ECLI:NL:RBLIM:2020:7250

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
8640081 AZ VERZ 20-72
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over arbeidsomvang en ontslag in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 september 2020, gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, een vennootschap onder firma, aangeduid als [verweerder]. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor 20 uur per week, maar er ontstond onduidelijkheid over de arbeidsomvang en de mogelijkheid om extra uren te werken. De werkgever had de werknemer gevraagd om extra te werken tijdens de zomermaanden, maar de werknemer weigerde dit. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van de werkgever niet als een verplichting kon worden gezien, aangezien de formuleringen in de communicatie niet duidden op een verplichting. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer niet verplicht was om op de gevraagde dagen te werken en dat de werkgever haar standpunt over de opzegging van de arbeidsovereenkomst had ingetrokken. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer om de opzegging te vernietigen af, maar veroordeelde de werkgever wel tot betaling van de wettelijke rente en verhoging over het te laat betaalde loon. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd, omdat deze als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8640081 AZ VERZ 20-72
Beschikking van 23 september 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. R. Gijsen,
tegen

1.de vennootschap onder firma [verweerster sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: [verweerder sub 3] ,
2.
[verweerster sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde [verweerder sub 3] ,
3.
[verweerder sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna genoemd [verzoekster] en [verweerder] (waarmee de V.O.F. en beide vennoten gezamenlijk zullen worden aangeduid).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 9;
  • een brief van [verweerder sub 3] van 27 augustus 2020;
  • een brief van mr. Gijsen van 3 augustus 2020 met bijlagen 10 tot en met 12;
  • brieven van [verweerder sub 3] en mr. Gijsen van 4 september 2020;
  • een brief van mr. Gijsen van 8 september 2020 met bijlagen 13 tot en met 16;
  • twee e-mails van [verweerder sub 3] van 8 september 2020;
  • de mondelinge behandeling op 9 september 2020.
1.3
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] en [verweerder] zijn op 22 februari 2020 een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden aangegaan, ingaande 22 februari 2020. In de arbeidsovereen-komst is bepaald dat de wekelijkse arbeidsduur 20 uur per week bedraagt tegen een loon van € 11,01 bruto per uur.
2.2.
Bij e-mail van 5 mei 2020 deelt [verweerder] het volgende aan [verzoekster] mee:
Hoi [verzoekster] ,
We hebben de volgende afspraak gemaakt.
Jouw vaste werkdagen worden dinsdag-woensdag en zaterdag. Elke vrijdag dat een collega vrij heeft of ziek is zullen wij jou vragen haar te vervangen.
Met name in juni (als [naam collega] 2 vrijdagen afwezig is) en vanaf 11 juli t/m half september kan je er rekening mee houden dat je bijna elke vrijdag werkt.
Vrijdag 23 mei werk je ook.
In overleg met de accountant heb ik besloten dat jouw nieuwe werkrooster vanaf deze week reeds ingaat, wat inhoud dat je aanstaande vrijdag niet hoeft te werken.
Laat even merken dat je deze mail hebt gelezen aub.
Met vriendelijke groet,
[verweerder sub 3]
2.3.
Op 3 juni 2020 meldt [verzoekster] bij [verweerder sub 3] dat zij hand- en rugklachten heeft. Vervolgens stuurt [verweerder sub 3] op 3 en 4 juni 2020 de volgende WhatsApp berichten aan [verzoekster] :
3 juni 2020
Hoi [verzoekster] , ben eerlijk tegen ons en jezelf. Als je het werk te zwaar vind of niet meer leuk, stop er dan mee. Geen probleem. Er staan er in de rij om te komen werken. Maar aub eerlijk. Gr. [verweerder sub 3]
4 juni 2020
Goedemorgen [verzoekster] . Ik heb geen reactie gekregen op mijn app. Wij willen graag weten hoe jij erin staat omdat we gemotiveerd personeel nodig hebben. Indien jij dat niet bent, schakelen we door. Gr
2.4.
Op 4 juni 2020 om 8:10 uur in de avond meldt [verzoekster] zich per e-mail ziek.
2.5.
[verweerder] reageert op 5 juni 2020 om 7:29 uur als volgt op deze ziekmelding:
Geachte mevrouw [naam] ,
Hierbij deel ik je mede dat wij akkoord zijn gegaan met jouw ontslag per 04-06-2020 zoals besproken met ons op woensdag 03-06-2020.
Wij zijn enorm geschrokken van de beledigende teksten aan ons adres en vinden dit inderdaad de beste oplossing.
We hebben je afgemeld en wensen je veel succes in de toekomst.
Met vriendelijke groet,
[verweerster sub 2]
2.6.
Op 5 juni 2020 reageert [verzoekster] als volgt:
Goedemorgen [verweerster sub 2] ik heb woensdag geen woord over ontslag gezegd , heb alleen gezegt tot ik veel pijn had toch ? En met die pijn heb ik toch netjes gebrobeerd de manden af te maken en langer gebleven , en beleledige dingen gezegt ??? En heb me gister gewoon netjes ziek gemeld op aanraden van de dokter gr [verzoekster]
2.7.
[verweerder] reageert vervolgens als volgt:
Geachte mevrouw [naam] ,
In ons gesprek afgelopen woensdagmiddag om 16.20 heeft u aangegeven te stoppen met werken omdat u het te zwaar vond.
Toen wij daar iets over zeiden heb jij je op zeer beledigende manier uitgelaten.
We hebben je gevraagd alles even te laten bezinken en ons uiterlijk donderdag 04-06-2020 om 16.15 uur aan te geven of je bij je ontslag bleef.
Wij hebben (ondanks 2 appjes) geen reactie meer van je ontvangen.
We hebben je inmiddels afgemeld bij het Uwv, tevens zal vandaag je loonspecificatie over juni worden opgemaakt en het resterende loon worden overgemaakt.
Vriendelijke groet,
[verweerder sub 3]
2.8.
Bij brief van 25 juni 2020 aan [verweerder] ontkent [verzoekster] ontslag te hebben genomen. Zij sommeert [verweerder] te bevestigen dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat, dat de ziekmelding in behandeling is genomen en zij maakt aanspraak op betaling van haar loon. [verweerder] weigert bij brief van
1 juli 2020 aan deze sommatie gevolg te geven. Daarop dient [verzoekster] een verzoekschrift in strekkende tot vernietiging van de opzegging en betaling van het loon.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om [verweerder] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een datum en tijdstip te bepalen waarop onderhavig verzoekschrift zal worden behandeld;
II. de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;
III. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst voortduurt;
IV. voor recht te verklaren dat de arbeidsomvang 27 uur per week bedraagt;
V. verweerders hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 1 juni 2020 tot de arbeidsovereenkomst is geëindigd van € 1.288,17 bruto per maand, te vermeerderen met het vakantiegeld en te vermeerderen met de wettelijke rente over het achterstallige loon vanaf de vierde dag na de dag waarop het loon maandelijks verschuldigd is en de wettelijke verhoging;
VI. verweerder te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proces- en nakosten vanaf de veertiende dag na betekening van deze beschikking.
3.2.
[verweerder] heeft bij e-mail van 11 juli 2020 aan [verzoekster] medegedeeld
het verzoek tot vernietiging van de opzegging van [verzoekster] te honoreren en de loonbetaling
te continueren. Voor het overige heeft [verweerder] het verzoek gemotiveerd
betwist.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt dat [verweerder] zich niet langer verzet tegen het verzoek tot vernietiging van de opzegging. Onder bijlage 10 bij de brief van mr. Gijsen van 3 augustus 2020 bevindt zich een e-mail van [verweerder] van 11 juli 2020, waaruit volgt dat [verweerder] erkent dat sprake is van een misverstand. De betaling van het loon wordt voortgezet, aldus [verweerder] in deze e-mail. De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] haar standpunt dat [verzoekster] de arbeidsovereenkomst zou hebben opgezegd niet langer handhaaft. Omdat dit standpunt niet langer wordt gehandhaafd heeft [verzoekster] geen belang meer bij haar verzoek tot vernietiging van de opzegging (nog los van de vraag welke partij de arbeidsovereenkomst nu eigenlijk heeft opgezegd). Het verzoek onder II zal dan ook worden afgewezen. Wel zal [verweerder] in de proceskosten worden veroordeeld. [verzoekster] heeft het verzoek immers niet onnodig ingediend, omdat [verweerder] pas nadat het verzoek was ingediend op haar standpunt dat [verzoekster] zou hebben opgezegd, is teruggekomen. De onder III verzochte verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst voortduurt, zal ook worden afgewezen omdat [verweerder] dit niet langer betwist. De kantonrechter zal zich ook niet uitlaten over de vraag of de ziekmelding van [verzoekster] terecht is of niet. Uit de toezegging dat het loon zal worden voldaan, volgt dat [verweerder] niet langer betwist dat [verzoekster] arbeidsongeschikt als gevolg van ziekte is.
4.2.
Partijen verschillen voorts van mening over de arbeidsomvang. [verzoekster] leidt uit de e-mail van [verweerder] van 5 mei 2020 (weergegeven onder 2.2) af dat de arbeidsomvang 27 uren bedraagt. [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat het verzoek onder IV zo moet worden opgevat dat enkel voor de in de e-mail van 5 mei 2020 bedoelde vrijdagen aanspraak wordt gemaakt op zeven uren extra. Aan de zijde van [verweerder] is ter zitting betoogd dat in de e-mail van 5 mei 2020 enkel is medegedeeld dat [verzoekster] gevraagd zou worden op de vrijdagen te werken in geval van verlof of ziekmelding van een collega. [verzoekster] kon ook weigeren om op een vrijdag te werken. Volgens [verweerder] is niet beoogd de verplichting op te leggen om op vrijdagen te werken. Enkel de in de arbeidsovereenkomst opgenomen 20 uren zijn de uren waarop [verzoekster] gehouden was te komen werken, aldus [verweerder] .
4.3.
De kantonrechter leidt uit de e-mail van 5 mei 2020 af dat daarin twee zaken aan de orde zijn gesteld: enerzijds de afspraak dat de vaste werkdagen van [verzoekster] dinsdag-woensdag en zaterdag zijn. Dit was dinsdag-vrijdag en zaterdag. Anderzijds betreft het een verzoek, een vraag, aan [verzoekster] om op vrijdagen te werken, in geval van afwezigheid van een collega. De kantonrechter is niet van oordeel dat het om een verzoek gaat dat [verzoekster] niet kon weigeren. De kantonrechter motiveert dit oordeel als volgt. De bewoordingen in de e-mail duiden niet op een verplichting (‘zullen wij jou vragen’ en ‘kan je er rekening mee houden’). De aan de zijde van [verweerder] ter zitting gegeven toelichting is door [verzoekster] niet betwist. Bovendien heeft [verzoekster] haar standpunt ten opzichte van haar verzoekschrift - waar zij uitgaat van een structurele wijziging van de arbeidsomvang - nadien genuanceerd door te stellen dat niet (langer) verzocht wordt om een verklaring voor recht dat de arbeidsomvang (structureel) 27 uren per week bedraagt. Daarnaast heeft [verzoekster] in de aanvraag om een deskundigenoordeel aan het UWV 28 uren genoemd als zijnde de wekelijkse arbeidsomvang en niet de 27 in het verzoekschrift vermelde uren. [verzoekster] is dus niet consequent in haar standpunt omtrent de door haar gestelde wekelijkse arbeidsomvang. Dit alles leidt de kantonrechter ertoe dat ook het verzoek onder IV zal worden afgewezen.
4.4.
Verder heeft [verzoekster] de kantonrechter verzocht om [verweerder] te veroordelen tot betaling van het loon. [verweerder] stelt dat zij niet gehouden is het loon voor het einde van de maand waarop de desbetreffende loonbetaling betrekking heeft uit te betalen, maar dat zij dit voor de 1ste van de daarop volgende maand dient uit te betalen. [verzoekster] heeft dit standpunt ter zitting niet betwist.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het loon over de maanden juni en juli 2020 al is betaald. Ten aanzien van het loon over augustus 2020 oordeelt de kantonrechter dat dit nog niet verschuldigd is. De stelling van [verweerder] omtrent het tijdstip van de betaling van het loon is immers niet betwist. Artikel 7:623 lid 1 BW biedt een werkgever de ruimte om het loon binnen één maand na afloop van het tijdvak waarop dit betrekking heeft te voldoen. Dat maakt dat het loon over augustus ten tijde van het wijzen van deze beschikking nog niet verschuldigd is. Verder is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst loopt tot 22 september 2020. Het verzoek tot loonbetaling vanaf juni 2020 zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Het verzoek tot toekenning van de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon, zal enkel worden toegewezen over het loon dat ziet op juni 2020. [verweerder] heeft erkend dat het loon over die maand te laat is betaald. [verzoekster] heeft onbetwist gesteld dat het loon over de maand juni pas op 27 augustus 2020 is voldaan. [verzoekster] heeft verder onbetwist gesteld dat de hoogte van het over juni 2020 nog verschuldigde loon € 774,87 bruto bedraagt. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen en dient te worden berekend vanaf 5 augustus tot 27 augustus 2020. De wettelijke verhoging bedraagt in dat geval, uitgaande van 31 juli 2020 als uiterste betaaldatum 39% van het over de maand juni 2020 nog niet betaalde loon. De toe te wijzen wettelijke verhoging bedraagt in dat geval € 302,20.
4.7.
[verweerder] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot de datum van deze beschikking begroot op € 803,00, bestaande uit € 720,00 aan salaris gemachtigde en € 83,00 aan griffierecht. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze beschikking.
4.8.
[verweerder] zal op na te melden wijze worden veroordeeld in de nakosten en de wettelijke rente daarover.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerster sub 1] ., [verweerster sub 2] en [verweerder sub 3] hoofdelijk tot betaling van wettelijke rente over
€ 774,87 vanaf 5 augustus 2020 tot 27 augustus 2020;
5.2.
veroordeelt [verweerster sub 1] ., [verweerster sub 2] en [verweerder sub 3] hoofdelijk tot betaling van € 302,20 aan wettelijke verhoging;
5.3.
veroordeelt [verweerster sub 1] ., [verweerster sub 2] en [verweerder sub 3] hoofdelijk tot betaling van € 803,- aan proceskosten;
5.4.
veroordeelt [verweerster sub 1] ., [verweerster sub 2] en [verweerder sub 3] hoofdelijk onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verzoekster] volledig aan deze beschikking voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
5.5.
verklaart de onderdelen 5.1 tot en met 5.4 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
BM