ECLI:NL:RBLIM:2020:7368

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
C/03/277701 / HA ZA 20-251
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot eigendomsoverdracht van woning na beëindiging samenleving

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 23 september 2020, heeft eiseres een vordering ingediend tegen gedaagde, die niet verschenen was. De vordering betrof de eigendomsoverdracht van een woning, die beide partijen gezamenlijk bezaten, na de beëindiging van hun affectieve relatie. Eiseres vorderde dat gedaagde zou meewerken aan de eigendomsoverdracht van zijn aandeel in de woning, onder de voorwaarde dat hij werd ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening die op de woning rustte.

De rechtbank heeft de vordering ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat er geen juridische basis was voor de vordering, aangezien er geen bewijs was dat de woning aan eiseres was toebedeeld. De rechtbank merkte op dat de vordering om de woning aan eiseres toe te delen niet expliciet was opgenomen in het petitum van de dagvaarding. Hierdoor kon de rechtbank de vorderingen onder B, C en E, die afhankelijk waren van de toewijzing van vordering A, ook niet toewijzen.

Ten slotte heeft de rechtbank besloten om de proceskosten te compenseren, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis werd uitgesproken door mr. Y.J.C.A. Roeffen en is openbaar gemaakt op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/277701 / HA ZA 20-251
Vonnis van 23 september 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Hollman te Venlo,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- en verblijfplaats,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 april 2020 met producties 1 tot en met 10;
  • het formulier B16 Niet geregeld verzoek aan de zijde van [eiseres] met producties 11 tot en met 13;
  • het tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn eigenaar van de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De woning is belast met een hypothecaire geldlening.
2.2.
[eiseres] vordert onder A van het petitum van de dagvaarding – samengevat - [gedaagde] te veroordelen om binnen één week na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht c.q. levering van zijn aandeel in eigendom van de woning aan [eiseres] , ten overstaan van een nader aan te wijzen notaris, onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire lening.
2.3.
De rechtbank overweegt dat de vordering onder A haar ongegrond voorkomt omdat er geen titel is gesteld of gebleken op grond waarvan de vordering kan worden toegewezen. Weliswaar wordt in randnummer 3 van de dagvaarding vermeld dat partijen in februari 2019 getracht hebben afspraken te maken en dat [gedaagde] de afspraken nimmer is nagekomen, maar daaruit blijkt niet dat de woning is toebedeeld aan [eiseres] . Toedeling van de woning aan [eiseres] wordt ook niet gevorderd in het petitum van de dagvaarding. Dit betekent dat de vordering onder A zal worden afgewezen.
2.4.
Ten aanzien van de vorderingen onder B, C en E van het petitum van de dagvaarding overweegt de rechtbank dat voor toewijzing daarvan vereist is dat de vordering onder A wordt toegewezen. Aangezien daarvan geen sprake is, zullen de vorderingen onder B, C en E ook worden afgewezen.
2.5.
Met betrekking tot de vordering onder D van het petitum van de dagvaarding overweegt de rechtbank dat, gelet op de gewezen relatie tussen partijen, de proceskosten tussen hen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CL