In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Dateq B.V. en gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Dateq vorderde betaling van een openstaande factuur van € 4.470,47, vermeerderd met handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De kern van het geschil was of [gedaagde sub 2] persoonlijk aansprakelijk was voor de vordering, omdat hij de schijn had gewekt namens een vennootschap te handelen die nog in oprichting was. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde sub 2] daadwerkelijk handelde namens een op te richten vennootschap. De correspondentie tussen partijen toonde aan dat [gedaagde sub 1] zijn naam had gewijzigd, maar dat dit niet betekende dat er een nieuwe vennootschap was opgericht. Hierdoor was artikel 2:203 lid 1 BW niet van toepassing en kon [gedaagde sub 2] niet persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor de vordering. De kantonrechter heeft [gedaagde sub 1] wel veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de buitengerechtelijke kosten en de handelsrente, en heeft de vordering tegen [gedaagde sub 2] afgewezen.