ECLI:NL:RBLIM:2020:6594

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
8474221 CV EXPL 20-1797
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde na huurachterstand

In deze zaak vorderen eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], de ontbinding van de huurovereenkomst met gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], en de ontruiming van het gehuurde. De gedaagden huren sinds 1 maart 2018 een woning van de eisers, maar hebben een aanzienlijke huurachterstand opgebouwd van € 21.145,62 tot en met augustus 2020. De eisers hebben geprobeerd om een betalingsregeling te treffen, maar gedaagden hebben deze niet nageleefd. De kantonrechter heeft de procedure op 26 augustus 2020 behandeld, waarbij gedaagden in persoon verschenen. De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, ondanks het verweer van gedaagden dat hun voormalige bewindvoerder verantwoordelijk is voor de achterstand. De kantonrechter wijst de vorderingen van eisers toe, inclusief de ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, en de betaling van de huurachterstand en bijkomende kosten. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. Gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8474221 CV EXPL 20-1797
Vonnis van de kantonrechter van 26 augustus 2020
in de zaak van
1.
[eiser sub 1] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
eisers,
gemachtigde:
mr. G.M.W. Scaf
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2]
beiden wonend [adres]
[woonplaats 3] ,
gedaagden,
procederend in persoon.
Eisers zullen hierna ook [eisers] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna ook gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden en afzonderlijk respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2020 met de producties 1-8
  • de conclusie van antwoord met 2 bijlagen
  • de brief van mr. Scaf van 4 augustus 2020 met productie 9
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 13 augustus 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] huren met ingang van 1 maart 2018 van [eisers] de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats 3] (hierna: het gehuurde).
2.2.
De maandelijks verschuldigde huur van thans € 701,69 en € 100,00 aan voorschot GWE is vóór of op de eerste dag van de maand te voldoen.
2.3.
[gedaagden] hebben tot en met augustus 2020 een huurachterstand van € 21.145,62 laten ontstaan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - na vermeerdering van eis - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, gelegen te [woonplaats 3] , [adres] ontbindt; alsmede
gedaagden veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie nader te bepalen termijn, het gehuurde, gelegen te [woonplaats 3] , [adres] , te verlaten en te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en roerende zaken, behoudens voor zover deze laatste het eigendom zijn van eisers, en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking te stellen van eisers; alsmede
gedaagden veroordeelt om aan eisers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 801,69 voor elke maand of elk gedeelte van de maand dat het gehuurde na ontbinding niet ter vrije beschikking van verhuurders is teruggegeven door huurders, tot aan de dag van de algehele ontruiming daarvan;
gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt om aan eisers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 21.145,62 aan achterstanden, althans van het bedrag dat ten tijde van het doen van uitspraak onbetaald gelaten wordt, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf het respectievelijke verzuim tot aan de dag der algehele voldoening;
gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt om aan eisers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten, welke vergoeding begroot wordt op een bedrag van € 954,39;
gedaagden veroordeelt in de kosten van dit geding alsmede in alle op de tenuitvoerlegging vallende kosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eisers] leggen aan die vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagden] hebben een huurachterstand van meer dan 18 maanden laten ontstaan (ten tijde van de mondelinge behandeling een bedrag van € 21.145,62) en komen een eerder overeengekomen betalingsregeling niet na. De achterstand loopt op. De situatie is onhoudbaar geworden en in het belang van alle partijen moet daarom een einde worden gemaakt aan de huurrelatie.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Zij betwisten niet dat een forse huurachterstand is ontstaan, maar achten hun voormalige bewindvoerder daarvoor verantwoordelijk. Er is geen geld om de achterstand te voldoen. Sinds de bewindvoering per 1 januari 2020 is opgeheven, hebben [gedaagden] grote moeite om hun financiën zelfstandig te kunnen beheren. Recentelijk is een uitkering aan [gedaagde sub 1] toegekend. Omdat [gedaagde sub 2] aan een spierziekte lijdt is het niet makkelijk om te verhuizen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter doet recht op de vermeerderde eis, omdat er geen beletselen zijn zoals genoemd in artikel 130 Rv.
4.2.
Uit het antwoord van [gedaagden] blijkt dat zij de vordering van [eisers] niet betwisten. Zij voeren wel het verweer dat aan hen geen of minder woongenot wordt verschaft door [eisers] , maar daar is in de onderhavige procedure niets van gebleken. En zelfs als wel sprake zou zijn van verminderd woongenot, dan nog geeft dat [gedaagden] niet het recht om geen huur meer te betalen.
4.3.
De achterstand ten tijde van dagvaarden rechtvaardigt reeds de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Daar komt nog bij dat na het moment van dagvaarden de huurachterstand verder is opgelopen. De bewindvoerder had zijn werkzaamheden toen al beëindigd. Dat [gedaagden] moeite hebben (gehad) om voldoende inkomen te genereren en hun financiën te beheren, doet niets af aan hun betalingsverplichting jegens [eisers] . Van [eisers] kan immers niet verlangd worden dat de woning gratis aan [gedaagden] ter beschikking wordt gesteld. In het midden kan blijven of de huurachterstand is ontstaan doordat de bewindvoerder zijn werk niet goed deed, omdat [eisers] daarmee niets te maken hebben.
4.4.
[gedaagden] hebben geen zodanig zwaarwegende of bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat hun belang bij behoud van het gehuurde zwaarder dient te wegen dan het belang van [eisers] bij ontbinding en ontruiming. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [eisers] geprobeerd hebben om een voor [gedaagden] passende regeling af te spreken en in die zin oog hebben gehad voor de (financiële) problematiek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Zij hebben echter thans onvoldoende financiële mogelijkheden om de lopende huur te betalen en de forse achterstand binnen een redelijke termijn in te lopen. De kantonrechter zal de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde dan ook toewijzen.
4.5.
De gevorderde betaling van de huurachterstand, groot € 21.145,62 tot en met augustus 2020, met rente vanaf de respectievelijke data van verzuim, zal als niet weersproken worden toegewezen. Tevens zal de vordering tot betaling van € 801,69 per (deel) van een maand dat vanaf 1 september 2020 het gehuurde niet is ontruimd als niet weersproken worden toegewezen.
4.6.
[eisers] maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eisers] hebben aan [gedaagden] een aanmaning gestuurd, maar in die aanmaning wordt een hoger bedrag genoemd dan op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is toegestaan. De aanmaning voldoet dus niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Daarom zal de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
4.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – geen verdere bespreking en beoordeling meer.
4.8.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,03
  • griffierecht 499,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 964,09
4.9.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
4.10.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal als niet weersproken worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, gelegen te [woonplaats 3] , [adres] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde, gelegen te [woonplaats 3] , [adres] , te verlaten en te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en roerende zaken, behoudens voor zover deze laatste het eigendom zijn van eisers, en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking te stellen van eisers,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan eisers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 801,69 voor elke maand of elk gedeelte van de maand dat het gehuurde met ingang van 1 september 2020 niet ter vrije beschikking van eisers is teruggegeven door gedaagden, tot aan de dag van de algehele ontruiming daarvan,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan eisers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 21.145,62, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf het respectievelijke verzuim tot aan de dag der algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van eisers gevallen en tot op heden begroot op € 964,09,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door eisers volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 90,00 aan salaris gemachtigde (half punt toepasselijk liquidatietarief), te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Driever en in het openbaar uitgesproken.
type: MD
coll: