ECLI:NL:RBLIM:2020:7254

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
03.223675-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van coffeeshophouder voor overtreding van de Opiumwet met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 28 september 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een (voormalig) coffeeshophouder uit Heerlen, die werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Opiumwet. De verdachte, geboren in Turkije in 1974, werd bijgestaan door advocaat mr. R.R.J.W. Delsing. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 september 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de ten laste gelegde feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en hasjiesj, bewezen konden worden, terwijl de verdediging betoogde dat de beschrijvingen van de in beslag genomen wapens te vaag waren om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 2 april 2019 in Heerlen opzettelijk ongeveer 29.608 gram hennep en 9.407 gram hasjiesj aanwezig had, evenals andere hoeveelheden verdovende middelen. De rechtbank achtte de feiten 1, 2, 3 en 4 bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de feiten 5 en 6, die betrekking hadden op de in beslag genomen replica's van vuurwapens. De rechtbank overwoog dat de verdachte het gedoogbeleid had geschonden door een veel grotere voorraad aan te houden dan toegestaan, wat ernstige schade toebracht aan het vertrouwen in het Nederlandse gedoogbeleid.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich bewust was van de regels en dat zijn handelen niet alleen bedrijfseconomische redenen had, maar ook de volksgezondheid in gevaar bracht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. J.G.A.M. Spijkers. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.223675.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 28 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1974,
wonende te [woonplaats] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.R.J.W. Delsing, advocaat, kantoorhoudende te Kerkrade.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 september 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 2 april 2019 te Heerlen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk ongeveer 29608 gram hennep aanwezig heeft gehad;
Feit 2:op 2 april 2019 te Heerlen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk ongeveer 9407 gram hasjies aanwezig heeft gehad;
Feit 3:op 2 april 2019 te Heerlen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk ongeveer 8322 gram voorgedraaide joints inhoudende shag/hennep, heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 4:op 2 april 2019 te Heerlen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk ongeveer 11611 gram shag met hennep inhoudende shag/hennep, heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 5: op 2 april 2019 te Heerlen voorhanden heeft gehad een replica van een pistool dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool;
Feit 6: op 2 april 2019 te Heerlen voorhanden heeft gehad een replica van een shotgun dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een shotgun.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten onder 1, 2, 3, en 4 bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft daartoe gewezen op processen-verbaal waaruit blijkt dat de ten laste gelegde verdovende middelen bij verdachte zijn aangetroffen en de bekennende verklaring van verdachte. In de visie van de officier van justitie kan het medeplegen niet bewezen worden verklaard. Ten aanzien van de feiten onder 3 en 4 is het standpunt van de officier van justitie dat alleen het ‘aanwezig hebben’ bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van de onder 5 en 6 ten laste gelegde overtredingen van de Wet Wapens en Munitie is de officier van justitie van oordeel dat deze niet bewezen kunnen worden verklaard, omdat onvoldoende is gebleken dat de ten laste gelegde voorwerpen zodanig op een wapen lijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de onder 1, 2, 3, en 4 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat hij ten aanzien van feit 3 en 4 heeft gesteld dat slechts het opzettelijk aanwezig hebben kan worden bewezen.
Ten aanzien van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten is de raadsman van oordeel dat de processen-verbaal met betrekking tot de beschrijving van de ten laste gelegde voorwerpen te vaag zijn om te beoordelen of de voorwerpen een voldoende gelijkenis hebben met echte vuurwapens om tot een bewezenverklaring te komen. Om die reden dient een vrijspraak te volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feiten 1, 2, 3 en 4
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten onder 1, 2, 3 en 4 bewezen. De rechtbank zal, gelet op de omstandigheid dat de verdachte heeft bekend de ten laste gelegde feiten te hebben begaan en er geen vrijspraak is bepleit, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • Proces-verbaal van bevindingen p. 3 – 6;
  • Proces-verbaal van onderzoek van verdovende middelen, p. 35 – 38, in samenhang met het aanvullend proces verbaal van bevindingen onder nummer [Nummer 1] d.d. 16 september 2019;
  • De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 september 2020.
De rechtbank acht het medeplegen niet bewezen omdat uit het bewijsmateriaal niet kan worden afgeleid dat verdachte de feiten heeft gepleegd in bewuste en nauwe samenwerking met anderen. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder 3 en 4 verklaart de rechtbank uitsluitend het aanwezig hebben bewezen, nu uit het bewijsmateriaal niet kan worden afgeleid dat op of omstreeks 2 april 2019 sprake is geweest van bereiden, bewerken of verwerken.
Feiten 5 en 6: vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 en 6 is ten laste gelegd en zal hem van deze feiten vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Voorwaarde voor een bewezenverklaring is dat de inbeslaggenomen en ten laste gelegde voorwerpen een zodanige gelijkenis hebben met echte wapens dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, een en ander omdat de voorwerpen voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur een zodanige gelijkenis vertonen met bestaande vuurwapens, respectievelijk een pistool en een shotgun. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke treffende gelijkenis niet is af te leiden uit de inhoud van de processen-verbaal van beschrijving van de betreffende voorwerpen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1
op 2 april 2019 te Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 29608 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
op 2 april 2019 te Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9407 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3
op 2 april 2019 te Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal ongeveer 8322 gram voorgedraaide joints inhoudende shag/hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4
op 2 april 2019 te Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal ongeveer 11611 gram shag met hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft benadrukt dat de verdachte, door met een gedoogbeschikking in de hand de voorwaarden van het gedoogbeleid op een dergelijke grote schaal te overtreden, het vertrouwen in het Nederlandse gedoogbeleid ernstige schade heeft toegebracht. De volksgezondheid vormt – naast de openbare orde – de grondslag voor het gedoogbeleid. Dit verklaart de strenge voorwaarden waaraan verkoop van softdrugs bij bepaalde coffeeshops is gebonden. Slechts onder deze voorwaarden valt de belangenafweging uit in het voordeel van het gedoogd verkopen van een beperkt aantal soorten drugs. Wanneer niet in beginsel effectief strafrechtelijk wordt gehandhaafd bij vaststelling dat de voorwaarden niet zijn nageleefd, wordt het gevaar voor de volksgezondheid groter dan waarmee rekening is gehouden toen op basis van die belangenafweging werd besloten om onder strenge voorwaarden te gedogen. Het gaat daarbij bij grotere hoeveelheden dan de gedoogde voorraad van 500 gram per definitie om ernstige strafbare feiten. Daarnaast heeft de officier van justitie er op gewezen dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens overtredingen van de Opiumwet en ook de consequenties kende van de door hem gepleegde feiten. Bij dergelijke feiten past een gevangenisstraf van enige omvang. De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd clementie te tonen met de verdachte. Er is weliswaar sprake van wetsovertredingen, maar een en ander dient te worden beoordeeld in het licht van de problematiek van het bevoorraden van coffeeshops en het beleid dat maar 500 gram voorraad aanwezig mag zijn. Het is bekend dat dit beleid in feite niet uitvoerbaar is en de coffeeshophouder voor onmogelijke logistieke problemen stelt. De raadsman heeft benadrukt dat de verdachte als coffeeshophouder in Heerlen ook een maatschappelijke functie heeft en bovendien altijd overleg heeft gevoerd met de burgemeesters van Heerlen en andere steden in het kader van het onder controle te brengen van de straatproblematiek met betrekking tot softdrugs. Als gevolg van de onderhavige kwestie is de coffeeshop gesloten; dat heeft niet alleen zware financiële consequenties gehad voor de verdachte, maar de straatproblematiek is ook weer teruggekomen.
De raadsman heeft voorts gewezen op de omstandigheid dat verdachte een behoorlijke bedrijfsvoering heeft gehad en ook altijd transparant is geweest naar de fiscus. Dat is in eerdere rechtspraak vaker aanleiding geweest tot het toepassen van het rechterlijk pardon. In die visie van de verdediging is – gelet op het totaalplaatje – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich als coffeeshophouder schuldig gemaakt aan het in de onmiddellijke nabijheid van die coffeeshop aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid al dan niet bewerkte hennep en hasjiesj ten behoeve van die coffeeshop. Conform het geldende en bij verdachte bekende gedoogbeleid mag een coffeeshop een voorraad van 500 gram hebben. Verdachte heeft deze hoeveelheid meer dan 110 maal overschreden, er is immers ruim 39 kilo softdrugs en ruim 19 kilo verwerkte softdrugs met shag aangetroffen.
Het Nederlandse drugsbeleid richt zich op het tegengaan en reduceren van drugsgebruik, zeker voor zover leidend tot gezondheids- en sociale schade, en op het voorkomen en verminderen van de maatschappelijke schade die aan het gebruik van, de productie van en de handel in drugs is verbonden. Uitgangspunt van het beleid is het onderscheid dat in de Opiumwet is gemaakt tussen verdovende middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid (harddrugs) en andere middelen (softdrugs). De wetgever heeft dat onderscheid gemaakt met het oog op de gebruiksrisico’s van de onderscheiden drugs en om een duidelijke scheiding tussen de markten aan te brengen. Daartoe worden voor cannabis, dat tot de lijst-II middelen behoort, speciale verkooppunten in de vorm van coffeeshops gedoogd, vooral ter voorkoming dat de cannabisgebruiker in aanraking komt met drugs.
Het gedoogbeleid voor coffeeshops is gebaseerd op het uitgangspunt dat sprake is van kleinschalige verkoop aan gebruikers; onderdeel daarvan is de voorwaarde dat de aanwezige handelsvoorraad softdrugs in de coffeeshop niet groter is dan 500 gram. De verkoop in coffeeshops wordt gereguleerd door een systeem van vergunningen. Bij de coffeeshop van verdachte was geen sprake van kleinschalige verkoop, hetgeen onder meer blijkt uit de namens verdachte overgelegde jaarcijfers en de in de omliggende panden van verdachte aangetroffen grote hoeveelheden hennep en hasjiesj waarvan de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat dit de handelsvoorraad voor ongeveer drie tot vijf weken zou betreffen. Uit de jaarcijfers, de aangetroffen voorraden en de uitlatingen van verdachte ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte reeds langere tijd de gedoogde grens van 500 gram ruimschoots overschrijdt.
Door een dergelijke grote handelsvoorraad aanwezig te hebben frustreert verdachte feitelijk het gedoogbeleid en heeft hij voorts het vertrouwen beschaamd dat aan hem door het verlenen van de vergunning was gegeven. Dat het zogenaamde achterdeurbeleid voor een exploitant van een coffeeshop bepaalde toeleveringsproblemen kan opleveren, doet aan het voorgaande niet af. Dat is immers een gegeven waarop een coffeeshophouder – overeenkomstig genoemd uitgangspunt bij het gedoogbeleid – zijn bedrijfsvoering dient af te stemmen. Verdachte heeft er bewust voor gekozen om naast de voorraad van 500 gram in zijn coffeeshop, in de omliggende panden waarvan hij eigenaar is, een fors grotere voorraad aan te houden dan is toegestaan. Door de gedoogvoorwaarden te overtreden heeft de verdachte het vertrouwen in het Nederlandse gedoogbeleid ernstige schade toegebracht. Hij heeft zich uitsluitend laten leiden door bedrijfseconomische beweegredenen en eigen financieel gewin en deze ondergeschikt gemaakt aan de volksgezondheid. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 september 2020 betreffen de eerdere veroordelingen van verdachte voor Opiumwetdelicten oudere feiten (van 2012 en eerder). De rechtbank zal bij het bepalen van de straf echter rekening houden met deze veroordelingen in die zin dat verdachte een gewaarschuwd man was die wist waar hij mee bezig was.
Bij het bepalen van de straf ten aanzien van de feiten heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Deze oriëntatiepunten gaan uit van een gevangenisstraf van 12 maanden voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs tussen de 25.000 en 250.000 gram. De rechtbank stelt vast dat de aangetroffen hoeveelheid van ruim 39 kilo softdrugs en ruim 19 kilo verwerkte softdrugs met shag binnen deze marge valt. De rechtbank merkt daarbij op dat deze hoeveelheid betrekkelijk dicht tegen de ondergrens van deze marge aan ligt en dat bij de voorafgaande categorie (10.000 tot 25.000 gram) het uitgangspunt een gevangenisstraf van zes maanden is.
Gelet op de zeer forse overschrijding van de gedoogde handelsvoorraad en het gegeven dat de rechtbank door de uitlatingen van verdachte ter zitting niet de indruk heeft gekregen dat verdachte het laakbare van zijn handelen inziet, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de strafmodaliteit van de oriëntatiepunten. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook aan de orde.
Omdat ter terechtzitting duidelijk is geworden dat verdachte zich in de toekomst weer wil toeleggen op het exploiteren van een coffeeshop of soortgelijke bezigheden, ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Alles afwegend zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van negen maanden opleggen, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7.Het beslag

De in beslag genomen voorwerpen betreffen:
- 1 wapen (omschrijving: zwart, merk: merkloos);
- 1 wapen (omschrijving: zilverkleurig, merk: merkloos)
Deze voorwerpen behoren toe aan verdachte en zijn bij hem aangetroffen. Hoewel verdachte van de ten laste gelegde feiten onder 5 en 6 wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de in beslaggenomen voorwerpen onttrekken aan het verkeer, nu zij in ieder geval enige gelijkenis vertonen met bestaande vuurwapens. Gelet op de dreiging die hiervan kan uitgaan, in combinatie met het feit dat deze nepvuurwapens kunnen worden gebruikt in het criminele circuit dat onlosmakelijk is verbonden met het exploiteren van een coffeeshop, acht de rechtbank het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd met het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- 1 wapen (omschrijving: zwart, merk: merkloos);
- 1 wapen (omschrijving: zilverkleurig, merk: merkloos).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. drs. E.C.M. Hurkens en
mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2020.
Buiten staat
Mr. L.E.M. Hendriks is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Heerlen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 29608 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Heerlen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9407 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Heerlen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 8322 gram voorgedraaide joints inhoudende shag/hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
4
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Heerlen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 11611 gram shag met hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
5
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Heerlen een wapen van categorie 1 onder 7, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een replica van een een pistool (merkloos, kleur zwart met patroonhouder), dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool, voorhanden heeft gehad;
6
hij op of omstreeks 2 april 2019 te Heerlen een wapen van categorie 1 onder 7, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een replica shot gun, dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een shot gun, voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Heerlen, proces-verbaalnummer [Nummer 2] , gesloten d.d. 16 april 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 50.