ECLI:NL:RBLIM:2020:6607

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
C/03/280644 / JE RK 20-1622
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], en het verzoek tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds maart 2020 bij de vader verblijft, na een conflict bij een zorginstelling. De gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De moeder van de minderjarige heeft geen verweer gevoerd en heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er bij de minderjarige sprake is van hechtingsproblematiek en dat haar ontwikkeling bedreigd wordt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, maar het verzoek tot uithuisplaatsing is afgewezen omdat de GI niet voldoende heeft onderbouwd dat deze uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter heeft benadrukt dat hulpverlening voor zowel de ouders als de minderjarige noodzakelijk is en dat de ouders niet goed met elkaar communiceren over de opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/280644 / JE RK 20-1622
datum uitspraak: 24 augustus 2020

verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Roermond,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonend te Maastricht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 21 juli 2020;
- de aanvullende stukken van de GI, ingekomen bij de griffie op 11 augustus 2020.
Op 14 augustus 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [minderjarige] ,
- de vader, als informant,
- een vertegenwoordiger van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder, met bericht van verhindering.

De feiten

Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] verblijft sinds de 2e week van maart 2020 bij de vader.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 september 2019 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder verlengd met ingang van 19 september 2019 tot 19 september 2020.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar met ingang van 17 juli 2020. Verder is verzocht de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI stelt dat bij [minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek. [minderjarige] woont sinds de tweede week van maart 2020 bij de vader na een conflict bij het [naam] . De ontwikkeling van [minderjarige] stagneerde in het [naam] . De verwachting is dat het opstarten van school na de zomervakantie lastig zal zijn en dat het lastig zal zijn om weer regelmaat en structuur te krijgen. De ouders hebben overleg gehad en samen gezegd dat [minderjarige] voorlopig bij de vader verblijft. De moeder denkt dat ze [minderjarige] nu niet kan opvoeden en verzorgen vanwege de dynamiek tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder is van mening dat er meer grenzen aan [minderjarige] gesteld moeten worden en dat de hoofdregels van de vader niet voldoende zijn. De moeder heeft een punt als ze zegt dat er een opvoeder moet zijn die tegen [minderjarige] kan zeggen dat het klaar is. [minderjarige] bepaalt nu zelf te veel en leert niet goed om te gaan met de verwachtingen van de maatschappij. De ouders komen in conflict over wat nodig is en hoe dat aan [minderjarige] geboden moet worden. De verschillende opvoedstijlen leiden terugkerend tot spanningen. In de relatie tussen de ouders heeft de GI meer RTO’s ingezet. Er is een wisselende dynamiek tussen de ouders. [minderjarige] heeft moeite met omgaan met regels en grenzen en wanneer zij er niet uit komt, trekt zij zich terug en negeert mensen of zij gebruikt soms ook geweld bij bepaalde conflicten. [minderjarige] heeft in het oplossen van problemen nog veel te leren. Dit is vermoedelijk het gevolg van haar hechtingsproblematiek. [minderjarige] gaat zich afzetten als iemand (te) dichtbij komt.
De sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [minderjarige] is bedreigd. Het ligt in de verwachting dat de ouders dit niet op korte termijn zelf kunnen opheffen.
Een plaatsing in een woongroep met duidelijke regels gericht op de ontwikkeling van [minderjarige] is naar mening van de GI de best passende oplossing om de vaardigheden van [minderjarige] te vergroten. Nu er sprake is van een stop bij het [naam] en wachttijden bij andere zorgaanbieders is het nodig de woonplek bij de vader te erkennen als tijdelijke verblijfsplek, maar de vraag is of dit op de langere termijn goed is. Tegelijk blijft het traject gericht op plaatsing bij een zorgaanbieder nodig. Er is een plek nodig die ontwikkelingsgericht kan werken. Dat zou voor [minderjarige] het beste zijn. Maar door die specifieke vraag vallen veel andere plekken af. De wachtlijst voor een dergelijke plek is zes tot twaalf maanden. Wellicht dat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing niet ten uitvoer kan worden gelegd. Er is op dit moment geen alternatief. Er is bij de vader sinds mei 2020 intensieve thuisbegeleiding (ITB) ingezet. De bevindingen van de ITB zijn bij de GI niet bekend. De GI heeft gevraagd die op papier te zetten, maar (nog) niet ontvangen. Concreet is er weinig informatie bekend. De GI hoort dat [minderjarige] haar eigen plan trekt. De GI weet niet of de vader voldoende tegenwicht biedt. De ITB zou vaker ingezet kunnen worden, tot vijf keer per week maar is naar verluid slechts 1 keer per week ingezet: waarom dat is gedaan, is de GI niet bekend.

