Op 28 september 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een (voormalig) coffeeshophouder uit Heerlen, die werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Opiumwet. De verdachte, geboren in Turkije in 1974, werd bijgestaan door advocaat mr. R.R.J.W. Delsing. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 september 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de ten laste gelegde feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en hasjiesj, bewezen konden worden, terwijl de verdediging betoogde dat de beschrijvingen van de in beslag genomen wapens te vaag waren om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 2 april 2019 in Heerlen opzettelijk ongeveer 29.608 gram hennep en 9.407 gram hasjiesj aanwezig had, evenals andere hoeveelheden verdovende middelen. De rechtbank achtte de feiten 1, 2, 3 en 4 bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de feiten 5 en 6, die betrekking hadden op de in beslag genomen replica's van vuurwapens. De rechtbank overwoog dat de verdachte het gedoogbeleid had geschonden door een veel grotere voorraad aan te houden dan toegestaan, wat ernstige schade toebracht aan het vertrouwen in het Nederlandse gedoogbeleid.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich bewust was van de regels en dat zijn handelen niet alleen bedrijfseconomische redenen had, maar ook de volksgezondheid in gevaar bracht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. J.G.A.M. Spijkers. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.