ECLI:NL:RBLIM:2020:6923

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
03/700408-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling en vrijspraak in strafzaak wegens poging tot moord en zware mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 september 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige man uit Zwolle, die werd beschuldigd van poging tot moord, poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en diefstal van benzine. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, TBS met voorwaarden en een contactverbod met één van de slachtoffers. De medeverdachten zijn vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 augustus 2020, waar de verdachte en haar raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk geweld had gepleegd tegen een slachtoffer, maar de verdediging betwistte dit en vroeg om vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en camerabeelden bekeken. De getuigenverklaringen waren inconsistent en er was geen bewijs dat de verdachte daadwerkelijk had geschopt. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de poging tot moord of zware mishandeling. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken.

De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van getuigenverklaringen in de beoordeling van de feiten. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700408-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat kantoorhoudende te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 augustus 2020. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De - nader omschreven - tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 20 oktober 2018 in Heerlen samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven door met kracht met een geschoeide voet tegen haar hoofd te schoppen; subsidiair dat zij samen met anderen heeft geprobeerd aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met kracht met een geschoeide voet tegen haar hoofd te schoppen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet hebben geweten met welke bedoeling medeverdachte [medeverdachte 1] naar Heerlen reed, echter er is niet komen vast te staan dat zij voornemens was een bijdrage aan het geweld te leveren, laat staan dat zij al in de auto de bedoeling had om [slachtoffer 1] te doden. Op de beelden is wel te zien dat de verdachte op enig moment een trappende beweging maakt. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaren dat de verdachte [slachtoffer 1] daarbij op haar hoofd heeft geraakt. Aangezien deze schop heeft plaatsgevonden nadat de verdachte eerst door [slachtoffer 2] was geduwd en geslagen, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de criteria voor voorbedachte raad en dat de verdachte bij het schoppen heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Van het tenlastegelegde bestanddeel “met voorbedachten rade” dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het is echter een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. Het met kracht tegen het hoofd schoppen kan naar algemene ervaringsregels schedel- en hersenletsel met de dood als gevolg met zich brengen. Dat geldt temeer wanneer het wordt gepleegd tegen een slachtoffer dat, zoals in het onderhavige geval, weerloos op de grond ligt en net is neergestoken. Door haar handelen heeft de verdachte dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Hiermee acht de officier van justitie de primair tenlastegelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van de poging om - al dan niet met voorbedachten rade - [slachtoffer 1] van het leven te beroven of zwaar te mishandelen, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk heeft geschopt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging moord, dan wel doodslag, dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarom zal de rechtbank de verdachte van alle tenlastegelegde varianten vrijspreken.
De rechtbank zal hier onder uitleggen waarom.
In de nacht van vrijdag 19 op zaterdag 20 oktober 2018 heeft in Heerlen op de [adres 2] ter hoogte van de percelen [nummers] een schiet- en steekincident plaatsgevonden waarbij aan de ene kant de verdachte en haar medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna respectievelijk: [medenverdachten] ) betrokken waren, en aan de andere kant de familie [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft bij de politie verklaard dat zij op enig moment in elkaar zakte en dat de verdachte haar met haar schoen met kracht tegen haar hoofd schopte. Tijdens het verhoor als getuige bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij aan het wegzakken was, dat de verdachte haar heeft getrapt, maar dat dat zij niet weet met welke voet de verdachte heeft getrapt.
[slachtoffer 4] heeft bij de politie verklaard dat het meisje dat bij [medeverdachte 1] was [de rechtbank begrijpt: de verdachte], met haar voeten op het hoofd van zijn zus sprong. In zijn verklaring bij de rechter-commissaris weet hij niet meer wat het blonde meisje wel of niet gedaan heeft. Ze heeft erbij gehangen. Hij weet niet of zij met haar voeten op het hoofd van zijn zusje sprong.
Tot slot heeft [slachtoffer 2] bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat een meisje [de rechtbank begrijpt: de verdachte] met haar voet tegen het hoofd van [slachtoffer 1] trapte. Hierbij zou zij een aanloop hebben genomen. Desgevraagd weet hij niet meer wat iedereen precies gedaan heeft. Ook hij weet niet meer met welke voet de blonde vrouw [slachtoffer 1] heeft geschopt.
De rechtbank constateert dat de verklaring van getuige [slachtoffer 2] , wat betreft de trapbeweging (met een aanloop) door de verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , niet overeenkomt met de camerabeelden van het incident. De rechtbank heeft ter terechtzitting en in raadkamer deze camerabeelden bekeken en heeft daarop niet kunnen zien dat de verdachte een trappende beweging naar het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. De rechtbank constateert ook dat er geen letsel aan het hoofd van [slachtoffer 1] is vastgesteld.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij in alle tumult heeft geprobeerd [medeverdachte 1] weg te trekken bij [slachtoffer 1] . Zij ontkent tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te hebben getrapt.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmateriaal biedt om te komen tot het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt. Daarom moet de verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

4.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Gelet op de omstandigheid dat de verdachte zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering tot schadevergoeding (van in totaal € 14.878,56 aan immateriële en materiële schade) niet worden ontvangen.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het haar ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en mr. K.G. Witteman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Eroktay, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2020.
Buiten staat
Mr. V.P. van Deventer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - nadat de vordering nadere omschrijving tenlastelegging is toegelaten - ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 20 oktober 2018 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (met kracht) (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) met een geschoeide voet op/tegen/in haar hoofd en/of gezicht, in elk geval op/tegen/in haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 20 oktober 2018 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] (met kracht) (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) met een geschoeide voet op/tegen/in haar hoofd en/of gezicht, in elk geval op/tegen/in haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht