ECLI:NL:RBLIM:2020:7180

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2723
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing verzoek om kentekenplaten zonder duplicaatcode

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door [bestuurder eiseres], een verzoek ingediend bij de RDW om kentekenplaten zonder duplicaatcode te verkrijgen. Dit verzoek werd op 18 maart 2019 door de RDW afgewezen via een e-mail, waarop eiseres bezwaar heeft gemaakt. De RDW verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat de e-mail volgens hen geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2020 behandeld en geconcludeerd dat de RDW terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat de e-mail van 18 maart 2019 geen besluit was, omdat deze geen rechtsgevolg had en niet gericht was op het vaststellen van een bevoegdheid, recht of verplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen procesbelang meer had, aangezien zij niet langer als eigenaar van het voertuig geregistreerd stond.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/2723

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.B. Vriesema),
en

de directie van de RDW, de RDW

(gemachtigde: mr. H. Venhuizen).

Procesverloop

In de e-mail van 18 maart 2019 heeft de RDW het verzoek van eiseres afgewezen om kentekenplaten zonder duplicaatcode te verkrijgen.
Bij besluit van 19 augustus 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft de RDW het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn ingediend op 6 november 2019 en aangevuld op 6 augustus 2020.
De RDW heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend voor het achterwege blijven van het onderzoek ter zitting. Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. [bestuurder eiseres] (hierna: [bestuurder eiseres] ) is bestuurder van eiseres. Hij heeft een BMW personenauto met het kenteken [kenteken] (hierna: de personenauto) uit Duitsland geïmporteerd. Deze personenauto is eerder vanuit Nederland naar Duitsland geïmporteerd. Het kenteken is opnieuw geactiveerd en [bestuurder eiseres] heeft nieuwe kentekenplaten besteld. Deze kentekenplaten zijn voorzien van een duplicaatcode: er is een “1” op aangebracht. De leverancier van de kentekenplaten liet [bestuurder eiseres] weten dat hij de oude kentekenplaten nog had liggen. Deze kentekenplaten zijn niet voorzien van een duplicaatcode. [bestuurder eiseres] wilde de kentekenplaten die voorzien zijn van een duplicaatcode omruilen voor de kentekenplaten zonder duplicaatcode. In de e-mail van 4 januari 2019 heeft [bestuurder eiseres] de RDW verzocht hem “af te helpen” van de kentekenplaten die voorzien zijn van de duplicaatcode.
2. In de e-mail van 18 maart 2019 heeft mevrouw [naam] , werkzaam als adviseur uitvoering, afdeling toezicht bij de RDW, aangegeven dat de kentekenplaten met duplicaatcode de geldige kentekenplaten zijn, dat het niet mogelijk is om kentekenplaten zonder duplicaatcode te verkrijgen en dat het verzoek van [bestuurder eiseres] daarom wordt afgewezen.
3. [bestuurder eiseres] heeft in de brief van 21 maart 2019 zijn verzoek herhaald hem van de kentekenplaten die voorzien zijn van de duplicaatcode “af te helpen”. De RDW heeft deze brief als bezwaar tegen de e-mail van 18 maart 2019 aangemerkt.
4. Bij het bestreden besluit heeft de RDW het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat de e-mail van 18 maart 2019 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar openstaat.
Wat is het standpunt van partijen?
5. Eiseres betoogt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij heeft in haar brief van 21 maart 2019 namelijk geen bezwaar gemaakt tegen de e-mail van
18 maart 2019. Deze brief moet als verzoekschrift worden gezien. Indien de brief van eiseres wel als bezwaarschrift wordt aangemerkt, betoogt eiseres dat de RDW de e-mail van
18 maart 2019 ten onrechte niet aanmerkt als besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Er is immers sprake van een rechtsgevolg: de kentekenplaten met duplicaatcode zijn namelijk geldig en die zonder duplicaatcode niet en eiseres mag enkel gebruikmaken van de kentekenplaten met duplicaatcode. Tot slot betoogt eiseres dat de RDW zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de kentekenplaten zonder duplicaatcode ongeldig zijn.
6. De RDW stelt zich primair op het standpunt dat eiseres geen procesbelang (meer) heeft bij het beroep, nu eiser niet (langer) als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Eiseres is namelijk niet (meer) als eigenaar/houder in het kentekenregister geregistreerd, omdat de personenauto is geëxporteerd. Het beroep van eiseres is dan ook niet ontvankelijk.
Indien eiseres procesbelang heeft, is de RDW van mening dat hij de e-mail van
18 maart 2019, aangevuld met de brief van 21 maart 2019 en 7 mei 2019 terecht als bezwaarschrift heeft aangemerkt. Voorts handhaaft de RDW zijn standpunt dat de e-mail van 18 maart 2019 niet als besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt en dat hij het bezwaarschrift daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. In deze zaak gaat het om de vraag of de RDW het bezwaar van eiseres tegen de
e-mail van 18 maart 2019 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat deze e-mail geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de RDW het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de RDW het bezwaar alsnog inhoudelijk behandelen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak niet aan de beoordeling van de (inhoudelijke) beroepsgrond van eiseres toekomt dat aan haar een kentekenplaat zonder duplicaatcode moet worden afgegeven dan wel dat zij in staat moet worden gesteld gebruik te maken van de kentekenplaten zonder duplicaatcode.
Heeft eiseres procesbelang?
8. De rechtbank ziet zich eerst geplaatst voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij deze beroepsprocedure. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Eiseres heeft immers in beroep om een proceskostenvergoeding verzocht. Volgens vaste rechtspraak houdt eiseres in dat geval procesbelang bij de beroepsprocedure. Het beroep van eiseres is dan ook ontvankelijk.
Is de e-mail van 18 maart 2019 van de RDW een besluit?
9. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onder 2. genoemde e-mail van 18 maart 2019 niet als besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. Uitsluitend indien die e-mail een besluit is, was de RDW immers gehouden het bezwaar van eiseres daartegen inhoudelijk te beoordelen.
9.1.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een beslissing of een schriftelijke uitlating van een bestuursorgaan rechtsgevolg, indien zij erop is gerecht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. De vraag is dus of het afwijzen van het verzoek om kentekenplaten zonder duplicaatcode te krijgen een beslissing is die erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
9.2.
Voor het beantwoorden van de hiervoor genoemde vraag is het volgende wettelijke kader van belang.
Op grond van artikel 38 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) dient aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Kentekenreglement geschiedt de opgave van een kenteken door inschrijving dan wel door tenaamstelling. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Kentekenreglement bestaat een kenteken uit een combinatie van letters en cijfers.
Op grond van artikel 47 van de Wvw 1994 dienen motorrijtuigen en aanhangwagens op de weg waarvoor een kenteken is opgegeven overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels te zijn ingeschreven in het kentekenregister en te naam gesteld.
Op grond van artikel 48 van de Wvw 1994 vinden inschrijving in het kentekenregister en tenaamstelling plaats op aanvraag.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Wvw 1994 dient het kenteken behoorlijk zichtbaar op of aan het motorrijtuig of de aanhangwagen aanwezig te zijn.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden vastgesteld omtrent de inrichting, het aanbrengen en de verlichting van het kenteken en worden regels vastgesteld omtrent de kentekenplaat en de onderdelen daarvan, alsmede de daarop aan te brengen merken.
Op grond van het derde lid van dit artikel worden bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het bepaalde krachtens het tweede lid.
De eisen uit artikel 40 van de Wvw 1994 zijn, voor zover in deze zaak van belang, uitgewerkt in de Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten en de Regeling Eisen Goedkeuring Kentekenplaten.
Een van die eisen is dat kentekenplaten in de, in artikel 22 en 22c van de Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten, genoemde gevallen worden voorzien van een duplicaatcode.
9.3.
Uit het voorgaande blijkt dat (het al dan niet aanbrengen van) de duplicaatcode geen bevoegdheid, recht of verplichting doet ontstaan of teniet doet gaan en daarop evenmin is gericht. Evenmin is het erop gericht een juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. De verplichting om het kenteken onder omstandigheden te voorzien van een duplicaatcode is, evenals de andere verplichtingen uit artikel 40 van de Wvw 1994 en de op basis daarvan uitgevaardigde regelingen, op zichzelf een verplichting die voortvloeit uit de opgave van het kenteken.
9.4.
Dit betekent dat de e-mail van 18 maart 2019 geen besluit is in de zin van artikel
1:3 van de Awb en dat de RDW het bezwaar van eiser daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat in de e-mail van de RDW van 18 maart 2019 – achteraf bezien – abusievelijk is vermeld dat de kentekenplaten zonder duplicaatcode ongeldig worden door de afgifte van nieuwe kentekenplaten met duplicaatcode, maakt het voorgaande niet. De kentekenplaten zijn ongeldig geworden op het moment dat de personenauto in 2016 naar Duitsland werd geëxporteerd. Op dat moment was er namelijk geen voertuig meer aan het kenteken gekoppeld. Door een bericht van de (op dat moment) geregistreerde eigenaar/houder is bij de RDW gemeld dat het voertuig in Duitsland is ingeschreven. Op basis van die melding en een meegestuurde kopie van de toelatingspapieren van de Duitse autoriteiten is de registratie in het Nederlandse kentekenregister beëindigd en daarmee zijn de kentekenplaten ongeldig geworden, omdat er geen voertuig meer bij “hoort”. Dat de platen nog bestaan, maakt niet dat ze nog geldig zijn of na het opnieuw importeren hun geldigheid herkrijgen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.W.J. Reuvers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2020
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 september 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.