ECLI:NL:RBLIM:2020:7296

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
8301801/CV 20-391
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van huur op basis van artikel 7:628 BW na overlijden van de huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en de stichting Woonwenz. De eiser, die sinds 1978 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] woont, vorderde het huurderschap van de woning na het overlijden van zijn vader op 10 juli 2019. De stichting Woonwenz had het verzoek van de eiser afgewezen, waarop de eiser besloot om de zaak aan de rechter voor te leggen. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen de eiser en zijn vader, wat volgens artikel 7:268 BW de voortzetting van de huur mogelijk maakt. De rechter concludeerde dat de eiser voldoende financiële waarborgen biedt voor de nakoming van de huurverplichtingen. De vordering van de eiser werd toegewezen, en de vordering van Woonwenz tot ontruiming werd afgewezen. Woonwenz werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 623,00 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8301801 \ CV EXPL 20-391
Vonnis van de kantonrechter van 30 september 2020
in de zaak van:
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. M.N. van Geenen,
tegen:
de stichting STICHTING WOONWENZ,
gevestigd te Venlo,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. J.M.H. van den Mosselaar.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en Woonwenz genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • de beschikking ex artikel 69 Rv
  • het exploot van oproeping
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Woonwenz heeft met ingang van 15 september 1978 de woning aan de [adres] te [woonplaats] verhuurd aan de vader van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , hierna [naam vader] is op 10 juli 2019 overleden.
2.2.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] woont vanaf de aanvang van de huur, met een korte onderbreking, in voornoemde woning. Aanvankelijk met beide ouders en na het overlijden van zijn moeder met [naam vader]
2.3.
Na het overlijden heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan Woonwenz verzocht het huurderschap aan hem toe te wijzen. Woonwenz heeft afwijzend gereageerd.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert hem het huurderschap toe te kennen van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , met veroordeling van Woonwenz in de proceskosten.
3.2.
Woonwenz voert verweer tegen de vordering en vordert (samengevat) veroordeling van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van een bedrag van € 519,09 per maand vanaf 1 oktober 2019 tot aan het moment van de ontruiming, vermeerderd met rente en proceskosten.
3.3.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] voert verweer tegen de vorderingen van Woonwenz.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

in conventie
4.1.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft een verzoekschrift ingediend en verzocht hem het huurderschap toe te kennen. Bij beschikking d.d. 22 januari 2020 heeft de kantonrechter op de voet van artikel 69 Rv bevolen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure en de zaak verwezen naar de rol van de kamer voor kantonzaken van 5 februari 2020 te 10.00 uur. Bij exploot van 28 januari 2020 heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] Woonwenz opgeroepen om te verschijnen of mondeling te antwoorden. Verder heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aangegeven dat het verzoek om hem het huurderschap toe te kennen als een vordering heeft te gelden.
Niet ontvankelijkheid
4.2.
Woonwenz heeft in de eerste plaats aangevoerd dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet ontvankelijk moet worden verklaard. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft de procedure met opzet verkeerd ingeleid met als doel de fatale termijn van artikel 7:268 lid 2 BW te redden. Een medewerker van de griffie heeft desgevraagd laten weten dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ervan op de hoogte was dat de procedure met een dagvaarding moest worden ingeleid. Omdat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] al op november 2019 op de hoogte was van het standpunt van Woonwenz, hij geen nieuwe stukken meer heeft verzameld, hij door een advocaat werd en wordt bijgestaan en hij pas op 9 januari 2020 een procedure is gestart, heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] met opzet de procedure verkeerd ingeleid. Indien [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op 9 januari 2020 een dagvaarding had uitgebracht, was de zaak, gelet op de dagvaardingstermijn, te laat aangebracht. Ter zake verwijst Woonwenz naar relevante jurisprudentie. Naar de mening van Woonwenz is er sprake van misbruik van procesrecht.