Het verweer

De moeder heeft geen verweer gevoerd. Zij heeft in haar e-mailbericht van 10 augustus 2020 waarbij zij haar verhindering heeft doorgegeven, tevens laten weten in te stemmen met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de (machtiging tot) uithuisplaatsing.

De informatie van de vader

De vader deelt mee dat de moeder aan hem heeft gevraagd of [minderjarige] bij hem mocht wonen. Daarop heeft de vader gezegd dat er wel regels waren waar [minderjarige] zich aan diende te houden. Dat heeft [minderjarige] gedaan. [minderjarige] is 180 graden gedraaid sinds zij bij de vader woont. [minderjarige] trekt bij de vader niet haar eigen plan.
[minderjarige] heeft contact met de moeder, maar de vader zal haar daarin niet dwingen. De vader wil [minderjarige] niet tegen de haren instrijken. [minderjarige] vindt het lastig als haar broertje druk is als ze bij de moeder is. Ook is de partner van de moeder een probleem, omdat hij zich bemoeit met belangrijke zaken tussen de moeder en [minderjarige] .
De vader heeft geen contact meer met de moeder over [minderjarige] , omdat de moeder het niet eens is met de opvoeding van [minderjarige] door de vader. De moeder doet het zoals zij het doet en de vader zoals hij het doet. De moeder overlegt belangrijke zaken over [minderjarige] wel met haar partner, maar niet met de vader. Als de moeder iets wil weten over hoe het bij de vader thuis gaat, zal zij dit via Xonar moeten regelen.
De hulpverlening van de ITB komt een keer per week bij de vader thuis. De vader vraagt zich af wat zij komen doen, omdat het goed gaat. [minderjarige] gaat ook een keer per week naar de hulpverlening. Zij heeft wel nog wat te leren in conflictsituaties, maar niet alles wat wordt gezegd (over [minderjarige] ) is waar. De vader heeft duidelijk gemaakt dat hij BJZ niet ziet als een instantie die in het belang van kinderen handelt.

De mening van [minderjarige]

is ter zitting gehoord, buiten aanwezigheid van de overige aanwezigen. Ter zitting heeft de kinderrechter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna er gelegenheid is geweest daarop te reageren.
vindt dat het goed gaat, omdat ze nu op een vaste plek zit. Ze verblijft sinds februari of maart 2020 bij de vader. [minderjarige] gaat wel naar de moeder, maar er is geen vaste afspraak over. Ze heeft niet veel contact met de moeder. De moeder vindt dat er te weinig regels zijn bij de vader. De ouders kunnen niet goed met elkaar door een deur. [minderjarige] heeft ook geen goede band met haar broertje. Hij is heel druk en dan wordt [minderjarige] boos en daardoor krijgt ze ruzie met de moeder. [minderjarige] heeft veel problemen met agressie de laatste jaren gehad. Daar heeft ze hulpverlening voor. Daardoor is het agressieprobleem minder geworden.
weet niet goed wat ze van de verzoeken vindt. Het gaat goed bij de vader en bij de moeder. Waar ze moet wonen vindt [minderjarige] lastig, omdat als ze bij de ene ouder woont, ze de andere ouder pijn doet. Een uithuisplaatsing elders ziet [minderjarige] niet zitten omdat ze het goed heeft bij haar vader.

