Uitspraak
9.Het beroep is ongegrond.
10.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2020
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft eiser op 3 september 2018 een aanvraag ingediend voor een verklaring van rijgeschiktheid bij verweerder, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Na een verwijzing naar een psychiater op 21 november 2018, heeft eiser op 11 november 2019 een onderzoek ondergaan. Verweerder ontving het rapport van de psychiater op 22 november 2019. Eiser diende vervolgens op verschillende data, waaronder 17 december 2019, een 'Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen' in, omdat hij meende dat verweerder voor 16 december 2019 had moeten beslissen. Verweerder stelde echter dat de beslistermijn op 20 december 2019 eindigde en dat de ingebrekestelling van 17 december 2019 prematuur was.
De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen dwangsom verschuldigd was, omdat de beslissing op de aanvraag op 23 december 2019 was genomen, binnen de termijn. De rechtbank benadrukte dat de uitvoerbaarheid van de beschikking niet relevant was voor de vraag of een dwangsom verschuldigd was. Eiser's argument dat de beslissing pas na een telefonisch onderhoud op 27 februari 2020 kon worden uitgevoerd, werd verworpen. De rechtbank concludeerde dat de ingebrekestellingen van 4 januari, 1 februari en 14 februari 2020 niet konden leiden tot een dwangsom, omdat deze na de beslissing op de aanvraag waren ingediend.
Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 september 2020, en partijen werden op dezelfde dag van het afschrift op de hoogte gesteld. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.