgens verweerder is het doel van de sluiting en de gebiedsverbod nog onvoldoende bereikt, doordat er nog steeds ernstige vrees voor openbare orde verstoringen/wanordelijkheden bestaat en doordat de bewoners van de [straatnaam] [huisnr. *] en de direct omwonenden daarvan nog steeds een risico lopen voor de veiligheid van hun leven. Daarnaast is een dwangsom verbonden aan het gebiedsverbod. Deze dwangsom is bepaald op € 5.000,- per persoon per constatering, met een maximum van € 25.000,- per persoon.
7. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers vragen een voorlopige voorziening die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
8. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond, nu verzoekers door de verlenging van de woningsluiting en het gebiedsverbod op dit moment geen toegang hebben tot hun woning en de omgeving daarvan. Verzoekers worden hierdoor ernstig in hun bewegingsvrijheid beperkt. Ter zitting is in dit kader toegelicht dat zij op dit moment een zwervend bestaan leiden en noodgedwongen logeren bij familie en vrienden.
10. Hetgeen onder 9. is overwogen, brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit kader moet de voorzieningenrechter toetsen of verweerder bevoegd was tot sluiting over te gaan én of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Mocht verweerder op basis van artikel 175 van de Gemeentewet de noodbevelen geven?
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de verlenging van de woningsluiting primair heeft gebaseerd op artikel 175 van de Gemeentewet. Subsidiair heeft verweerder de verlenging van de woningsluiting gebaseerd op artikel 174a van de Gemeentewet en meer subsidiair op artikel 151d van de Gemeentewet juncto Artikel 2.57a van de Algemene Plaatselijke verordening 2018 (Wet aanpak woonoverlast). Meer subsidiair is de woningsluiting gebaseerd op artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. Het gebiedsverbod heeft verweerder gebaseerd op artikel 175 van de Gemeentewet. Subsidiair heeft verweerder het gebiedsverbod gebaseerd op artikel 172a van de Gemeentewet. Meer subsidiair op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet.
12. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de woningsluiting en het gebiedsverbod dat verweerder op 30 mei 2020 aan verzoekers heeft opgelegd in rechte vast staat, omdat hiertegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
13. Op grond van artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet is verweerder,
in geval van oproerige beweging, van andere ernstige wanordelijkheden of van rampen, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, bevoegd alle bevelen te geven die hij ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht. Daarbij kan van andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften worden afgeweken.
14. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 1985-86, 19403, nr. 3, p. 149-150) blijkt dat de burgemeester slechts in extreme omstandigheden alleen bij uiterste nood gebruik mag maken van zijn bevoegdheid om noodbevelen te geven en dat deze bepaling hem geen vrijbrief verschaft om vrijelijk van deze verregaande bevoegdheid gebruik te maken. Uit de parlementaire geschiedenis kan ook worden afgeleid dat de burgemeester bij het geven van bevelen altijd de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht moet nemen. Met andere woorden, het geven van een noodbevel is pas aan de orde wanneer gewone middelen niet voorhanden of toereikend zijn (subsidiariteit). De genomen maatregelen mogen niet ingrijpender zijn dan nodig om het gevaar te beperken (proportionaliteit).
15. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) impliceert het criterium "ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden", neergelegd in artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet, naar zijn strekking dat aan verweerder beoordelingsruimte toekomt. De bestuursrechter dient te beoordelen of de burgemeester, op het moment dat hij het noodbevel uitvaardigde, in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat sprake was van ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden. Bij deze toetsing dient te worden uitgegaan van de informatie die verweerder op dat moment ter beschikking kon staan. Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2820.
16. Verzoekers hebben – kort samengevat – aangevoerd dat met de in het bestreden besluit vermelde informatie onvoldoende is gebleken dat sprake is van ernstige wanordelijkheden dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Verzoekers stellen dat zij niet betrokken waren bij de schietpartij die op 26 mei 2020 heeft plaatsgebonden. Van een vete tussen de familie van verzoekers en de familie [naam 4] is volgens verzoekers bovendien geen sprake. Verweerder zegt verder ten onrechte dat zij als eigenaar en gebruikers/bewoners van de woning op het erf waarvan het schietincident vermoedelijk heeft plaatsgevonden (mede) verantwoordelijk zijn voor en mede (mogelijk) doelwit zijn van de opgetreden openbare orde verstoringen. Uit de beschikking van 30 mei 2020 blijkt dat het schietincident heeft plaatsgevonden op het erf of in de nabijheid van de woning. Nu niet met zekerheid is vastgesteld dat het schietincident heeft plaatsgevonden op het erf van verzoekers kan niet worden gesteld dat de vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden mede aan hun aanwezigheid kan worden toegeschreven. Daarnaast wijzen verzoekers op het feit dat zich in de afgelopen maanden geen incidenten meer hebben voorgedaan, zodat er geen noodzaak meer bestaat voor een voortzetting van de maatregelen.
17. De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. Verweerder heeft de noodbevelen gegeven, omdat er volgens verweerder nog steeds sprake was van een ernstige vrees voor het ontstaan van een ernstige wanordelijkheid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het schietincident een ernstige wanordelijkheid oplevert. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat nog steeds sprake is van een ernstige vrees voor het ontstaan van wanordelijkheden. Het advies van teamchef van basisteam Brunssum-Landgraaf van 30 juli 2020 biedt hiervoor, ondanks dat het advies summier is, voldoende aanknopingspunten. Dat aan verweerder niet meer informatie wordt verstrekt dan reeds is gedaan, is inherent aan het feit dat het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is. In dit kader heeft de gemachtigde ter zitting nader toegelicht dat er uitgebreid overleg is geweest binnen de driehoek (gemeente, politie en Openbaar Ministerie) en dat er nog steeds onderzoek plaatsvindt. Anders dan verzoekers lijken te betogen speelt verwijtbaarheid bij de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 175 van de Gemeentewet geen rol. Er wordt slechts uitgegaan van de bestaande dreiging. Niet relevant is waardoor die dreiging wordt veroorzaakt of dat die dreiging al dan niet mede wordt veroorzaakt door (gedragingen van) verzoekers. Dat zich gedurende de sluitingsperiode geen incidenten hebben voorgedaan waardoor er geen noodzaak meer zou zijn voor een voortzetting van de maatregelen, kan niet worden gevolgd. Op grond van artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet bestaat reeds bij ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden de bevoegdheid om een noodbevel te geven. Die bevoegdheid bestaat niet pas als reeds een incident heeft plaatsgevonden. Gelet op de ernst van de dreiging heeft verweerder op basis van die dreiging mogen handelen.
18. Verzoekers hebben voorts aangevoerd dat niet is voldaan aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.
19. Gelet op de verregaande inbreuk die de verlenging van de woningsluiting en het gebiedsverbod maken op de grondrechten van verzoekers, dient evenwicht te worden gezocht tussen de bescherming van het algemeen belang, in dit geval het voorkomen van ernstige wanordelijkheden, en de te respecteren grondrechten van verzoekers. Een noodbevel en ook de gebiedsontzegging op grond van artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet dienen te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat niet aan deze eisen wordt voldaan, kan pas aan de orde zijn wanneer gewone middelen niet voorhanden of toereikend zijn (subsidiariteit). Voorts mogen de genomen maatregelen niet ingrijpender zijn dan in de gegeven situatie vereist om het gevaar te beperken (proportionaliteit).
20. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de oplegging van het noodbevel en het gebiedsverbod op grond van artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet het meest geschikte middel is. Verweerder acht een groot belang toe aan de handhaving van de openbare orde voor en de bescherming van het leven van de omwonenden in het buurtschap [-] . In een situatie, zoals hier, van acuut en ernstig levensgevaar, zoals bij de beschieting van personen op klaarlichte dag te midden van personen (waaronder kinderen) op de openbare weg, kent verweerder een zwaarder gewicht toe aan het recht op leven en lichamelijke integriteit van omwonenden, dan aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het huisrecht van verzoekers. De verlenging van de woningsluiting en het gebiedsverbod acht verweerder concreet nodig omdat het gevaar niet is weggenomen en daarom nog steeds ernstige wanordelijkheden moeten worden voorkomen en de openbare orde en het aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de buurt nog niet is hersteld. Volgens verweerder is daarvoor een langere afkoelingsperiode noodzakelijk. Er kan niet worden volstaan met minder ingrijpende maatregelen. Verweerder heeft wel afgezien van verlenging van de sluitingsduur van de woning [straatnaam] [huisnr.**] . De huurders van deze woning hebben – zo bevestigt de politie – geen relatie tot het schietincident van mei 2020. Daarnaast hebben de huurders aangegeven dat zij na heropening van de woning deze wederom zullen betrekken. Er kan ook niet worden volstaan met de lichte bevelsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. Dit artikel heeft - naar zijn aard - lichtere impact en een beperktere werkingsduur. Artikel 172a van de Gemeentewet en artikel 2:2 van de Algemene plaatselijke verordening 2018 zijn evenmin geschikt, mede gelet op hun (naar hun aard) beperkte werkingsduur, om de ernstige vrees voor wanordelijkheden en verstoringen van de openbare orde te voorkomen of tegen te gaan.
21. De voorzieningenrechter volgt verweerder in dit standpunt. De voorzieningenrechter is, gelet op de ernst van het incident op 26 mei 2020, de dreiging die daarvan uitgaat, in combinatie met het feit dat uit het advies van 30 juli 2020 volgt dat de dreiging nog aanwezig is, van oordeel dat verweerder het algemeen belang heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen van verzoekers. Vooralsnog valt niet in te zien dat de woningsluiting en het gebiedsverbod niet voldoen aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Heeft verweerder een dwangsom kunnen opleggen?
22.Volgens verzoekers is de aan het gebiedsverbod gekoppelde dwangsom van
€ 5.000,- per persoon per constatering disproportioneel hoog.
23.De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers hun standpunt niet hebben onderbouwd. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een dwangsom strekt tot het voorkomen van een overtreding. De voorzieningenrechter acht in dit geval de opgelegde dwangsom niet onredelijk.
Wat is de conclusie?
24. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
25. De voorzieningenrechter ziet, omdat verweerder het bestreden besluit heeft mogen baseren op artikel 175 van de Gemeentewet, geen aanleiding om op de overige subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen in te gaan en hetgeen verzoekers in dit verband hebben aangevoerd.
26. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.
De griffier is verhinderd te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.