ECLI:NL:RBLIM:2020:6701

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
AWB/ROE 20/2025
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang in bestuursrechtelijke zaak

Op 8 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R. Crombaghs, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, dat op 30 juni 2020 een omgevingsvergunning had verleend voor het wijzigen van de bestemming van een perceel van detailhandel naar een bijeenkomstfunctie. De vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, had een plan ontwikkeld voor het vestigen van detailhandel en horeca op het perceel, maar verzoeker vreesde onomkeerbare gevolgen van de vergunning voordat zijn bezwaar was behandeld.

De voorzieningenrechter overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen. Hij concludeerde dat in dit geval de vereiste spoed ontbrak, omdat het verzoek geen verband hield met de vergunde bouwactiviteiten en het gebruik van het perceel niet onomkeerbaar zou zijn. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, waarbij hij benadrukte dat de vergunninghouder op eigen risico gebruik maakt van de vergunning zolang deze niet in rechte onaantastbaar is. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen de uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2025

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2020

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Crombaghs),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: T. Goessens).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. J.L. Stoop).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder voor het perceel aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de bestemming detailhandel naar een bijeenkomstfunctie.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Partijen hebben een standpunt over de spoedeisendheid van het verzoek ingenomen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningen-rechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter acht in deze zaak termen aanwezig om met toepassing van laatstgenoemde bepaling uitspraak te doen. Hij overweegt daartoe het volgende.
3. Vergunninghoudster heeft enkele jaren geleden een plan ontwikkeld om op een binnenterrein tussen de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] detailhandel te vestigen. Onderdeel van dit plan is een horecafunctie voor de benedenverdieping van het pand [adres 3] . Daarvoor is bij besluit van 12 november 2015 een omgevingsvergunning verleend. Omdat het plan met enkel detailhandel en één horecaruimte (op de benedenverdieping van [adres 3] ) niet haalbaar bleek, is dit tot op heden niet gerealiseerd en heeft vergunninghoudster haar plan gewijzigd en op 1 oktober 2019 een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning ingediend die vermenging van horeca en detailhandel mogelijk maakt en dus ook horeca mogelijk maakt waar eerder enkel detailhandel was toegestaan.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; de Wabo) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo). De bouwactiviteit ziet op de wijziging van een subbrandcompartimentering, die bestaat uit het verplaatsen van een binnenwand en het aanbrengen van een nieuwe trap met nieuwe trapsparing in een klein gedeelte van een pand (“verkooppunt 5”). Volgens verweerder zijn de bouwactiviteiten in overeenstemming met het Bouwbesluit en de Bouwverordening Maastricht 1999. Het beoogde gebruik is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan ‘Centrum’, vastgesteld op 21 mei 2013 (het bestemmingsplan). Nieuwe horeca is op grond van het bestemmingsplan ter plaatse niet toegestaan. Volgens verweerder kan echter met toepassing van de zogenoemde kruimelgevallenregeling (artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder sub 2° van de Wabo in combinatie met artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht) van het bestemmingsplan worden afgeweken. De bouwactiviteiten vergroten de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet. Verder worden, zoals volgt uit de ‘Ruimtelijke motivatie Foodhall Wyck’, de belangen van derden niet onevenredig geschaad en is er daarom geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening, aldus verweerder.
5. Verzoeker is eigenaar van een nabijgelegen pand in de [straatnaam 1] . Hij heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Met zijn verzoek wil hij voorkomen dat het perceel in gebruik wordt genomen voordat de gemeente op zijn bezwaren heeft beslist en zich onomkeerbare of moeilijk omkeerbare gevolgen voordoen, zoals bijvoorbeeld de met ondernemers gemaakte afspraken over vestiging aldaar.
6. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat niet aannemelijk is dat de inwerkingtreding van de vergunning onomkeerbare gevolgen heeft en de verwachting uitgesproken dat een beslissing op het bezwaar zal zijn genomen voordat de ingebruikname dit najaar (begin/half oktober) zal plaatsvinden. Vergunninghoudster heeft te kennen gegeven dat de bouwwerkzaamheden en mogelijk de ingebruikname dit najaar zullen plaatsvinden. Zij zal voor begin/half oktober geen gebruik maken van de omgevingsvergunning. In reactie hierop heeft verzoeker te kennen gegeven het niet realistisch te vinden dat voor half oktober een beslissing op het bezwaar zal worden genomen.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat uit voormeld artikel 8;81, eerste lid, van de Awb volgt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening slechts aanleiding is als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt in dit geval de vereiste spoed. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8. Het verzoek houdt geen verband met de vergunde inpandige bouwactiviteiten. Verder kan verzoeker met het onderhavige verzoek niet bewerkstelligen dat werkzaamheden die niet door de vergunning mogelijk worden gemaakt c.q. vergunningvrije werkzaamheden, door de voorzieningenrechter worden geschorst. Aan de orde is daarom enkel de opschorting van het (nieuw toegestane) gebruik van het perceel tot aan de beslissing op bezwaar. Mocht het perceel voor horeca in gebruik worden genomen voordat verweerder op het bezwaar van verzoeker heeft beslist, is dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet onomkeerbaar. Immers, als de bezwaren gegrond zijn en de omgevingsvergunning wordt herroepen, zal het horecagebruik, voor zover dat dan al zou zijn gestart, moeten worden gestaakt. Niet valt in te zien dat dit na aanvang van dat gebruik redelijkerwijs niet meer mogelijk is. Terzijde merkt de voorzieningenrechter op dat het, gelet op de mededelingen van partijen daarover, bovendien niet waarschijnlijk is dat het gebruik ten tijde van het nemen van een besluit op bezwaar al zal zijn aangevangen. Ook eventueel aangegane contracten, waarvan overigens verondersteld mag worden dat deze een ontbindende voorwaarde bevatten over het onherroepelijk worden van het bestreden besluit, leiden niet tot een onomkeerbare situatie. Evenmin leidt dit tot een situatie waarvan verondersteld moet worden dat deze in het nadeel van verzoeker en in het voordeel van vergunninghoudster zal werken bij de beslissing op bezwaar, nu vergunninghoudster immers weer dat een en ander voor eigen rekening en risico is zolang het bestreden besluit nog niet onherroepelijk is en het niet om een onomkeerbare of moeilijk omkeerbare situatie gaat.
Het voorgaande betekent dat van verzoeker kan worden verlangd dat hij een besluit op zijn bezwaar afwacht.
9. Op grond van het vorenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat een houder van een verleende vergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico daarvan gebruik maakt, ook nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2020.
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 september 2020.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.