De beoordeling

De ondertoezichtstelling
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de duur van een ondertoezichtstelling verlengen, indien de minderjarige nog zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is/zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat bij [minderjarige] (nog) sprake is van persoonlijke problematiek. Die persoonlijke problematiek en de wijze waarop [minderjarige] daarvan last heeft in haar ontwikkeling is treffend verwoord in de vorige verlengingsbeschikking. Daaruit citeert de rechtbank het volgende:
“ Ze heeft veel behoefte aan controle en wanneer zij deze niet ervaart, vertoont zij terugtrekgedrag. Ook heeft [minderjarige] moeite met het accepteren van het gezag van de moeder. De school maakt zich verder zorgen om de sociaal-emotionele en didactische ontwikkeling van [minderjarige] , meer specifiek met betrekking tot het aangaan en onderhouden van contacten met andere kinderen. Bovendien functioneert [minderjarige] cognitief zwakker dan haar leeftijdsgenoten. Ook samenwerken met anderen vindt [minderjarige] soms moeilijk. Er moet gezocht worden naar passend onderwijs en passende hulp voor [minderjarige] .”
[minderjarige] komt als gevolg van haar persoonlijke problematiek in conflictsituaties terecht waarbij zij nog niet in staat is om altijd de juiste keuzes te maken. Zo is zij een aantal maanden geleden bij het [naam] weggegaan, tegen de regels van het [naam] in, waarna een conflict is ontstaan waarin vader het voor [minderjarige] heeft opgenomen zonder zich te bekommeren om het aandeel van [minderjarige] in dit conflict gerelateerd aan haar problematiek. Daardoor is [minderjarige] haar plek is kwijtgeraakt. [minderjarige] krijgt hulpverlening voor haar agressieregulatie-problematiek, maar heeft daar nog stappen in te zetten.
Uit de stukken van de GI blijkt verder dat de (met het gezag belaste) moeder het in relatie tot haar andere kinderen goed doet en een betrouwbare en voorspelbare ouder is. Desondanks woont [minderjarige] sinds haar vertrek uit het [naam] bij de vader, omdat de moeder [minderjarige] op dit moment niet de opvoedingssituatie kan bieden die zij nodig heeft, omdat de moeder al flink is belast met de opvoeding van het broertje van [minderjarige] . Vaststaat dat de relatie tussen de ouders niet goed is. Zij overleggen niet (meer) over de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . [minderjarige] heeft daar duidelijk last van. [minderjarige] krijgt van vader alle ruimte om wel of niet het contact met moeder aan te gaan zodat er weinig schot zit in het verbeteren van de relatie moeder-dochter. Hulpverlening ter verbetering van de onderlinge relatie tussen de ouders is nog niet ingezet en niet te verwachten is dat ouders op eigen kracht daarvoor hulpverlening zullen zoeken en aanvaarden.
In al het voorgaande ziet de kinderrechter nog een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] .
Hulpverlening is voor de ouders en [minderjarige] noodzakelijk. De ouders en [minderjarige] hebben een wisselende houding ten aanzien van hulpverlening, en met name vader lijkt in relatie tot [minderjarige] en zijn opvoedingsvaardigheden vooralsnog geen enkele hulpvraag te hebben en afwijzend te staan tegenover de GI zodat gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
Vooralsnog is de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar, aangezien deze termijn, gelet op de hiervoor genoemde ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] , nodig wordt geacht.
De machtiging tot uithuisplaatsing
Op grond van artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Door de GI is verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder te verlengen. Echter, de machtiging tot uithuisplaatsing die bij beschikking van 6 september 2019 is verlengd is vanaf medio maart 2020 niet meer ten uitvoer gelegd. Hierdoor is deze machtiging tot uithuisplaatsing conform artikel 1:265c lid 3 BW na drie maanden, derhalve medio juni 2020, komen te vervallen. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI begrijpen als een verzoek voor een verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder.
Gelet op de hiervoor vermelde ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] is de kinderrechter van oordeel dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. Immers, gebleken is dat [minderjarige] op dit moment niet bij de moeder kan wonen.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de door de GI verzochte machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder kan en/of moet worden verleend. Dienaangaande overweegt de kinderrechter als volgt.
In beginsel dient elke uithuisplaatsing van een kind tot doel te hebben een thuisplaatsing. In dit geval betekent dit een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, omdat zij de met het gezag belast ouder is. Indien een (machtiging tot) uithuisplaatsing noodzakelijk is, geldt dat het als vertrekpunt van denken dat een kind in het eigen netwerk uit huis wordt geplaatst. Op dit moment verblijft [minderjarige] in het netwerk, te weten bij de vader, zij het dat hiervoor door de GI nimmer een machtiging tot uithuisplaatsing is verzocht; in dit verband heeft de GI zich hardop tijdens de zitting afgevraagd in die zin dat hij dat wellicht alsnog zou moeten vragen zolang er niet elders plek is voor [minderjarige] . Wat hier ook van zij, door de GI is gesteld dat de situatie dat [minderjarige] bij de vader verblijft tijdelijk is. Echter, [minderjarige] woont inmiddels al geruime tijd bij de vader en het einde is nog niet in zicht. De kinderrechter komt tot deze conclusie omdat door de GI is gesteld dat voor [minderjarige] een plek nodig is waar ontwikkelingsgericht wordt gewerkt, maar dat de plek die de GI voor ogen staat schaars is. De GI spreekt over een wachtlijst van zes tot twaalf maanden. De kinderrechter vraagt zich daarom af in hoeverre de ontwikkeling van [minderjarige] gebaat is bij de huidige situatie, waarbij [minderjarige] in afwachting van een plek elders tijdelijk bij de vader verblijft, waarbij de inzet van hulpverlening bij de vader minimaal is gebleken. Immers, de ITB komt slechts eenmaal per week bij de vader, terwijl de GI stelt dat dit veel vaker zou kunnen. Waarom de ITB niet vaker komt is onduidelijk. De vader zegt niet te weten wat de ITB komt doen. Dit zou er op kunnen wijzen dat de vader geen hulpvraag heeft, maar het is aan de GI om te beoordelen of en, zo ja, hoe de hulpverlening van ITB bij de vader dient te worden ingezet en of resultaten worden geboekt of uitblijven en waar dat aan ligt. Daarbij komt dat door de GI ten aanzien van het verblijf van [minderjarige] bij de vader niet is gesteld waarom vanaf de plek bij de vader niet ontwikkelingsgericht kan worden gewerkt, althans niet gebleken is dat dit door de GI is onderzocht. Integendeel, de GI kan niets zeggen over de opvoeding en verzorging van [minderjarige] bij de vader. De GI kan immers desgevraagd geen concrete informatie verstrekken over het verblijf van [minderjarige] bij de vader dan wel over de (opvoedings)capaciteiten, of het gebrek daaraan, van de vader. De GI stelt dat door Xonar niets op papier is gezet, maar dit laat onverlet dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling de regie voert en in het kader van de ondertoezichtstelling toezicht dient te houden op het verloop van de ontwikkeling, de opvoeding en de verzorging van [minderjarige] . Bovendien verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder, zodat de GI voldoende gemotiveerd dient te onderbouwen waarom een dergelijke uithuisplaatsing de voorkeur dient te krijgen (noodzakelijk is) boven het huidige verblijf van [minderjarige] bij de vader, zo lang een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet tot de mogelijkheden behoort.
Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de GI op dit moment haar verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder niet voldoende heeft onderbouwd. Bij gebreke van de noodzaak voor de verzochte machtiging dient deze te worden afgewezen.
Het voorgaande betekent niet dat de kinderrechter zich geen zorgen maakt over de dynamiek en de verstoorde verstandhouding tussen de ouders, terwijl [minderjarige] bij een van die ouders woont. Echter, ook daarvoor geldt dat door de GI niet of niet voldoende is onderbouwd dat in de voorliggende maanden van het verblijf van [minderjarige] bij de vader door de GI (voldoende) is ingezet op (hulpverlening ter) verbetering van de ouderrelatie tussen de ouders. Ook daar ligt voor de GI in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling een taak weggelegd.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 19 september 2020 tot 19 september 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch