In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V. (hierna: ICS BV), gevestigd te Amsterdam, en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. ICS BV vorderde betaling van een bedrag van € 2.565,50, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een creditcardovereenkomst. De gedaagde partij had de met de creditcard opgenomen bedragen niet tijdig terugbetaald, met een huidig saldo van € 2.043,53. De gedaagde partij erkende de verschuldigdheid van het saldo, maar voerde verweer tegen de gevorderde incassokosten, stellende dat hij een aanvraag tot gespreid betalen had gedaan, waarop ICS BV niet had gereageerd.
De kantonrechter overwoog dat de gedaagde partij zijn stelling niet had onderbouwd en dat er geen bewijs was dat de mogelijkheid tot gespreid betalen bij het aangaan van de overeenkomst was aangevraagd. De rechter stelde vast dat de gedaagde partij gehouden was het bedrag binnen 21 dagen na de datum van het rekeningafschrift te voldoen. Tevens werd geoordeeld dat een enkele aanmaning die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW voldoende is om buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te laten zijn. De kantonrechter wees de vordering van ICS BV toe, inclusief de gevorderde incassokosten en wettelijke rente.
De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van ICS BV op € 1.024,09 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.