14.2.De rechtbank is van oordeel dat de kosten (volgens de factuur van 22 juni 2010) van
€ 1.270,72 van de op 29 en 30 mei 2018 uitgevoerde adviezen van [naam 1] B.V (de constructeur) wel voorbereidingskosten zijn, omdat deze niet zien op de feitelijke toepassing van de uitgevoerde spoedeisende bestuursdwang, maar op het bepalen van de spoed, zodat verweerder deze niet op eiser heeft mogen verhalen.
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat de volgende posten van de aannemer (geheel of gedeeltelijk) geen voorbereidingskosten zijn en deze derhalve op eiser mocht verhalen. Het betreft de post ‘opname en voorbereiding’ ter hoogte van € 2.632,50 over de periode 29 mei 2018 tot en met 6 juli 2018 (in de eerste rekening van de aannemer van 10 juli 2018) en de post ‘overleg, voorbereiding en controle’
ter hoogte van € 240,- over dezelfde periode (in de derde rekening van de aannemer van
29 oktober 2018).
De beroepsgrond over de voorbereidingskosten slaagt.
15. Volgens eiser zouden de kosten, gelet op het maatschappelijk belang, verdeeld dienen te worden naar evenredigheid, dat wil zeggen dat het redelijk is dat 25% voor rekening van eiser komt en 75% voor rekening van verweerder.
16. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraken van
30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3552 en 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1245) gaan bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen. Voor het maken van een uitzondering kan aanleiding bestaan, indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Verder kunnen andere bijzondere omstandigheden het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van kostenverhaal. De rechtbank overweegt dat, zoals onder rechtsoverweging 8 is geconcludeerd, het besluit van 5 juni 2018 in rechte vaststaat, waardoor eiser als overtreder van de aan de spoedeisende bestuursdwang ten grondslag gelegde overtreding van het Bouwbesluit kan worden aangemerkt. Reeds hierom kan de omstandigheid dat de oorzaak van de spoedbestuursdwang is gelegen in het algemeen belang van de openbare veiligheid en het behouden van een rijksmonument, in tegenstelling tot wat eiser stelt, geen aanleiding geven voor het oordeel dat verweerder gedeeltelijk van kostenverhaal had behoren af te zien. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal moet worden afgezien is geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet. 17. Uit de rechtsoverwegingen 14 en 14.2 volgt dat het beroep ten aanzien van de voorbereidingskosten gegrond is. Het bestreden besluit komt - de rechtbank ziet geen reden voor een andere afdoening - voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal met inachtneming van het daar gestelde een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiser. In dat verband is bij (gedeeltelijke) herroeping van het primaire besluit ook vergoeding van de kosten in bezwaar aan de orde.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
20. Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep op het onderdeel van de voorbereidingskosten en de vernietiging om die reden van het bestreden besluit niet betekent dat eiser op alle onderdelen van zijn beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank de beroepsgronden over de proceskosten in bezwaar (factuur), de spoedeisende situatie, de kosten voor de steigers en de kostenverdeling ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiser zich daarmee niet kan verenigen en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan, zal hij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen.