ECLI:NL:RBLIM:2020:7454

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
8620030 \ CV EXPL 20-3149
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling door een zorgverzekeraar tegen een gedaagde zonder bekende woonplaats

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 30 september 2020, heeft de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A., gevestigd te Tilburg, een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij die thans zonder bekende woon- of verblijfplaats is. De eisende partij werd vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit B.V., terwijl de gedaagde partij werd bijgestaan door P.C.M.H. Nafzger. De procedure begon met een dagvaarding, gevolgd door een verzoek om uitstel van de gedaagde partij. Na het verkregen uitstel heeft de gedaagde partij echter niet meer geantwoord op de dagvaarding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De gedaagde partij wordt vermoed een consument te zijn, en de kantonrechter heeft op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook ambtshalve moeten worden toegepast. Echter, in deze zaak zijn er geen schendingen van deze beschermende bepalingen vastgesteld.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de eisende partij, die niet is weersproken door de gedaagde, toewijsbaar is. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 187,24, vermeerderd met wettelijke rente over een deel van dit bedrag, en is tevens veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de eisende partij zijn begroot op € 262,96. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8620030 \ CV EXPL 20-3149
Vonnis van de kantonrechter van 30 september 2020
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V.,
tegen:
[gedaagde],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten nederland,
echter blijkens verificatie in de Basisregistratie Personen met een bekend briefadres [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde P.C.M.H. Nafzger.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het verzoek om uitstel van gedaagde partij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Gedaagde partij heeft, na verkregen uitstel niet meer geantwoord.
2.2.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.4.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.6.
De vordering van eisende partij staat als niet weersproken tussen partijen vast en behoort als onvoldoende betwist te worden toegewezen.
2.7.
Gedaagde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 102,96
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 262,96

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 187,24, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 145,87 vanaf 11 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 262,96,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC