4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 16 augustus 2017 omstreeks 22.50 uur kwam de politie naar aanleiding van een melding van een schietincident ter plaatse aan de [adres] te Maastricht. Men trof in de woning een onbekende man aan met een schotwond in zijn hoofd. Het ambulancepersoneel constateerde dat het slachtoffer overleden was.Het slachtoffer werd nadien geïdentificeerd als [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] .
[verdachte]verklaarde ter zitting van 29 juli 2020 – zakelijk weergegeven – onder meer:
Het is juist dat ik op 16 augustus 2017, samen met [medeverdachte] , aanwezig was in de woning aan de [adres] te Maastricht om drugs te kopen van [slachtoffer] . (…) Het is ook juist dat ik toen een wapen bij me had.
[verdachte]verklaarde bij de politie voorts – zakelijk weergegeven – dat hij op 16 augustus 2017 in de woning aan de [adres] te Maastricht tweemaal in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten.
[medeverdachte]verklaarde bij de politie eveneens – zakelijk weergegeven – dat hij op 16 augustus 2017, samen met [verdachte] , aanwezig was in de woning aan de [adres] te Maastricht om drugs te kopen van [slachtoffer] alsmede dat [verdachte] in die woning tweemaal een schot heeft gelost.
De forensisch patholoog rapporteerde over de
sectieop het lichaam van [slachtoffer] – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Bij sectie werden letsels vastgesteld, die bij leven waren ontstaan ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld: een inschot aan het hoofd/romp en een doorschot aan het linker bovenbeen.
Links boven op het hoofd, was een ronde huidperforatie van circa 0,7 cm (letsel A). In relatie met letsel A was er een schotkanaal met omgevende bloeduitstorting, die tot aan de achterste schedelgroeve links voetwaarts en achterwaarts verliep en hierna van richting veranderde naar rechts en voetwaarts. Aan het eind van het schotkanaal werd een projectiel aangetroffen (kogel), in de rugspieren ter hoogte van het rechterschouderblad. Letsel A betreft een inschot omdat aan het eind van het schotkanaal in de rugspieren zich een projectiel bevond. In relatie met het schotkanaal aan het hoofd waren vitale structuren geperforeerd (…). Het overlijden wordt verklaard door functiestoornissen van de hersenen (door opgetreden hersenschade).
Zijwaarts aan het linker bovenbeen was een ronde huidperforatie met een deels zwarte rand van 1,1 x 1,1 cm (letsel B). Aan het linker bovenbeen, iets hoofdwaarts van de knieholte gelegen, was een onregelmatige huidperforatie van circa 1,5 x 1,1 cm (letsel C). In relatie met de letsels B en C was er een doorschot aan het linker bovenbeen, voetwaarts en naar rechts of in omgekeerde richting verlopend. Het doorschot aan het linker bovenbeen heeft geen substantiële bijdrage geleverd aan het overlijden. Letsel B was rond en toonde deels een rand van zwarte verkleuring. Letsel C had een onregelmatig aspect. Het aantreffen van deze bevindingen is waarschijnlijker indien van een projectiel B naar C is geschoten dan indien een projectiel van C naar B is geschoten.
Conclusie: Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , 22 jaren oud geworden, wordt het intreden van de dood verklaard als gevolg van bij leven opgetreden perforerend geweld: een inschot aan het hoofd/romp.
Tijdens het
sporenonderzoekin de woning aan de [adres] te Maastricht, in de nacht van 16 op 17 augustus 2017, werden op de vloer van de woonkamer twee .45 hulzenen een volmantel kogelpuntaangetroffen en veiliggesteld.Het tijdens de sectie in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen projectielwerd veiliggesteld.Voorts werd de broek van [slachtoffer]in beslag genomen.
Deze
projectielen en hulzenwerden nader onderzocht. Daarbij is het volgende bevonden:
De twee hulzenzijn voorzien van het bodemstempel 'Geco .45 AUTO'. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen zijn de hulzen van het kaliber .45 ACP. De aanduiding '.45 AUTO' is hiervan een synoniem. De letters 'Geco' duiden op het gelijknamige munitiemerk. (…) In de hulzen bevinden zich sporen die veroorzaakt zijn tijdens het verschieten uit een vuurwapen. (…) In een deel van de systeemsporen bevinden zich kraslijnen en/of oneffenheden die veroorzaakt zijn tijdens het verschieten uit een vuurwapen. (…) De waargenomen mate van overeenkomst tussen de verschillende sporen in de hulzen wordt verwacht als de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen. Alle in de resultaten weergegeven sporen in de hulzen zijn op basis van de algemene kennis van sporen veroorzakende vuurwapenonderdelen als kenmerkend beoordeeld. (…)
Conclusie: Er zijn aanwijzingen gevonden dat de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen.
De twee koperkleurige voltmantelkogelspassen gezien de massa's en de uiterlijke kenmerken het best bij het kaliber .45 ACP. Een kogelis deels vervormd en beschadigd. De uiterlijke kenmerken van de kogels passen onder andere bij patronen van het merk Geco. (…) In de omtrek van de kogels bevinden zich zes naar links gerichte groeven. (…) In de groeven van de kogels bevinden zich kraslijnen die tijdens het afvuren zijn ontstaan. (…) De waargenomen mate van overeenkomst tussen de krassporen in de kogels wordt verwacht als de kogels zijn afgevuurd uit de loop van één vuurwapen. Op basis van de algemene kennis van de sporen veroorzakende onregelmatigheden in lopen zijn de krassporen in de groeven als kenmerkend voor de loop van het gebruikte vuurwapen beoordeeld. (…)
Conclusie: Er zijn aanwijzingen gevonden dat de kogels zijn afgevuurd uit één loop.
Mogelijk gebruikt(e) vuurwapen(s)
De systeemsporen in de kogels passen bij vuurwapens van het merk of type Colt. De vorm en de ligging van de systeemsporen in de hulzen passen bij een semi- automatisch werkend pistool van het merk of type Colt.
Bij
onderzoek aan de broek van [slachtoffer](SIN AAKR5425NL) werden twee mogelijke schotbeschadigingen aangetroffen: aan de voor- en achterzijde van de linker broekspijp, waarbij voor de beschadiging aan de voorzijde de conclusie is getrokken van een inschot. Daarbij is geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen van de beschadiging aan de voorzijde waarschijnlijker zijn wanneer de schootsafstand tussen de 25 en 150 centimeter is, dan wanneer deze kleiner of groter is.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] op 16 augustus 2017 ten tijde van de drugsdeal twee maal op [slachtoffer] heeft geschoten. [medeverdachte] was hierbij aanwezig. Bij dat schietincident heeft [slachtoffer] twee schotverwondingen opgelopen, te weten een doorschot in zijn linkerbovenbeen en een schot van linksboven op zijn hoofd richting het rechterschouderblad. Laatstgenoemde schotverwonding bleek dodelijk. Tot zover de feiten waarover ook de officier van justitie en de verdediging het eens zijn: het slachtoffer is om het leven gekomen als gevolg van de door [verdachte] geloste schoten. Kern van de onderhavige zaak is echter: waarom en onder welke omstandigheden heeft [verdachte] die schoten gelost en welke rol had [medeverdachte] hierin?
De verdediging heeft een beroep gedaan op zelfverdediging, in juridische zin: noodweer dan wel noodweerexces ex artikel 41, eerste respectievelijk tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daartoe heeft de raadsvrouw mede op basis van de verklaringen van de verdachten – kort gezegd – aangevoerd dat de door [verdachte] afgevuurde schoten een (gerechtvaardigde) reactie waren op een daarvóór, als eerste, door [slachtoffer] afgevuurd schot.
Hoewel een verweer als dit in beginsel pas in het kader van de strafbaarheid van het feit dan wel de dader, dus ná een eventuele bewezenverklaring, aan de orde komt, zal de rechtbank het verweer reeds nu bespreken. Het verweer ziet immers zo op de feitelijke gebeurtenissen in de woning voorafgaand aan de fatale schoten, dat een feitelijke vaststelling van deze gebeurtenissen noodzakelijk is voor de beoordeling van zowel het ten laste gelegde als de strafbaarheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank merkt om te beginnen op dat de verklaringen van verdachten en getuigen uit elkaar lopen omtrent wat zich in de woning heeft afgespeeld en dan vooral over het schietincident.
