ECLI:NL:RBLIM:2020:6600

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
8474231 \ CV EXPL 20-1806
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een koopovereenkomst van aandelen en de verplichtingen van partijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de nakoming van een koopovereenkomst van aandelen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.M. Smetsers, vordert betaling van een factuur van € 4.730,00, vermeerderd met BTW en wettelijke rente, van de gedaagde partij. De partijen hebben op 4 oktober 2019 een koopovereenkomst gesloten waarbij de gedaagde de aandelen in een vennootschap van de eiseres heeft gekocht. In de overeenkomst was afgesproken dat de heer [naam bestuurder 2] gedurende twee maanden werkzaamheden zou verrichten voor de gedaagde partij, waarvoor een vergoeding zou worden betaald. De eiseres heeft echter een factuur gestuurd voor geleverde uren, maar de gedaagde heeft deze niet betaald, met als argument dat de eiseres zijn werkzaamheden had gestaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken van de eiseres om werkzaamheden te verrichten en dat hij niet heeft aangetoond dat de werkzaamheden niet konden worden voortgezet. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde in gebreke is gebleven en dat de vordering van de eiseres tot betaling van de factuur moet worden toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten, aangezien hij als grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. Het vonnis is uitgesproken door de kantonrechter mr. M. Driever op 2 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8474231 \ CV EXPL 20-1806
Vonnis van de kantonrechter van 2 september 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1]
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.M. Smetsers
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2]
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door [naam bestuurder 1] ,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden, ook als daarmee de bestuurder van de betreffende partij wordt bedoeld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 april 2020 met negen producties
  • de conclusie van antwoord
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 juli 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 4 oktober 2019 een koopovereenkomst gesloten, waarbij [gedaagde] van [eiseres] het volledige belang in (destijds) [naam vennootschap] (hierna: de Vennootschap) kocht. De overeenkomst is (mede) ondertekend door de heer [naam bestuurder 2] en de heer [naam bestuurder 1] , de bestuurders van de respectievelijke partijen.
2.2.
Omdat [gedaagde] behoefte had aan overdracht van de kennis die [eiseres] had en [eiseres] daarnaast financiële zekerheid wilde krijgen, kwamen partijen in artikel 4 van die koopovereenkomst het volgende overeen:

De heer [naam bestuurder 2] zal gedurende de maanden oktober en november 2019 nog tenminste 100 uren per maand werkzaamheden verrichten. De heer [naam bestuurder 2] zal de inspanning verrichten om deze uren volledig in het belang van de Vennootschap in te zetten. Vennootschap of diens dochtervennootschappen vergoedt deze werkzaamheden tegen een tarief van € 55,-- per uur (exclusief BTW). Wekelijks, op vrijdag, stuurt [naam bestuurder 2] c.q. diens vennootschap een factuur met urenspecificatie welke door koper uiterlijk de daaropvolgende maandag zal worden betaald.
De verplichting van koper tot betaling van tenminste 100 uren per maand gedurende twee maanden vervalt niet, wanneer koper besluit af te zien van de werkzaamheden van de heer [naam bestuurder 2] .
2.3.
[eiseres] heeft bij factuur FRB190019 van 8 november 2019 14 uren gefactureerd aan een dochtervennootschap van [gedaagde] .
2.4.
Op 10 november 2019 stuurt [eiseres] een e-mail aan [gedaagde] , met - voor zover relevant - de volgende inhoud:

Mijn diensten zal ik na betaling van factuur FRB190019 wederom beschikbaar stellen, echter niet vanuit kantoor. Dit gezien bovenstaande uitlatingen.
2.5.
Op 21 november 2019 factureert [eiseres] 86 uren (voor een totaalbedrag van € 4.730,00 exclusief BTW, hierna: de factuur) en stuurt hij een e-mail aan [gedaagde] met - voor zover relevant - de volgende inhoud:

Op mijn laatste mail d.d. 10-11-2019 heb ik van jullie geen reactie meer ontvangen. Daaruit, en uit het feit dat jullie mijn toegang tot de bedrijfssystemen hebben geblokkeerd, leid ik af dat jullie geen behoefte meer hebben aan mijn inzet voor jullie bedrijf c.q. aan overdracht. Mocht dat wel zo zijn, dan verneem ik dat graag.
2.6.
Op 27 november 2019 reageert [gedaagde] - voor zover relevant - als volgt:

Gezien het feit dat je zonder gegronde reden bent op gestapt en ons hebt laten zitten en mijn inziens je niet aan de afspraak hebt gehouden ga ik de factuur over de maand november niet betalen.”
2.7.
[gedaagde] heeft [eiseres] niet gevraagd om werkzaamheden op kantoor te komen verrichten.
2.8.
Op 4 december 2019 stuurt de gemachtigde van [eiseres] een brief aan [gedaagde] , waarbij aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van rente en buitengerechtelijke kosten.
2.9.
[gedaagde] heeft de factuur van 21 november 2019 niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
 € 4.730,00, € 4.730,00, vermeerderd met 21% BTW en wettelijke handelsrente vanaf 24 november 2019 en
 € 4.730,00, € 661,17 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
3.2.
Aan die vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst is [gedaagde] verplicht om tenminste 100 uur per maand aan [eiseres] te betalen, ook als [gedaagde] afziet van de werkzaamheden van [eiseres] . [eiseres] heeft zich meermaals bereid verklaard om de werkzaamheden uit te voeren, maar [gedaagde] heeft daar niet op gereageerd en er van afgezien. Daarom moet [gedaagde] de factuur betalen. Omdat hij dat niet deed, heeft de gemachtigde van [eiseres] geprobeerd om buiten rechte betaling te verkrijgen, zonder succes.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist dat hij heeft afgezien van de werkzaamheden van [eiseres] en stelt zich op het standpunt dat het [eiseres] is geweest die zijn werkzaamheden heeft gestaakt. De voorgestelde voortzetting van de werkzaamheden door [eiseres] vanuit thuis was vanzelfsprekend niet mogelijk. [eiseres] heeft de overdracht gefrustreerd. Daarom is [gedaagde] niets aan [eiseres] verschuldigd.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] conform overeenkomst moet betalen als vast komt te staan dat [gedaagde] heeft afgezien van de werkzaamheden van [eiseres] . De vraag die in dit geding beantwoord moet worden, is dus of dat het geval is.
4.2.
Vast staat dat [eiseres] heeft aangeboden om – gezien de ontstane spanningen tussen partijen - zijn werkzaamheden vanuit thuis voort te zetten. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat dat niet mogelijk is. Tegelijkertijd heeft hij [eiseres] echter niet gevraagd heeft om naar kantoor te komen. Hij vond het vanzelfsprekend dat de werkzaamheden alleen op kantoor uitgevoerd konden worden, hetgeen [eiseres] gemotiveerd betwist. [gedaagde] laat na de door hem gestelde onmogelijkheid nader te onderbouwen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.
4.3.
Bovendien heeft [gedaagde] niet eerder dan op 27 november 2019 op de e-mails van [eiseres] van 10 en 21 november 2019 gereageerd. Daarmee plaatst [gedaagde] [eiseres] voor voldongen feiten. In de resterende dagen van de maand november 2019 had [eiseres] onmogelijk de nog niet gefactureerde uren daadwerkelijk kunnen werken. Daar komt nog bij dat [gedaagde] [eiseres] ook in dat bericht niet vraagt om werkzaamheden te verrichten, terwijl [eiseres] dat wel had aangeboden.
4.4.
Bij deze stand van zaken kan [gedaagde] [eiseres] niet verwijten dat hij geen werkzaamheden meer heeft verricht. Alhoewel [gedaagde] niet expliciet heeft aangegeven dat hij afziet van de werkzaamheden van [eiseres] , blijkt dat wel uit zijn handelen. De vordering van [eiseres] tot betaling van de factuur ad € 4.730,00 plus BTW zal daarom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 24 november 2019 zal als niet weersproken eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.5.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 9 april 2020, zal als niet weersproken worden toegewezen.
Proceskosten
4.6.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • dagvaarding € 88,17
  • griffierecht 499,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.187,17
4.7.
De vordering tot betaling binnen veertien dagen na dagtekening althans betekening van het vonnis wordt evenwel afgewezen nu eiser hieraan in het petitum geen enkel gevolg heeft gekoppeld en zo bezien elk belang bij deze vordering ontbreekt.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van een redelijke termijn van twee weken na betekening van het vonnis.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.9.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal als niet weersproken worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.730,00, te vermeerderen met 21% BTW en de wettelijke handelsrente vanaf 24 november 2019 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 661,17 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] gevallen en tot op heden begroot op € 1.187,17, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Driever en uitgesproken in het openbaar.