ECLI:NL:RBLIM:2020:7634

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
8357645 CV EXPL 20-961
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en verschuldigdheid van bijkomende kosten in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de betaling van huurachterstand en bijkomende kosten. [gedaagde] had een huurovereenkomst gesloten voor een woning en was verplicht om een maandelijkse huurprijs van € 680,00 te betalen. Na een periode van huurachterstand heeft [gedaagde] de achterstand voldaan, maar er was onduidelijkheid over de verschuldigdheid van bijkomende kosten, waaronder verhoogde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

De procedure omvatte een dagvaarding, schriftelijke antwoorden en conclusies van repliek en dupliek. [eiser] vorderde betaling van € 238,12, bestaande uit wettelijke rente en restant vergoeding van buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] betwistte de verschuldigdheid van deze kosten. De kantonrechter oordeelde dat de verhoogde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar waren, omdat er geen aanmaning was geweest voor de onbetaald gelaten huur. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] slechts € 4,07 aan wettelijke rente verschuldigd was.

In de beslissing werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van dit bedrag, werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en werden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P.H.M. Kuster.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8357645 CV EXPL 20-961
Vonnis van de kantonrechter van 30 september 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde P.G.C. Wittebrood, gerechtsdeurwaarder,
tegen
[gedaagde],
wonend aan de [adres 1] , [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 4 augustus 2017 een huurovereenkomst gesloten, op grond waarvan hij per 7 augustus 2017 huurt de woonruimte staande en gelegen aan [adres 2] te [plaats] van de toenmalige eigenaresse [naam] . De woning is op 21 februari 2018 aan [eiser] in eigendom geleverd.
2.2.
[gedaagde] is uit hoofde van de huurovereenkomst een huurprijs van € 680,00 per maand (€ 600,00 aan huur en € 80,00 aan vergoeding voor overige zaken en diensten) bij vooruitbetaling verschuldigd.
2.3.
Op enig moment was er sprake van een huurachterstand. [gedaagde] heeft de huurachterstand voldaan nadat hij daartoe door Wittebrood gerechtsdeurwaarders diverse malen was aangemaand. De in de aanmaning van 27 september 2019 (productie 4 bij exploot van dagvaarding) vermelde bijkomende kosten, te weten € 249,02 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten, zijn eveneens door [gedaagde] voldaan.
2.4.
Bij e-mailbericht van 2 december 2019 deelt de jurist van Wittebrood gerechtsdeurwaarders aan [gedaagde] mee:
“(…) Zoals afgesproken zouden wij nog even terugkomen op het nog door u verschuldigde bedrag. Op dit moment is er (tot en met november) sprake van het volgende openstaande saldo.
Hoofdsom 2732.00
Incassokosten 481.82
(…)
Rente 8.18
(…) _____ +
3222
Betaald
1425.13
1560
2985.13
Saldo te voldoen incl. btw 236,87
(…) Ondertussen is de vordering vermeerderd/door blijven lopen met de verschuldigde huur van oktober en november. Als gevolg hiervan en door u niet tijdige betaling, zijn de incassokosten (conform het openstaande bedrag) verhoogd van in eerste instantie € 249,02 incassokosten over de hoofdsom van € 1.372,- naar € 481,82 incassokosten over de hoofdsom van € 2.732,--.
Kortom, u bent nog een bedrag verschuldigd van€ 236,87(toevoeging kantonrechter: € 8,18 aan vervallen wettelijke rente en € 228,69 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten)(…)”
2.5.
[eiser] wenst integrale nakoming te zien van de (mee)gevorderde kosten, waartoe hij in essentie stelt, dat hij die kosten heeft moeten maken nu tijdige betaling van [gedaagde] is uitgebleven.
2.6.
[gedaagde] betwist de verschuldigdheid van deze extra kosten.

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 238,12, bestaande uit
€ 9,43 aan vervallen wettelijke rente en € 228,69 aan restant vergoeding van buitengerechtelijke kosten inclusief btw, alsmede veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] de bijkomende kosten - de verhoogde buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente - verschuldigd is.
4.2.
De onderhavige huurovereenkomst is een duurovereenkomst. De vordering van [eiser] bestond uit meerdere, onbetaald gebleven, maandelijkse (huur)termijnen. Niet gebleken is dat voor de onbetaald gelaten huur over de maanden oktober en november 2019 dan wel voor de totale huurachterstand van € 2.732,00 (vóór 2 december 2019) een aanmaning heeft plaatsgevonden. Gelet hierop komen de verhoogde buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing in aanmerking.
4.3.
Het vorenstaande brengt met zich dat [gedaagde] ten tijde van het e-mailbericht van
2 december 2019 nog slechts een bedrag van € 4,07 aan vervallen wettelijke rente aan [eiser] verschuldigd was (€ 2.732,00 aan hoofdsom + € 249,02 aan buitengerechtelijke kosten +
€ 8,18 aan vervallen wettelijke rente minus het door [gedaagde] in totaal betaalde bedrag van
(€ 1.425,13 + € 1.560,00) € 2.985,13). De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente van € 4,07 ligt voor toewijzing gereed.
4.4.
Bij conclusie van dupliek stelt [gedaagde] dat [eiser] hem nog de borg dient terug te betalen. Voor zover dit als een vordering in reconventie moet worden opgevat, moet deze buiten behandeling blijven nu een vordering in reconventie niet meer bij dupliek kan worden ingesteld. Hetzelfde geldt voor zover [gedaagde] een beroep op verrekening heeft willen doen. In deze stand van de procedure heeft [eiser] daar immers niet meer op kunnen reageren.
4.5.
Voor wat betreft het overige verweer van [gedaagde] stelt de kantonrechter vast dat gelet op de betwisting van [eiser] en bij gebreke van ter zake dienende bescheiden niet is komen vast te staan dat partijen een betalingsregeling waren overeengekomen. Voor wat betreft het niet treffen van een betalingsregeling merkt de kantonrechter op dat op [eiser] niet de wettelijke plicht rustte om met [gedaagde] een (door hem voorgestane) regeling te treffen.
4.6.
Gelet op de uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 4,07 aan vervallen wettelijke rente,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
CJ