6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte hoorde op 20 augustus 2019 dat haar kinderen bij haar weggenomen zouden worden. Op 21 augustus 2019 kwam [slachtoffer 1] , casemanager van het gezin en begeleidster van de kinderen [Minderjarige 1] en [Minderjarige 2] , nietsvermoedend aan bij de verdachte voor het omgangsmoment met haar kinderen. Tijdens dat bezoek vroeg de verdachte aan [slachtoffer 1] om mee te gaan naar de slaapkamer om iets te bespreken. De verdachte gaf daarbij aan dat ze nog even iets moest pakken en ging naar de keuken om een koekenpan te halen. Het voornemen om iets te gaan bespreken in de slaapkamer was een smoesje om [slachtoffer 1] weg te lokken van haar kinderen, omdat ze, zo verklaarde de verdachte ter terechtzitting, niet wilde dat haar kinderen zouden zien dat zij [slachtoffer 1] zou slaan. In feite had de verdachte de avond tevoren al besloten om [slachtoffer 1] op dat moment bewusteloos te slaan. Zodoende had ze tijd om met haar kinderen te vluchten.
Daarop heeft ze [slachtoffer 1] op haar hoofd geslagen en vervolgens, met hulp van haar oudste zoon, aan een stoel vastgebonden. Hij wilde dit eigenlijk niet en gaf dit ook aan, maar dit werd door de verdachte genegeerd. Zij plaatste haar zoon daarmee in een onmogelijke positie. Het inpraten van [slachtoffer 1] op de verdachte heeft niet mogen baten en terwijl zij [slachtoffer 1] vastgebonden achterliet bij haar oudste zoon, is de verdachte met haar vier minderjarige kinderen gevlucht naar Duitsland.
Op geen enkel moment heeft de verdachte stilgestaan bij haar handelen en de gevolgen die dit voor [slachtoffer 1] zou hebben. Deze gevolgen zijn ingrijpend, hetgeen blijkt uit de slachtofferverklaring die [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft voorgehouden. Zij was na het voorval niet meer in staat haar werkzaamheden uit te voeren en is uiteindelijk haar baan kwijtgeraakt. Tot op de dag van vandaag kan zij niet volledig werken, zoals zij voorheen deed.
Ter terechtzitting geconfronteerd met de gevolgen die dit voor [slachtoffer 1] heeft gehad, zegt de verdachte wel dat het haar spijt, maar de rechtbank is niet gebleken dat de verdachte echt van het laakbare van haar gedragingen is doordrongen, noch dat zij zich daadwerkelijk realiseert wat zij het slachtoffer heeft aangedaan. Het lijkt erop dat ze het hele voorval wil vergeten en er niet meer over wil praten, omdat het zo vervelend voor haarzelf is geweest. Het lijkt er verder op dat zij moeite heeft om zich te verplaatsen in [slachtoffer 1] , hetgeen mogelijk kan samenhangen met haar persoonlijkheidsproblematiek.
De psycholoog heeft in de rapportage beschreven dat het recidiverisico ten aanzien van gewelddadig gedrag matig is. Indien het evenwel om haar kinderen gaat en zij het gevoel heeft niet serieus te worden genomen en zij niet mag mee bepalen wat er met haar kinderen gebeurd, kan een risico op recidive ontstaan. De verdachte heeft op veel leefgebieden problemen. Zij zou, gezien haar persoonlijkheidsstoornis, het meest gebaat zijn bij een ambulante behandeling en begeleiding door een Fact-team, dat haar begeleidt in haar woonsituatie, dagbesteding en in contact met organisaties zoals Bureau Jeugdzorg. Verder heeft zij behandeling nodig, gericht op haar persoonlijkheidsstoornis en het vergroten van haar emotieregulatie- en probleemoplossende vaardigheden.
De reclassering sluit zich hierbij aan en acht een tweewekelijks contact met het Fact-team noodzakelijk om de verdachte te ondersteunen. Zij adviseren reclasseringstoezicht en het voortzetten van de ambulante behandeling die zij op dit moment al krijgt. Dit dient als voorwaarde te worden verbonden aan een voorwaardelijk gedeelte van de straf.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is door de rechtbank met ingang van 4 juni 2020 geschorst. Gedurende deze schorsing heeft de verdachte zich aan alle voorwaarden gehouden en is ingezet op de behandeling. De noodzaak van de behandeling blijkt uit de rapporten van de deskundigen. Alleen met de voorwaarden die thans verbonden zijn aan de schorsing van de voorlopige hechtenis kan de verdachte functioneren in de maatschappij.
Daarom zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen en daaraan deze voorwaarden verbinden.
De rechtbank duidt de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten als een voortgezette handeling. In de tijd betreffen deze feiten opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het wilsbesluit) die zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank hier dan ook rekening mee houden.
De rechtbank is van oordeel dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf de duur van het voorarrest niet moet overschrijden. De verdachte moet beseffen wat zij heeft gedaan, maar tevens heeft zij dringend hulp nodig en deze dient zo spoedig mogelijk te worden ingezet en voortgezet, ook in het belang van de kinderen. Daarom zal de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, zijnde 288 dagen. Daarnaast heeft de verdachte een grote spreekwoordelijke stok achter de deur nodig om zich aan de voorwaarden te houden en mee te werken aan de begeleiding en behandeling. Daarom zal de rechtbank de verdachte ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 252 dagen. Aan dit voorwaardelijk gedeelte van de straf verbindt de rechtbank bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis d.d. 3 juni 2020. Deze houden concreet in dat de verdachte zich moet houden aan het reclasseringstoezicht, de ambulante behandeling moet ondergaan, zich moet melden bij de reclassering en geen contact mag hebben met het slachtoffer in deze zaak, [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat er, gezien de persoonlijkheid van verdachte en het feit dat de kinderen nog steeds onder toezicht staan, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden beveelt de rechtbank, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht, dat de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vanwege de hierboven genoemde problematiek en het gegeven dat de ondertoezichtstelling van de kinderen nog geruime tijd kan gaan duren, acht de rechtbank termen aanwezig om aan het voorwaardelijke deel van de veroordeling een proeftijd van 3 jaar te verbinden.
De rechtbank legt de verdachte daarom een gevangenisstraf op voor de duur van 540 dagen, waarvan 252 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van drie jaren.