ECLI:NL:RBLIM:2020:6599

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2052
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van woning wegens herhaald aantreffen van hennepplantage en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 4 september 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de sluiting van de woning van verzoeker voor een periode van zes maanden, opgelegd door de burgemeester van de gemeente Heerlen, vanwege herhaaldelijk aantreffen van een hennepplantage. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting en dat dit in overeenstemming is met de beleidsregels. Verzoeker, die kampt met psychische problematiek en behoort tot een risicogroep voor het coronavirus, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het intrekken bij familie of kennissen geen reële optie is en dat de aangeboden ondersteuning in de vorm van dag- en nachtopvang mogelijk niet verantwoord is. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/2052
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 september 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.H.A. Brauer),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Quaedvlieg).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd om de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) met ingang van 17 augustus 2020 voor de duur van zes maanden te sluiten.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft voorafgaand aan de zitting aangegeven bereid te zijn te wachten met het effectueren van de last onder bestuursdwang in afwachting van de uitspraak in deze procedure.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Gelet op de aard van de zaak, sluiting van een woning, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan en gaat hij over tot inhoudelijke behandeling van het bestreden besluit.
3. De voorzieningenrechter zal zich op basis van de gronden van het verzoek een voorlopig oordeel dienen te vormen over de rechtmatigheid van het besluit inzake de sluiting van perceel. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
4. Uit de bestuurlijke rapportage van 11 november 2018 blijkt onder meer dat op 30 oktober 2018 in (de kelder van) de woning van verzoeker een in werking zijnde hennepplantage werd aangetroffen. De kwekerij bestond uit 226 hennepplanten. Bij het door de politie ingestelde onderzoek van de woning zijn voorts een aantal zaken aangetroffen ten dienste van de kwekerij. Naar aanleiding daarvan heeft de Burgemeester een waarschuwing opgelegd.
5. In de bestuurlijke rapportage van 23 juni 2020 is beschreven dat op die dag in (de kelder van) de woning van verzoeker (opnieuw) materiaal ten behoeve van een in werking zijnde hennepplantage is aangetroffen. Geconcludeerd is dat de plantage bestond uit 250 plantenpotten in totaal. Op het moment van binnentreden stonden er geen planten meer. Er waren wel aanwijzingen dat er planten hadden gestaan. Er is namelijk afval en resten gevonden. Ook was er een positieve netwerkmeting, die duidt op het kweken van planten. In de rapportage is vermeld dat er sprake is van recidive.
6. Op 7 juli 2020 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker heeft op 13 juli 2020 zijn zienswijze gegeven.
7. Verweerder heeft bij het bestreden besluit ingevolge het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet en zijn daarop gebaseerde beleid (Damoclesbeleid Heerlen vastgesteld op 9 december 2019, hierna: het beleid) sluiting van de woning gelast voor de duur van zes maanden met ingang van 17 augustus 2020.
8. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit en heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er gebreken aan het bestreden besluit kleven waardoor dit niet in stand kan blijven. Verzoeker erkent de waarschuwing in 2018. Er is echter geen strafrechtelijke vervolging ingesteld. Verzoeker betwist dat er een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. De aangetroffen plantenpotten waren leeg en waren nog van de plantage in 2018. Er bestaat volgens verzoeker geen bevoegdheid tot sluiting en hij betwist dat er sprake is van recidive. Er is verder sprake van een ernstige medische problematiek bij verzoeker. Verzoeker is in 2005 volledig arbeidsongeschikt geworden vanwege psychische problematiek. Verzoeker is bekend met een alcoholverslaving, psychische en lichamelijke klachten. Het verlaten van de woning zal een ernstige ontregeling tot gevolg hebben. Feitelijk is voor hem alleen de dag- en nachtopvang beschikbaar en die is volkomen ongeschikt voor hem. Verweerder heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft verzoeker diverse stukken overgelegd waaronder een overzicht van apotheek [naam apotheek] van 10 mei 2019, een kopie van een brief met vraagstelling aan de huisarts van 20 augustus 2020, een reactie van de huisarts van
26 augustus 2020 met als bijlage een specialistenbrief van Mondriaan en een kopie van de verklaring van de behandelaar van Mondriaan van 21 augustus 2020. Uit die verklaringen blijkt volgens verzoeker vrees voor ernstige terugval en gezondheidsschade bij sluiting van de woning.
Welke regels zijn van toepassing?
9. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom, indien in woningen of lokalen, dan wel in of op bij woningen en zodanige lokalen behorende erven, een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels opgesteld. In het beleid is –voor zover van belang- vermeld:
Artikel 1: Handhavingsarrangement
De burgemeester handelt in het kader van zijn bevoegdheid tot het treffen van herstelsancties ter naleving van artikel 13b Opiumwet overeenkomstig de in dit artikel opgenomen handhavingsmatrices.
