3.1.Indien wordt aangenomen dat de maximaal te bebouwen oppervlakte ook na sloop van de berging wordt overschreden, zoals verweerder betoogt, dan voert eiser subsidiair aan dat hij bereid is om ter legalisatie een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning in te dienen en dat op voorhand duidelijk is dat verweerders standpunt dat daaraan geen medewerking kan worden verleend, onhoudbaar is. Volgens eiser is namelijk sprake van een bijbehorend bouwwerk waarvoor met toepassing van verweerders ‘Beleidsnotitie over de kruimelgevallenregeling’ een omgevingsvergunning kan worden verleend omdat aan alle daarin gestelde voorwaarden waaronder maatwerk kan worden geleverd, wordt voldaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6. Vast staat dat eiser de berging niet heeft gesloopt en dat het maximaal te bebouwen oppervlak door de bouw van de loods is overschreden. Tevens staat vast dat eiser niet beschikte over een omgevingsvergunning voor het bouwen van de loods en dat hij daar ook geen aanvraag voor heeft ingediend. Eiser handelt dus in strijd met de door verweerder aan het dwangsombesluit ten grondslag gelegde artikelen van de Wabo. Verweerder was dan ook bevoegd tegen deze overtredingen handhavend op te treden. In het kader van de beoordeling of concreet zicht op legalisatie bestaat, acht de rechtbank niet relevant dat eiser heeft voorgesteld en de bereidheid heeft uitgesproken om de berging te slopen en om zo nodig een aanvraag ter legalisatie van de loods in te dienen. Ook indien de bebouwde oppervlakte na sloop van de berging minder dan 275 m² zou gaan bedragen en na sloop van de berging alleen een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo zou zijn vereist, neemt dat niet weg dat verweerder zijn besluitvorming moet baseren op de feitelijk bestaande situatie. Verweerder hoeft bij de voorbereiding van zijn besluit en de beoordeling of legalisatie mogelijk is geen rekening te houden met eventuele voorstellen van eiser die wijziging in die feitelijke situatie kunnen brengen. Het zou in strijd met de rechtszekerheid zijn indien verweerder voorwaardelijk zou handhaven of voorwaardelijk zou afzien van handhaving, zoals eiser in wezen van verweerder verlangt. Van concreet zicht op legalisatie is geen sprake omdat verweerder niet bereid is om de feitelijk bestaande overschrijding van het maximaal te bebouwen oppervlak te legaliseren omdat dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Gezien de ruime bebouwingsmogelijkheden die het geldend bestemmingsplan bij een woning toestaat, kan niet op voorhand worden gezegd dat dit standpunt niet houdbaar is. Indien eiser bereid was de berging in plaats van de loods te slopen, dan had het op zijn weg gelegen om een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning ter legalisatie van de loods in te dienen, waarin tevens wordt verzocht als voorwaarde aan die vergunning te verbinden dat de aanwezige, met vergunning gebouwde, berging wordt gesloopt. Verweerder had dan moeten onderzoeken en objectief moeten aantonen of er nog steeds sprake is van een overschrijding van het bebouwde oppervlak en moeten beslissen of daarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend. Tevens had verweerder daar bij zijn beslissing(en) over concreet zicht op legalisatie en handhaving rekening mee moeten houden. Omdat een dergelijke aanvraag niet is gedaan en het bebouwd oppervlak wordt overschreden, kan verweerder tegen deze situatie handhavend optreden. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dus niet alleen bevoegd handhavend op te treden tegen de zonder omgevingsvergunning gerealiseerde loods, maar heeft verweerder ook terecht aangenomen dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond. Verder gaat het niet om een overtreding van geringe aard of ernst en is handhavend optreden in dit geval niet zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder om die reden van handhavend optreden af had moeten zien.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.