In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 september 2020, gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, een vennootschap onder firma, aangeduid als [verweerder]. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor 20 uur per week, maar er ontstond onduidelijkheid over de arbeidsomvang en de mogelijkheid om extra uren te werken. De werkgever had de werknemer gevraagd om extra te werken tijdens de zomermaanden, maar de werknemer weigerde dit. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van de werkgever niet als een verplichting kon worden gezien, aangezien de formuleringen in de communicatie niet duidden op een verplichting. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer niet verplicht was om op de gevraagde dagen te werken en dat de werkgever haar standpunt over de opzegging van de arbeidsovereenkomst had ingetrokken. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer om de opzegging te vernietigen af, maar veroordeelde de werkgever wel tot betaling van de wettelijke rente en verhoging over het te laat betaalde loon. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd, omdat deze als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.