ECLI:NL:RBLIM:2020:7294

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
8631194/cv 20-3297
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van ziektekostenverzekeraar tot betaling van achterstallige zorgpremie met verzoek om matiging op grond van persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V. en een gedaagde partij die een zorgverzekeringsovereenkomst had gesloten. De eisende partij vorderde betaling van een achterstand in de zorgpremie van € 500,00, vermeerderd met rente en kosten, omdat de gedaagde partij een achterstand van € 2.524,30 had laten ontstaan. De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat haar persoonlijke en financiële omstandigheden aanleiding gaven tot matiging van de vordering, omdat zij de Nederlandse taal niet machtig was en daardoor het overzicht was kwijtgeraakt.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij de vordering van de eisende partij niet betwistte, maar dat de omstandigheden niet voldoende waren om de vordering te matigen. De kantonrechter benadrukte dat partijen in beginsel de verplichtingen uit de overeenkomst moeten nakomen, tenzij onverkorte nakoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit was in dit geval niet aan de orde, aangezien de eisende partij haar vordering had beperkt tot € 500,00.

De kantonrechter wees de vordering van de eisende partij toe en veroordeelde de gedaagde partij in de proceskosten, die op € 373,09 werden begroot. Tevens werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 juni 2020 tot de dag van volledige betaling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8631194 \ CV EXPL 20-3297
Vonnis van de kantonrechter van 30 september 2020
in de zaak van:
de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J. Engels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij heeft bij eisende partij een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten. Zij heeft een achterstand in de betaling laten ontstaan.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 500,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Aan haar vordering legt eisende partij ten grondslag dat gedaagde partij een bedrag van € 2.524,30 aan achterstand heeft laten ontstaan. Als productie 1 bij dagvaarding legt eisende partij een specificatie van dit bedrag over. Verder stelt eisende partij dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht en dat zij aan gedaagde partij de 14-dagenbrief heeft gestuurd. Aan incassokosten vordert zij € 437,31. De verschuldigde wettelijke rente tot 5 juni 2020 bedraagt € 90,29. Er is een bedrag van € 1.244,92 betaald, zodat € 1.806,98 resteert te voldoen, behoudens verdere kosten en rente. Eisende partij beperkt haar vordering tot € 500,00, waarbij het recht op het meerdere uitdrukkelijk wordt gereserveerd.
3.3.
Gedaagde partij voert verweer en schetst haar persoonlijke en financiële omstandigheden. Zij is de Nederlandse taal niet machtig en zodoende het overzicht volledig kwijt geraakt. Gedaagde partij stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat eisende partij tot invordering overgaat. Zij verzoekt daarom tot matiging van de vordering. Tot slot wijst gedaagde partij erop dat bij de bepaling van de kostenveroordeling en bij de bepaling van de hoogte van het griffierecht rekening dient te worden gehouden met de aan gedaagde partij verleende toevoeging.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat gedaagde partij de vordering van eisende partij niet betwist, maar dat gedaagde partij op grond van artikel 6:248 BW vraagt om deze te matigen.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen in beginsel de verplichtingen uit de overeenkomst onverkort dienen na te komen. Dit zou anders kunnen zijn indien onverkorte nakoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hierbij gaat het overigens in de meeste gevallen om de nakoming van een boetebeding of de vaststelling van een schadevergoeding. In deze procedure is hiervan echter geen sprake.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter leiden de door gedaagde partij gestelde feiten en omstandigheden er niet toe dat toewijzing van de vordering tot een onaanvaardbaar resultaat leidt. De financiële onmacht en de persoonlijke situatie ligt immers in de risicosfeer van gedaagde partij.
Daar komt nog eens bij dat eisende partij haar vordering in deze procedure heeft beperkt tot € 500,00, zodat verdere matiging – voor zover al aan de orde – niet in de rede ligt.
4.3.
De kantonrechter verwerpt daarom het verweer van gedaagde partij. De vordering van eisende partij wordt toegewezen, evenals de gevorderde rente.
Gedaagde partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht 124,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 373,09
De kantonrechter merkt op dat de aan gedaagde partij verleende toevoeging geen invloed heeft op de proceskosten. Verlaging van het griffierecht is enkel aan de orde indien aan de eisende partij een toevoeging is verleend.
4.4.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 120,00 aan nakosten salaris. De gevorderde btw over de nakosten zal, voor zover die nakosten zien op het salaris gemachtigde, worden afgewezen nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.
4.5.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 373,09,
5.3.
veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 36,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.