I. Softdrugs / hennepteelt
a. reguliere omstandigheden
Bij het aantreffen van een hennepplantage en/of een handelshoeveelheid softdrugs worden de navolgende bestuurlijke maatregelen getroffen.
Woning
Bestuurlijke maatregel
1e constatering
Waarschuwing (tenzij, zie b.)
2e constatering
Sluiting 6 maanden (…)
Zijn er formele gebreken die tot schorsing moeten leiden?
10. Verzoeker heeft aangevoerd dat het bestreden besluit een aantal onvolkomenheden bevat die ertoe zouden moeten leiden dat dit besluit niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter constateert eveneens enkele onzorgvuldigheden in de tekst van het besluit. Die zijn echter van dien aard en omvang dat deze in het besluit op bezwaar kunnen worden gecorrigeerd. Over de inhoud en de reden van de toegepaste maatregel kan geen onduidelijkheid bestaan. De formele onvolkomenheden in het bestreden besluit vormen dan ook geen reden om het bestreden besluit te schorsen.
Is verweerder bevoegd de woning van verzoeker te sluiten?
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bevoegdheid van verweerder om over te gaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet in het verzoekschrift is betwist. Uit de zich onder de stukken bevindende e-mail van verzoeker van 15 juli 2020 blijkt echter dat verzoeker erkent dat er voor de tweede keer een hennepplantage in zijn woning is geweest. Ook ter zitting heeft verzoeker dat toegegeven. De precieze duur en omvang van de plantage daargelaten, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat zich wederom een hennepplantage in de woning heeft bevonden. Daaruit volgt dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht op grond van artikel 13b van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen.
Kan het gebruik van de bevoegdheid tot sluiting van de woning de toetsing doorstaan?
12. Voorop moet worden gesteld dat, nu er sprake is van een herhaalde overtreding, het in overeenstemming is met de beleidsregels van verweerder dat de woning voor zes maanden gesloten wordt.
13. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). In het bijzonder dient de vraag te worden beantwoord of de sluiting van de woning evenredig is. Hierover overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
14. De voorzieningenrechter wijst op de uitspraken van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840 en 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912. Daaruit volgt dat verweerder gehouden is om alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Het gaat daarbij in dit geval met name om de gevolgen voor de gezondheidstoestand van verzoeker.
15. In de gemotiveerde verklaring van zijn huisarts die verzoeker heeft overgelegd, heeft deze uiteengezet dat er sprake is van psychiatrische en verslavingsproblematiek waarvoor verzoeker in psychiatrische behandeling is bij de Stichting Mondriaan en dat daardoor zijn gebruik al een jaar onder controle is. De huisarts geeft als zijn mening te kennen dat opname in de dag- en nachtopvang, en met name het verkeren tussen verslaafden, de kans op terugval zeer groot maakt en daarmee een onverantwoord risico inhoudt. In de begeleidende informatie van Mondriaan is onder meer vermeld dat de medicatie die verzoeker gebruikt een gunstige invloed heeft, dat hij goed in therapie zit en een stuk rustiger is geworden.
16. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het primair de eigen verantwoordelijkheid van verzoeker is om voor vervangende woonruimte te zorgen. Hij acht het echter aannemelijk dat het gedurende langere tijd intrekken bij familie of kennissen, mede gelet op verzoekers psychische problematiek en het behoren tot de risicogroep voor het coronavirus, geen reële optie is. Uit het bestreden besluit en de gedingstukken blijkt dat verweerder verzoeker ondersteuning heeft aangeboden bij het vinden van vervangende huisvesting. Daaruit komt naar voren dat deze ondersteuning met name is gericht op opname in dag- en nachtopvang. Gelet op de informatie van de huisarts en Mondriaan is er echter reden om er aan te twijfelen of dit een verantwoorde oplossing is. Uit die informatie is overigens niet op te maken dat er medische redenen zouden zijn op grond waarvan verzoeker alleen in zijn eigen huis zou kunnen wonen. Verweerder dient nader te onderzoeken of in de dag- en nachtopvang tegemoet kan worden gekomen aan de belemmeringen die de huisarts schetst dan wel of er een andere geschikte opvangmogelijkheid is. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn ter zitting naar voren gebrachte opvatting dat aan de verklaring van de huisarts, anders dan die van een medisch specialist, niet veel waarde kan worden gehecht. Dit temeer nu deze verklaring mede is gebaseerd op, en in overeenstemming is met, informatie van een gespecialiseerde instelling.
Wat is de conclusie?
17. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter reden om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat het besluit op bezwaar is genomen.
18. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding komen tevens in aanmerking de kosten ten bedrage van € 41,80 van de door de huisarts verstrekte verklaring, die zijn te beschouwen als kosten van een ingeschakelde deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.091,80, waarvan € 1.050,- als kosten van rechtsbijstand en € 41,80 als kosten van een ingeschakelde deskundige.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2020.
de griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 september 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.