In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 18 augustus 2020 een beschikking gegeven tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ouders van [minderjarige] hebben niet voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld voor de hulpverlening en hebben onvoldoende meegewerkt aan de diagnostiek en hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks eerdere waarschuwingen en een eerdere beschikking van 24 juni 2020, niet de noodzakelijke stappen hebben ondernomen om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De moeder heeft geweigerd haar telefoonnummer aan de gecertificeerde instelling (GI) te geven en is niet bereikbaar geweest, terwijl de vader weliswaar enige medewerking heeft verleend, maar dit niet consistent is geweest. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders een patroon van niet-meewerken vertonen, wat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig bedreigt.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 18 augustus 2020 de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van dezelfde datum tot uiterlijk 24 september 2020. De beslissing is genomen in het belang van [minderjarige], die dringend hulp nodig heeft. De kinderrechter heeft benadrukt dat het tijd is voor voortvarende diagnostiek en gerichte hulp om de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing onmiddellijk kan worden uitgevoerd. De ouders hebben het recht om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking, wat hen de mogelijkheid biedt om de beslissing aan te vechten.