ECLI:NL:RBLIM:2020:7253

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
03.219461-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor geweld en onttrekking van minderjarige kinderen

Op 28 september 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige verdachte. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van 540 dagen, waarvan 252 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De verdachte is schuldig bevonden aan het met geweld onttrekken van haar twee minderjarige kinderen aan het toezicht van de autoriteiten en het geweld dat zij heeft gebruikt tegen haar begeleidster van Kracht in Zorg. De feiten vonden plaats op 21 augustus 2019 in Heerlen, waar de verdachte haar begeleidster heeft geslagen met een pan en haar heeft vastgebonden om te kunnen ontsnappen met haar kinderen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van gijzeling, maar acht de subsidiaire tenlastelegging en de onttrekking van de kinderen wel bewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, en heeft geadviseerd om haar behandeling en begeleiding te continueren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van 3.668,85 euro aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte, terwijl ook de bescherming van de minderjarige kinderen voorop staat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.219461.19
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [Adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M. Houweling, advocaat, kantoorhoudende te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 september 2020. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:[slachtoffer 1] heeft gegijzeld, subsidiair van haar vrijheid heeft beroofd, terwijl ze daarbij geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] ;
Feit 2:haar twee minderjarige kinderen heeft onttrokken aan het wettelijk gezag dan wel aan het opzicht van degene die dit uitoefende, door geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 1] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit niet bewezen. Wel acht zij bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 wordt verweten, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, de aangiftes en het aantreffen van de verdachte in Duitsland, met uitzondering van het bestanddeel medeplegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, nu de verdachte door haar handelen niet een derde heeft gedwongen iets te doen of na te laten. De raadsman acht de feiten 1 subsidiair en 2 wel bewezen, met uitzondering van het bestanddeel medeplegen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1 primair: vrijspraak
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen.
De verdachte heeft niet geprobeerd om een derde, ook niet de organisatie [Naam 4] , te bewegen iets te doen of na te laten. Zij heeft op geen enkele wijze contact gehad met deze organisatie kort voorafgaand, tijdens of vlak na het verweten feit. De verdachte heeft [slachtoffer 1] op het hoofd geslagen en vastgebonden, omdat zij tijd wilde winnen om weg te komen met haar minderjarige kinderen.
Feit 1 subsidiair en feit 2:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de feiten 1 subsidiair en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De rechtbank zal, gelet op de omstandigheid dat de verdachte heeft bekend de ten laste gelegde feiten te hebben begaan en er geen vrijspraak is bepleit, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 september 2020,
  • de aangifte van [slachtoffer 1]
- de aangifte van [Naam 1] , namens Bureau Jeugdzorg, [Minderjarige 1] en [Minderjarige 2] [3] .
De rechtbank merkt hierbij op dat er geen sprake is geweest van medeplegen. Uit het dossier is niet naar voren gekomen dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen de verdachte en een derde bij het plegen van deze feiten, zoals bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal de verdachte daarom ten aanzien van beide feiten vrijspreken van het bestanddeel ‘medeplegen’.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 subsidiair:
op 21 augustus 2019 in de gemeente Heerlen opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door die [slachtoffer 1] , meermalen met een pan op het hoofd te slaan en de armen/handen van die [slachtoffer 1] op haar rug vast te binden;
feit 2:
op 21 augustus 2019 in de gemeente Heerlen opzettelijk twee minderjarigen:
- [Minderjarige 1] , geboren op 17 december 2017 en
- [Minderjarige 2] , geboren op 16 juni 2015
heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hen uitoefende, terwijl die minderjarigen beneden de twaalf jaren oud waren en waarbij geweld is gebezigd, namelijk het op het hoofd slaan en vastbinden van de ambulant begeleider van die twee minderjarigen, te weten [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
de voortgezette handeling van:
feit 1 subsidiair:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
feit 2:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De GZ-psycholoog [Naam 2] heeft over de geestvermogens van de verdachte op
24 april 2020 een rapport uitgebracht. Uit dit rapport blijkt – kort gezegd – het volgende.
De verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken. Hierdoor heeft betrokkene tekortschietende emotieregulatievaardigheden, is ze geneigd anderen te devalueren of te idealiseren, is ze autoriteitsgevoelig en ervan overtuigd recht te hebben op bepaalde zaken. In de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde stonden de kinderen van de verdachte onder toezicht van Bureau Jeugdzorg en het contact tussen Bureau Jeugdzorg en de verdachte verliep niet soepel. Zij voelde zich, daarin versterkt door de narcistische trekken in haar persoonlijkheid, onheus behandeld en onvoldoende gezien. Zij ervaarde het contact steeds meer als een machtsstrijd, waar ze, door de problemen voortkomend uit de persoonlijkheidsstoornis, niet meer uitkwam. Ze miste haar kinderen en voelde zich machteloos. Door de stress die zij ervoer en haar, met haar persoonlijkheidsstoornis samenhangende, tekortschietende emotieregulatie- en probleemoplossende vaardigheden, vroeg ze niet om hulp, gaf ze haar grenzen niet aan, maar kwam ze op het idee de ten laste gelegde feiten te plegen. Omdat haar persoonlijkheidsstoornis haar belemmerde in het maken van andere keuzes voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde, adviseert de deskundige om de ten laste gelegde feiten aan de verdachte verminderd toe te rekenen.
De rechtbank zal dit advies volgen en hier bij de bepaling van de straf rekening mee houden.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, waarvan 253 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren.
Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dienen de voorwaarden te worden verbonden zoals in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen. Daarnaast heeft de officier gevorderd dat de voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf die qua duur korter is dan door de officier van justitie gevorderd, passender is. De verdediging heeft verzocht de vordering tot dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht af te wijzen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte hoorde op 20 augustus 2019 dat haar kinderen bij haar weggenomen zouden worden. Op 21 augustus 2019 kwam [slachtoffer 1] , casemanager van het gezin en begeleidster van de kinderen [Minderjarige 1] en [Minderjarige 2] , nietsvermoedend aan bij de verdachte voor het omgangsmoment met haar kinderen. Tijdens dat bezoek vroeg de verdachte aan [slachtoffer 1] om mee te gaan naar de slaapkamer om iets te bespreken. De verdachte gaf daarbij aan dat ze nog even iets moest pakken en ging naar de keuken om een koekenpan te halen. Het voornemen om iets te gaan bespreken in de slaapkamer was een smoesje om [slachtoffer 1] weg te lokken van haar kinderen, omdat ze, zo verklaarde de verdachte ter terechtzitting, niet wilde dat haar kinderen zouden zien dat zij [slachtoffer 1] zou slaan. In feite had de verdachte de avond tevoren al besloten om [slachtoffer 1] op dat moment bewusteloos te slaan. Zodoende had ze tijd om met haar kinderen te vluchten.
Daarop heeft ze [slachtoffer 1] op haar hoofd geslagen en vervolgens, met hulp van haar oudste zoon, aan een stoel vastgebonden. Hij wilde dit eigenlijk niet en gaf dit ook aan, maar dit werd door de verdachte genegeerd. Zij plaatste haar zoon daarmee in een onmogelijke positie. Het inpraten van [slachtoffer 1] op de verdachte heeft niet mogen baten en terwijl zij [slachtoffer 1] vastgebonden achterliet bij haar oudste zoon, is de verdachte met haar vier minderjarige kinderen gevlucht naar Duitsland.
Op geen enkel moment heeft de verdachte stilgestaan bij haar handelen en de gevolgen die dit voor [slachtoffer 1] zou hebben. Deze gevolgen zijn ingrijpend, hetgeen blijkt uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft voorgehouden. Zij was na het voorval niet meer in staat haar werkzaamheden uit te voeren en is uiteindelijk haar baan kwijtgeraakt. Tot op de dag van vandaag kan zij niet volledig werken, zoals zij voorheen deed.
Ter terechtzitting geconfronteerd met de gevolgen die dit voor [slachtoffer 1] heeft gehad, zegt de verdachte wel dat het haar spijt, maar de rechtbank is niet gebleken dat de verdachte echt van het laakbare van haar gedragingen is doordrongen, noch dat zij zich daadwerkelijk realiseert wat zij het slachtoffer heeft aangedaan. Het lijkt erop dat ze het hele voorval wil vergeten en er niet meer over wil praten, omdat het zo vervelend voor haarzelf is geweest. Het lijkt er verder op dat zij moeite heeft om zich te verplaatsen in [slachtoffer 1] , hetgeen mogelijk kan samenhangen met haar persoonlijkheidsproblematiek.
De psycholoog heeft in de rapportage beschreven dat het recidiverisico ten aanzien van gewelddadig gedrag matig is. Indien het evenwel om haar kinderen gaat en zij het gevoel heeft niet serieus te worden genomen en zij niet mag mee bepalen wat er met haar kinderen gebeurd, kan een risico op recidive ontstaan. De verdachte heeft op veel leefgebieden problemen. Zij zou, gezien haar persoonlijkheidsstoornis, het meest gebaat zijn bij een ambulante behandeling en begeleiding door een Fact-team, dat haar begeleidt in haar woonsituatie, dagbesteding en in contact met organisaties zoals Bureau Jeugdzorg. Verder heeft zij behandeling nodig, gericht op haar persoonlijkheidsstoornis en het vergroten van haar emotieregulatie- en probleemoplossende vaardigheden.
De reclassering sluit zich hierbij aan en acht een tweewekelijks contact met het Fact-team noodzakelijk om de verdachte te ondersteunen. Zij adviseren reclasseringstoezicht en het voortzetten van de ambulante behandeling die zij op dit moment al krijgt. Dit dient als voorwaarde te worden verbonden aan een voorwaardelijk gedeelte van de straf.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is door de rechtbank met ingang van 4 juni 2020 geschorst. Gedurende deze schorsing heeft de verdachte zich aan alle voorwaarden gehouden en is ingezet op de behandeling. De noodzaak van de behandeling blijkt uit de rapporten van de deskundigen. Alleen met de voorwaarden die thans verbonden zijn aan de schorsing van de voorlopige hechtenis kan de verdachte functioneren in de maatschappij.
Daarom zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen en daaraan deze voorwaarden verbinden.
De rechtbank duidt de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten als een voortgezette handeling. In de tijd betreffen deze feiten opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het wilsbesluit) die zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank hier dan ook rekening mee houden.
De rechtbank is van oordeel dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf de duur van het voorarrest niet moet overschrijden. De verdachte moet beseffen wat zij heeft gedaan, maar tevens heeft zij dringend hulp nodig en deze dient zo spoedig mogelijk te worden ingezet en voortgezet, ook in het belang van de kinderen. Daarom zal de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, zijnde 288 dagen. Daarnaast heeft de verdachte een grote spreekwoordelijke stok achter de deur nodig om zich aan de voorwaarden te houden en mee te werken aan de begeleiding en behandeling. Daarom zal de rechtbank de verdachte ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 252 dagen. Aan dit voorwaardelijk gedeelte van de straf verbindt de rechtbank bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis d.d. 3 juni 2020. Deze houden concreet in dat de verdachte zich moet houden aan het reclasseringstoezicht, de ambulante behandeling moet ondergaan, zich moet melden bij de reclassering en geen contact mag hebben met het slachtoffer in deze zaak, [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat er, gezien de persoonlijkheid van verdachte en het feit dat de kinderen nog steeds onder toezicht staan, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden beveelt de rechtbank, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht, dat de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vanwege de hierboven genoemde problematiek en het gegeven dat de ondertoezichtstelling van de kinderen nog geruime tijd kan gaan duren, acht de rechtbank termen aanwezig om aan het voorwaardelijke deel van de veroordeling een proeftijd van 3 jaar te verbinden.
De rechtbank legt de verdachte daarom een gevangenisstraf op voor de duur van 540 dagen, waarvan 252 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van drie jaren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 566,77 aan materiële schade en € 4000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de materiële schade toewijsbaar, nu deze voldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade acht de officier van justitie de bijgevoegde jurisprudentie niet passend bij deze zaak. De officier van justitie stelt voor om de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade te matigen en dit deel van de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Het toe te wijzen bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel dient toegepast te worden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de posten ‘reiskosten’ en de ‘medische kosten’. De post ‘verplaatste schade’ in verband met het opnemen van verlof van de partner van het slachtoffer dient te worden gematigd met vijftig procent, nu niet blijkt dat dit bedrag netto is. De vergoeding van immateriële schade dient eveneens gematigd te worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering met betrekking tot de reiskosten en de medische kosten (in totaal € 168,85) voldoende onderbouwd en zal deze dan ook toewijzen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de verplaatste schade in verband met het opnemen van verlof van de partner van het slachtoffer, omdat niet duidelijk is of dit bedrag bruto of netto is en het een te grote belasting van het strafproces zou opleveren indien de zaak aangehouden zou moeten worden teneinde de benadeelde partij de gelegenheid te geven dit nader te onderbouwen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst voorleggen aan de burgerlijke rechter.
De gevorderde vergoeding van immateriële schade zal de rechtbank toewijzen tot een bedrag van € 3500,-, gelet op de onderbouwde psychische gevolgen en voor het overige afwijzen.
Het totaal toe te wijzen bedrag van € 3.668,85 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen ten behoeve van het innen van de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 279 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
  • dat de veroordeelde zich meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Heerderweg 25 te 6224 LA Maastricht, telefoonnummer 088-8041502 en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat de veroordeelde meewerkt aan het toezicht en de begeleiding uitgevoerd door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt, waaronder valt het meewerken aan huisbezoeken;
  • dat de veroordeelde zich laat behandelen door het FACT-team van FPP de Horst, of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, welke behandeling zo snel mogelijk dient te starten en zal duren zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde dient zich tijdens deze behandeling te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die deze zorgverlener voor die behandeling geeft;
  • dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, hebben of zoeken met het slachtoffer, [slachtoffer 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, waarbij de politie toeziet op handhaving van dit contactverbod;
- geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
- beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 3.668,85, bestaande uit € 168,85 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van verplaatste schade van € 397,92;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt veroordeelde in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 3.668,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 46 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- heft op het tegen verdachte verleende (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E.M. Hendriks, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en
mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2020.
Buiten staat:
mr. L.E.M. Hendriks is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
zij op of omstreeks 21 augustus 2019 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal, met een pan op het hoofd bewusteloos te slaan en/of (vervolgens)de handen van die [slachtoffer 1] op haar rug vast te binden, met het oogmerk haar, te weten genoemde [slachtoffer 1] , en/of de organisatie [Naam 4] , te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten het toezicht houden op de (uit huis geplaatste en onder toezicht gestelde (minderjarige) kinderen van verachte;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
zij op of omstreeks 21 augustus 2019 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden door die [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmal, met een pan op het hoofd te slaan en/of de armen/handen van die [slachtoffer 1] op haar rug vast te binden;
T.a.v. feit 2:
zij op of omstreeks 21 augustus 2019 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk twee minderjarigen:
- [Minderjarige 1] , geboren op [Geboortedatum] en
- [Minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum]
heeft onttrokken aan het wettig over hen gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hen uitoefende, terwijl die minderjarigen beneden de twaalf jaren oud waren en/of waarbij geweld is gebezigd, namelijk het op het hoofd slaan en vastbinden van de ambulant begeleider van die twee minderjarigen, te weten [slachtoffer 1] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer [Nummer] , gesloten d.d. 3 november 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 90.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 21 augustus 2019, pagina 14 tot en met 25.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [Naam 1] d.d. 21 augustus 2019, pagina 36 tot en met 38.