4.3.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] betwist dat er sprake is van misbruik van procesrecht. De procedure is na intern collegiaal overleg op het kantoor van de gemachtigde ingeleid met een verzoekschrift. Na de indiening daarvan liet een medewerkster van de griffie weten dat het verzoekschrift ontvangen was, maar dat in deze procedure gedagvaard had moeten worden. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] had vervolgens de keus om het verzoekschrift in te trekken of wel toepassing van de wisselbepaling te vragen met als gevolg dat de procedure dan verder als een dagvaardingsprocedure zou worden behandeld en gevoerd. Door de gemachtigde is echter niet tegen de medewerkster van de griffie gezegd dat hij bij het indienen van het verzoekschrift al wist dat dat niet de juiste weg was.
4.4.
Het verzoekschrift is 9 januari 2020 ontvangen. De kantonrechter stelt daarom vast dat het procedure binnen de vervaltermijn is aangevangen.
4.5.
Voor wat betreft het verweer dat er sprake is van misbruik van procesrecht geldt het volgend. De drempel voor de vaststelling dat er sprake is van misbruik van procesrecht of kennelijk onredelijk gebruik van processuele bevoegdheden, ligt hoog en kan slechts op zwaarwichtige gronden worden aangenomen. Die zijn in elk geval aanwezig als rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een andere doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
Dit houdt voor deze zaak in dat vast moet staan dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de procedure welbewust op een verkeerde wijze heeft ingeleid met als doel de vervaltermijn veilig te stellen. Dit is echter niet vast komen te staan, zodat ook niet vastgesteld kan worden dat er sprake is van misbruik van procesrecht.
Inhoudelijke beoordeling
4.6.
Volgens artikel 7:268, lid 2 BW zet de persoon die niet op grond van lid 1 huurder wordt, doch wel in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijk huishouding heeft gehad, de huur voort gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder. Hij zet de huur ook nadien voort, indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe strekkende binnen die termijn ingestelde vordering, en in elk zolang op deze vordering niet onherroepelijk is beslist.
Er gelden drie afwijzingsgronden, te weten:
a. indien de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de vereisten van lid 2 voldoet;
b. indien de eiser vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur;
c. indien het woonruimte betreft waarop hoofdstuk II van de Huisvestingswet van toepassing is, indien de eiser niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 1 van die wet overlegt.
4.7.
De afwijzingsgrond genoemd onder c. behoeft geen verdere bespreking. Een huisvestingsvergunning is immers niet vereist. De overige afwijzingsgronden worden hierna besproken.
4.8.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] woont bijna 37 jaar onafgebroken in de woning. Uit het overgelegde uittreksel BRP historische adressen volgt dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] na aanvang van de huur slechts van 30 november 1990 tot 10 april 1995 op een ander adres heeft gewoond. Vastgesteld kan daarom worden dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vanaf laatstgenoemde datum zijn hoofdverblijf in de woning aan de [adres] te [woonplaats] heeft gehad.
4.9.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] stelt verder dat hij een gemeenschappelijke huishouding met zijn vader heeft gevoerd. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [eiser in conventie, verweerder in reconventie] naar de bijlagen die zijn gevoegd bij de brief van zijn gemachtigde van 11 oktober 2019. Uit de verklaringen van de buurtgenoten blijkt dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en zijn vader jarenlang samen hebben gewoond en dat zij al die tijd een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd, waarbij in verband met de verslechterende fysieke toestand van vader de rol van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] meer en meer is gekanteld naar die van mantelzorger. De kosten van de huishouding werden gedeeld (abonnementen, huur, boodschappen en dergelijke), de tuin werd samen onderhouden en er werden samen uitstapjes gemaakt. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft verder een overzicht van zijn bankrekening overgelegd met daarop de afschrijvingen door Albert Heijn in de periode van 26 augustus 2017 tot en met 26 augustus 2019.
4.10.
Woonwenz is van mening dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 7:268, leden 2 en 3, BW. Er is geen sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Volgens de rechtspraak rust op [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een verzwaarde stelplicht. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] verwijst naar de verklaringen van buurtgenoten. Dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] mantelzorger was, hetgeen niet is aangetoond, toont niet aan dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding.
Uit het overzicht van de betalingen bij Albert Heijn blijkt dat er gemiddeld een bedrag van € 30,65 is besteed. Dat is te weinig om een gezin van 2 personen van boodschappen te kunnen voorzien.
Van concrete feiten en omstandigheden blijkt niets, zodat niet aan de verzwaarde stelplicht is voldaan.
4.11.
Vast staat dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] veruit het grootste gedeelte van zijn leven in de onderhavige woning heeft gewoond. Slechts gedurende een kleine vijf jaar vanaf 1975 heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op twee andere adressen gewoond.
Ten aanzien van kinderen wordt vaak aangenomen dat zij geen duurzame gemeenschappelijke huishouding – zoals bedoeld in dit wetsartikel - voeren met hun ouders omdat zij nu eenmaal op enig moment in de toekomst “uitvliegen”. Dat is inherent aan de ouder/kind relatie. Maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. Daarom moet ook een ouder/kind relatie op zijn eigen merites worden beoordeeld.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] is geboren op [geboortedatum] . Hij is dus 52 jaar oud. Daarmee is in ieder geval de gebruikelijke leeftijdsperiode waarop kinderen “uitvliegen” ruimschoots verstreken.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] is op een leeftijd van 27 jaar teruggekeerd naar de ouderlijke woning. Die terugkeer heeft zich dus ook niet recent voorgedaan en evenmin duidt de lange periode die sindsdien is verstreken er op dat hij alsnog voornemens is dat te gaan doen.
Uit de overgelegde verklaringen van buurtgenoten/buren staat voldoende vast dat vader zonder hulp niet meer zelfstandig kon wonen. Ook is als niet betwist komen vast te staan dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zijn vader met name de laatste jaren verzorgde, uitstapjes met hem maakte en huishoudelijke taken met hem deelde dan wel geheel uitvoerde, alsmede bijdroeg in de kosten. Wat betreft het vereiste van wederzijdse ondersteuning blijkt echter ook uit die verklaringen dat vader aanvankelijk ruimschoots bijdroeg aan het huishouden, maar dat door de progressie van zijn ziekte zijn bijdrage gaandeweg kleiner is geworden.
Al met al is de kantonrechter dan ook van mening dat hier sprake is van een afwijkende ouder/kind relatie.
Niets wijst er verder op dat de zoon misbruik van de situatie zou hebben gemaakt, bijvoorbeeld door zich op enig moment, kort voor het overlijden van de ouder, in de woning te vestigen met het oog op het verkrijgen van de huurrechten.
Met verwijzing naar toepasselijke jurisprudentie (ECLI:NL:GHAMS:2009:BL8080) is de kantonrechter daarom van oordeel dat is sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
4.12.
Verder biedt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , gelet op zijn inkomsten en zijn banktegoed, voldoende waarborg voor een behoorlijke nakoming van de huur.
4.13.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] daarom toewijzen in die zin dat hij zal bepalen dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de huur zal voortzetten.
in reconventie
4.14.
In reconventie vorder Woonwenz veroordeling van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tot ontruiming van de woning omdat de huurovereenkomst met de vader van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van rechtswege is geëindigd per 1 oktober 2019.
Nu echter is bepaald dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de huurovereenkomst zal voortzetten, wordt voornoemde vordering afgewezen. Dit geldt ook voor de vordering tot betaling van een bedrag gelijk aan de laatst geldende betalingsverplichting. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is immers verplicht huur te betalen en gesteld noch gebleken is dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] na het overlijden van zijn vader niet aan deze verplichting heeft voldaan.
in conventie en in reconventie
4.15.
Woonwenz wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] worden begroot op:
  • griffierecht 83,00
  • salaris gemachtigde conventie 360,00 (2 x tarief € 180,00)
  • salaris in reconventie
totaal € 623,00
4.16.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter
in conventie
5.1.
bepaalt dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de huurovereenkomst tussen zijn vader en Woonwenz voortzet met ingang van 10 juli 2019,
in reconventie
5.2.
wijst de vordering af,
in conventie en in reconventie
5.3.
veroordeelt Woonwenz in de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gevallen en tot op heden begroot op € 623,00,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: