I. Softdrugs / hennepteelt
a. reguliere omstandigheden
Bij het aantreffen van een hennepplantage en/of een handelshoeveelheid softdrugs worden de navolgende bestuurlijke maatregelen getroffen.
Woning
Bestuurlijke maatregel
1e constatering
Waarschuwing (tenzij, zie b.)
2e constatering
Sluiting 6 maanden (…)
Zijn er formele gebreken die tot schorsing moeten leiden?
10. Verzoeker heeft aangevoerd dat het bestreden besluit een aantal onvolkomenheden bevat die ertoe zouden moeten leiden dat dit besluit niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter constateert eveneens enkele onzorgvuldigheden in de tekst van het besluit. Die zijn echter van dien aard en omvang dat deze in het besluit op bezwaar kunnen worden gecorrigeerd. Over de inhoud en de reden van de toegepaste maatregel kan geen onduidelijkheid bestaan. De formele onvolkomenheden in het bestreden besluit vormen dan ook geen reden om het bestreden besluit te schorsen.
Is verweerder bevoegd de woning van verzoeker te sluiten?
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bevoegdheid van verweerder om over te gaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet in het verzoekschrift is betwist. Uit de zich onder de stukken bevindende e-mail van verzoeker van 15 juli 2020 blijkt echter dat verzoeker erkent dat er voor de tweede keer een hennepplantage in zijn woning is geweest. Ook ter zitting heeft verzoeker dat toegegeven. De precieze duur en omvang van de plantage daargelaten, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat zich wederom een hennepplantage in de woning heeft bevonden. Daaruit volgt dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht op grond van artikel 13b van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen.
Kan het gebruik van de bevoegdheid tot sluiting van de woning de toetsing doorstaan?
12. Voorop moet worden gesteld dat, nu er sprake is van een herhaalde overtreding, het in overeenstemming is met de beleidsregels van verweerder dat de woning voor zes maanden gesloten wordt.
13. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). In het bijzonder dient de vraag te worden beantwoord of de sluiting van de woning evenredig is. Hierover overweegt de voorzieningenrechter als volgt. 14. De voorzieningenrechter wijst op de uitspraken van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840 en 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912. Daaruit volgt dat verweerder gehouden is om alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Het gaat daarbij in dit geval met name om de gevolgen voor de gezondheidstoestand van verzoeker. 15. In de gemotiveerde verklaring van zijn huisarts die verzoeker heeft overgelegd, heeft deze uiteengezet dat er sprake is van psychiatrische en verslavingsproblematiek waarvoor verzoeker in psychiatrische behandeling is bij de Stichting Mondriaan en dat daardoor zijn gebruik al een jaar onder controle is. De huisarts geeft als zijn mening te kennen dat opname in de dag- en nachtopvang, en met name het verkeren tussen verslaafden, de kans op terugval zeer groot maakt en daarmee een onverantwoord risico inhoudt. In de begeleidende informatie van Mondriaan is onder meer vermeld dat de medicatie die verzoeker gebruikt een gunstige invloed heeft, dat hij goed in therapie zit en een stuk rustiger is geworden.
16. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het primair de eigen verantwoordelijkheid van verzoeker is om voor vervangende woonruimte te zorgen. Hij acht het echter aannemelijk dat het gedurende langere tijd intrekken bij familie of kennissen, mede gelet op verzoekers psychische problematiek en het behoren tot de risicogroep voor het coronavirus, geen reële optie is. Uit het bestreden besluit en de gedingstukken blijkt dat verweerder verzoeker ondersteuning heeft aangeboden bij het vinden van vervangende huisvesting. Daaruit komt naar voren dat deze ondersteuning met name is gericht op opname in dag- en nachtopvang. Gelet op de informatie van de huisarts en Mondriaan is er echter reden om er aan te twijfelen of dit een verantwoorde oplossing is. Uit die informatie is overigens niet op te maken dat er medische redenen zouden zijn op grond waarvan verzoeker alleen in zijn eigen huis zou kunnen wonen. Verweerder dient nader te onderzoeken of in de dag- en nachtopvang tegemoet kan worden gekomen aan de belemmeringen die de huisarts schetst dan wel of er een andere geschikte opvangmogelijkheid is. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn ter zitting naar voren gebrachte opvatting dat aan de verklaring van de huisarts, anders dan die van een medisch specialist, niet veel waarde kan worden gehecht. Dit temeer nu deze verklaring mede is gebaseerd op, en in overeenstemming is met, informatie van een gespecialiseerde instelling.
17. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter reden om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat het besluit op bezwaar is genomen.
18. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding komen tevens in aanmerking de kosten ten bedrage van € 41,80 van de door de huisarts verstrekte verklaring, die zijn te beschouwen als kosten van een ingeschakelde deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb.