ECLI:NL:RBLIM:2020:7452

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
8547497 \ CV EXPL 20-2450
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding en wettelijke rente door Q-Park na overtreding van parkeervoorwaarden door gedaagde

In deze zaak vordert Q-Park Operations Netherlands B.V. betaling van een schadevergoeding van € 365,70 van de gedaagde, die in strijd met de parkeervoorwaarden heeft gehandeld door zonder geldig parkeerbewijs een parkeerterrein te verlaten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een parkeerovereenkomst tussen partijen bestaat, waarop de algemene voorwaarden van Q-Park van toepassing zijn. De gedaagde heeft op 24 december 2019 een parkeeraccommodatie verlaten zonder te betalen, wat wordt aangeduid als 'treintje rijden'. Q-Park legt aan de vordering zowel toerekenbaar tekortschieten als onrechtmatig handelen ten grondslag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete van € 300,00 voor het treintje rijden en het tarief voor de verloren kaart van € 18,00 niet als onredelijk bezwarend of oneerlijk kunnen worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de vordering van Q-Park toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8547497 \ CV EXPL 20-2450
Vonnis van de kantonrechter van 30 september 2020
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde mr. C.F.P.M. Spreksel,
tegen:
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna Q-Park en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het verzoek om uitstel van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Q-Park vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Q-Park te betalen, het bedrag van
€ 365,70, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Q-Park legt aan de vordering primair toerekenbaar tekortschieten ex 6:74 BW en subsidiair onrechtmatig handelen ex 6:162 BW ten grondslag. En stelt daartoe samengevat weergegeven het volgende.
2.3.
Tussen Q-Park en [gedaagde] is een parkeerovereenkomst tot stand gekomen. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Q-Park van toepassing. [gedaagde] heeft in strijd met het bepaalde in de artikelen 5.9 en/of 6.4 van deze algemene voorwaarden gehandeld doordat hij op 24 december 2019 een door Q-Park uitgebate parkeeraccommodatie is uitgereden door direct achter een voorganger onder c.q. langs de slagboom te rijden (het zogenaamde “treintje rijden”), althans zonder gebruikmaking van een geldig parkeerbewijs of -middel. Ook doet Q-Park een beroep op artikel 6.6. van de algemene voorwaarden voor het in rekening brengen van het tarief van de “verloren kaart”. Op basis van de algemene voorwaarden is [gedaagde] € 300,00 schadevergoeding en het tarief van de verloren kaart van € 18,00 verschuldigd. Het verzuim is direct ingetreden. [gedaagde] is voor zover nodig in gebreke gesteld op 30 januari 2020 en diende binnen 16 dagen een bedrag van € 318,00 te betalen. Daarbij zijn ook de buitengerechtelijke incassokosten ad € 47,70 aangezegd. [gedaagde] heeft niet betaald en verkeert daardoor in verzuim. Q-Park heeft de schade en de omvang en haar belang daarbij nader onderbouwd in de dagvaarding.
2.4.
Verder stelt Q-Park dat de betreffende artikelen in de algemene voorwaarden waarop zij een beroep doet, niet onredelijk bezwarend of oneerlijk zijn. Dit volgt uit de jurisprudentie, aldus Q-Park. Tevens bestaat er in deze zaak geen ruimte voor de kantonrechter tot matiging van de gevorderde schadevergoeding. Ook maakt Q-Park aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente op grond van de wet.
2.5.
[gedaagde] heeft, na verkregen uitstel niet meer geantwoord.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat hij op 24 december 2019 op het parkeerterrein bij de Brusselse Poort in Maastricht heeft geparkeerd. Daarmee is hij een (parkeer-) overeenkomst met Q-Park aangegaan. Niet in geschil is dat op die overeenkomst de Algemene Voorwaarden Parkeren van Q-Park van toepassing zijn. Ook heeft [gedaagde] niet weersproken dat hij met een auto het parkeerterrein is uitgereden zonder te betalen en dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’. Uitgaande van de algemene voorwaarden van Q-Park is [gedaagde] vanwege het treintje rijden in beginsel een boete verschuldigd van € 300,00 en voor de verloren kaart een bedrag van
€ 18,00.
3.2.
De kantonrechter stelt vast dat de tussen partijen ontstane overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een consumentenovereenkomst. De kantonrechter dient derhalve ambtshalve te beoordelen of het beding in de algemene voorwaarden, op grond waarvan Q-Park een boete van € 300,00 vordert, als oneerlijk beding of als onredelijk bezwarend beding moet worden aangemerkt (vgl. HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691). Volgens artikel 3 lid 1 van de Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de Richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn als dat beding tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen. Een beding is daarnaast vernietigbaar, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand gekomen zijn, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (artikel 6:233 aanhef en onder b BW).
3.3.
Q-Park heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het boetebeding de schade moet vergoeden die Q-Park ten gevolge van het treintje rijden lijdt. Zo registreert door het treintje rijden het systeem van het parkeerterrein niet dat een bezette plaats is verlaten en Q-Park loopt zodoende inkomsten mis. Q-Park maakt daarnaast kosten om overtreders te achterhalen en ook kan er schade ontstaan aan apparatuur. Q-Park heeft tevens aangevoerd dat treintje rijden gevaar kan opleveren voor de voorganger en andere weggebruikers. Q-Park heeft er daarnaast groot belang bij dat parkeerfraude wordt tegengegaan.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de boete in een redelijke verhouding staat tot de (te verwachten) schade door de gedraging waarop de boete is gesteld, mede gelet op het generaal – preventieve karakter van de boete. Tegen de achtergrond van de aard en de achtergrond van het beding, zoals door Q-Park onbetwist is aangevoerd, is het boetebeding niet aan te merken als een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn of een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a BW. Dat betekent dat Q-Park recht heeft op een boetebedrag van € 300,00 per keer dat het terrein door middel van treintje rijden is verlaten.
3.5.
Uit het vorenstaande volgt dat de gevorderde hoofdsom ad € 318,00 aan Q-Park dient te worden toegewezen. De wettelijke rente zal op grond van artikel 6:83 sub b BW worden toegewezen vanaf 24 december 2019.
3.6.
Q-Park maakt tevens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering is toewijsbaar aangezien Q-Park de
veertiendagenbrief aan [gedaagde] verzonden heeft. Deze brief voldoet aan de vereisten van art. 6:96 lid 6 BW en [gedaagde] heeft de ontvangst daarvan niet betwist.
3.7.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, aangezien niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] voor de vergoeding van deze kosten eerder dan bij dagvaarding in verzuim is.
3.8.
[gedaagde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van Q-Park worden begroot op:
  • dagvaarding € 85,09
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 281,09

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 365,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 318,00 vanaf 24 december 2019 en over € 47,70 vanaf 4 mei 2020, een en ander tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] voorts in de kosten van de procedure aan de zijde van Q-Park gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 281,09,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC