ECLI:NL:RBLIM:2020:6980

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
8276961 CV EXPL 20-382
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bruikleenovereenkomst en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ad-Hoc Beheer B.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De zaak betreft een bruikleenovereenkomst die op 15 december 2017 is gesloten, waarbij de gedaagde partij een verblijfsruimte in gebruik heeft gekregen tegen een maandelijkse vergoeding van € 250,00. Ad-Hoc heeft de overeenkomst opgezegd per 24 juli 2018 vanwege een betalingsachterstand van de gedaagde partij. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat zij de overeenkomst eerder had opgezegd en dat het pand niet geschikt was voor bewoning. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de gedaagde partij tekort is geschoten in haar betalingsverplichtingen en dat de opzegging door Ad-Hoc rechtsgeldig was. De vordering van Ad-Hoc om een bedrag van € 500,00 te vorderen, vermeerderd met wettelijke rente, is toegewezen. Tevens is de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 371,04. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8276961 CV EXPL 20-382
Vonnis van de kantonrechter van 16 september 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AD HOC BEHEER B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eisende partij,
gemachtigde mr. M. de Vries als jurist werkzaam bij deurwaarderskantoor De Best en Partners,
tegen
[gedaagde partij] ,
wonend [adres 1] , [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna ‘Ad-hoc’ en ‘ [gedaagde partij] ’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating van Ad-Hoc naar aanleiding van de bij dupliek door [gedaagde partij] overgelegde producties
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de “Tijdelijke bruikleenovereenkomst verblijfsruimte” zoals tussen partijen gesloten op 15 december 2017 heeft [gedaagde partij] van Ad-Hoc, tegen een maandelijkse vergoeding van € 250,00, een verblijfsruimte, staande en gelegen te [plaats] aan [adres 2] , in gebruik gekregen, met het oog op tijdelijk verblijf ter beperking van het risico van ingebruikname van het pand door derden zonder recht of titel.
2.2.
In de bruikleenovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“OVERWEGENDE DAT (…)
Bruiklener zich realiseert dat hij geen beroep zal kunnen doen op huurbescherming, niet alleen omdat het beoogde gebruik van het object naar zijn aard van korte duur zal zijn, doch tevens omdat tegenover dat gebruik geen tegenprestatie aan de eigenaar/ beheerder verschuldigd is of zal worden voldaan, (…)
(…)
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
(…)
8. Indien Bruiklener de verschuldigde vergoeding ondanks schriftelijke aanmaning niet binnen veertien dagen na dagtekening daarvan alsnog voldoet, is sprake van ernstige tekortkoming aan de zijde van Bruiklener, welke Ad Hoc Beheer het recht geeft om tot buitengerechtelijke ontbinding over te gaan. (…)
(…)
23. Bruiklener zal zorgdragen voor het bij voortduring schoon en netjes houden van het object en de directe omgeving ervan met alle aanhorigheden. (…)”
2.3.
Op enig moment is aan de zijde van [gedaagde partij] een achterstand ontstaan in haar betalingsverplichtingen jegens Ad-Hoc.
2.4.
Per brief van 26 juni 2018 heeft Ad-Hoc de bruikleenovereenkomst tegen 24 juli 2018 opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
Ad-Hoc voert aan dat [gedaagde partij] tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende betalingsverplichting. Ad-Hoc stelt dat zij van [gedaagde partij] te vorderen heeft een bedrag van € 550,00 tot en met de maand mei 2018 en een bedrag van € 443,55 over juni t/m 27 juli 2018, € 19,88 aan verschenen wettelijke rente tot en met 16 december 2019 en € 99,83 aan buitengerechtelijke kosten incl. B.T.W. Ad-Hoc stelt dat zij om haar moverende redenen de vordering wenst te beperken tot € 500,00 waarbij zij haar rechten op het meer verschuldigde wenst te reserveren.
3.2.
Op bovenstaande grond vordert Ad-Hoc om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 17 december 2019 tot de dag van volledige betaling met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde partij] stelt dat zij de bruikleenovereenkomst per mail van 8 februari 2018 heeft opgezegd en dat zij na 31 maart 2018 geen gebruikersvergoeding is verschuldigd. Hiertegen voert Ad-Hoc met stukken onderbouwd aan dat [gedaagde partij] de correspondentie die zij heeft overgelegd, bewerkt heeft door daar de extra zin aan toe te voegen dat zij de overeenkomst met ingang van 28 februari 2018 wilde beëindigden. Daarnaast voert Ad-Hoc aan dat ook in april 2018 partijen hebben gecorrespondeerd en dat uit die correspondentie kan worden opgemaakt dat [gedaagde partij] het pand ook na 31 maart 2018 in gebruik heeft gehad. Ad-Hoc stelt dat de bruikleenovereenkomst door haar, per brief van 26 juni 2018 met ingang van 24 juli 2018, is opgezegd in verband de ontstane betalingsachterstand aan de zijde van [gedaagde partij] .
4.2.
In bovenstaande betoog volgt de kantonrechter [gedaagde partij] niet. Nu zij in haar conclusie van dupliek het verschil tussen de door haar en door Ad-Hoc overgelegde, zelfde correspondentie niet heeft toegelicht, staan de stellingen van Ad-Hoc als onvoldoende betwist tussen partijen vast. Uit de door Ad-Hoc overgelegde stukken kan in ieder geval worden opgemaakt dat de mails van 8 februari 2018 betrekking hebben op de sleutels van de gang en dus niet de beëindiging van de overeenkomst betreffen. Uit de overgelegde correspondentie van na maart 2018 kan worden opgemaakt dat [gedaagde partij] het pand na 31 maart 2018 nog in gebruik heeft gehad. Tevens kan uit de door Ad-Hoc overgelegde stukken worden opgemaakt dat [gedaagde partij] de sleutels pas op 30 juli 2018 heeft ingeleverd. Nu [gedaagde partij] in haar conclusie van dupliek het voorgaande evenmin heeft betwist, kan de kantonrechter niet anders dan concluderen dat de bruikleenovereenkomst niet door [gedaagde partij] maar door Ad-Hoc (met ingang van 24 juli 2018) is opgezegd.
4.3.
Als tweede verweer voert [gedaagde partij] - kort samengevat - aan dat het pand niet schoon en niet geschikt was voor bewoning. Wegens diverse gebreken en afwezigheid van een bruikbare douche en keuken heeft zij zich genoodzaakt gevoeld het pand te verlaten. Inzake de stelling dat het pand niet schoon was, merkt de kantonrechter op dat [gedaagde partij] op grond van artikel 23 van de bruikleenovereenkomst zelf verantwoordelijk was voor het schoon en netjes houden van het in bruikleen genomen object. De stelling dat er geen bruikbare douche aanwezig was en dat Ad-Hoc de beloofde keuken niet heeft geïnstalleerd, is onvoldoende onderbouwd zodat het verweer van [gedaagde partij] reeds om deze reden zal worden verworpen.
4.4.
Het verweer van [gedaagde partij] dat Ad-Hoc de verblijfsruimte na 28 maart 2018 aan anderen in gebruik heeft gegeven en dat deze personen haar de toegang tot het pand hebben geweigerd, zal als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
4.5.
Nu vaststaat dat [gedaagde partij] de verblijfsruimte tot en met de maand juli 2018 in gebruik heeft gehad en dat zij de daardoor door haar verschuldigde vergoeding niet volledig en niet tijdig heeft betaald, liggen de door Ad-Hoc gevorderde bedragen van € 550,00 en € 443,55 voor toewijzing gereed.
4.6.
Ad-Hoc vordert aan verschenen wettelijke rente een bedrag van € 19,88 tot en met 16 december 2019. Nu [gedaagde partij] zowel bij antwoord als bij dupliek deze rentevordering niet heeft betwist, zal de kantonrechter deze rentvordering toewijzen.
4.7.
Ad-Hoc maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Ad-Hoc heeft aan [gedaagde partij] op 17 mei 2018 ( productie 3 dagvaarding ) een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. [gedaagde partij] stelt de aanmaning nooit te hebben ontvangen omdat zij van Ad-Hoc haar post niet meer mocht ophalen. Dit verweer zal de kantonrechter ook als onvoldoende onderbouwd passeren. Dit betekent dat er vanuit moet worden gegaan dat de door Ad-Hoc op 17 mei 2018 verzonden aanmaning [gedaagde partij] heeft bereikt. Het gevorderde bedrag ad € 99,83 aan buitengerechtelijke kosten incl. B.T.W komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen.
4.8.
De vordering, die Ad-Hoc om haar moverende redenen heeft beperkt tot € 500,00, zal dan ook worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 17 december 2019 ligt eveneens voor toewijzing gereed.
4.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
4.10.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van Ad-Hoc worden begroot op:
- dagvaarding € 103,04
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde
€ 144,00(2 x tarief € 72,00)
totaal € 371,04

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Ad-Hoc te betalen een bedrag van € 500,00, onder reservering van haar rechten op het meer verschuldigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 17 december 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] voorts in de kosten van de procedure, aan de zijde van Ad-Hoc gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 371,04,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken.
type: NZ