[verdachte] en [medeverdachte] verklaren dat [slachtoffer] - nadat [verdachte] de cocaïne had getest - als eerste een wapen trok, vroeg om het geld, door [getuige 1] werd aangespoord om te schieten, en vervolgens schoot richting [verdachte] , waarop [verdachte] terugschoot. [getuige 1] legde wisselende verklaringen af, waarvan de essentie evenwel is dat [verdachte] als eerste, en enige, zijn wapen trok, dat eerst op [getuige 1] richtte en vervolgens op [slachtoffer] schoot. [getuige 2] verklaarde dat hij had gezien dat [slachtoffer] een wapen onder zijn shirt had en dat hij drie schoten had gehoord, maar dat hij niet heeft gezien dat [slachtoffer] het wapen ter hand had genomen.
De rechtbank is van oordeel dat voorzichtigheid is geboden bij de waardering van al deze verklaringen. [getuige 1] lijkt vooral vlak na het incident niet direct meewerkend: hoewel één van zijn naar eigen zeggen beste vrienden om het leven is gekomen, verlaat hij de plaats delict zonder de hulpdiensten in te schakelen en meldt hij zich pas weer na een uur zonder jas en zonder telefoon. In eerste instantie geeft hij geen openheid van zaken tegenover de politie: zo ontkende hij zelfs op de hoogte te zijn van een drugsdeal. Ook [getuige 2] heeft na het schietincident de woning verlaten, al is hij kort daarna en vóór de komst van de politie minimaal een en mogelijk twee keer teruggekomen om iets op te halen. Hij lijkt ook een onvolledig beeld te hebben geschetst dan wel niet alles meegekregen te hebben: zo komt de hele (onderhandeling over de) drugsdeal, inclusief het wegen en testen van de drugs, in zijn verklaring niet naar voren. Over de tap zegt hij echter dat [slachtoffer] kopers had meegenomen en spreekt hij over 800 witte (pg. 1218), daarmee naar alle waarschijnlijkheid doelend op de aanwezige partij cocaïne.
Ter beoordeling van het noodweerverweer dient de rechtbank eerst te bezien of het scenario zoals door de verdediging naar voren is gebracht, aannemelijk is geworden.
Indien de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] zou volgen, zouden de verklaringen van de verdachten onmiddellijk terzijde geschoven kunnen worden. Gelet op wat hiervoor al is gezegd over de verklaringen van [getuige 1] , acht de rechtbank zijn verklaringen echter niet zonder meer en volledig betrouwbaar.
Datzelfde geldt echter ook voor de verklaringen van de verdachten. De omstandigheid dat zij zich aanvankelijk op hun zwijgrecht hebben beroepen c.q. hebben ontkend en pas later gelijktijdig inhoudelijk over het gebeuren zijn gaan verklaren, maakt dat deze verklaringen minder overtuigingskracht hebben dan wanneer ze zouden zijn afgelegd zonder de mogelijkheid tot voorafgaande kennisname van het dossier en/of overleg met de achterban over toestemming om te mogen verklaren.
Bij de politie verklaarde [verdachte] – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik zag toen dat [slachtoffer] schoot. Ik zag vuur van het wapen komen. Ik zag een stofwolk links van mij, ongeveer tussen de deur en de keuken. Ik zag dat het witte stof over mij heen kwam, van links. Ik heb niet gezien of de kogel ergens in is gegaan. Ik schrok en schoot ook, maar ik schoot laag. Door de stofwolk had ik mijn ogen dicht gedaan en ik schoot. Het gebeurde allemaal in een paar seconden. Ik had mijn ogen dicht en deed mijn rechteroog weer open en zag dat [slachtoffer] naar voren boog in mijn richting. Ik denk door de inslag van mijn schot. Ik zag dat zijn linkerbeen door mijn schot naar achter ging. Alsof zijn linkerbeen verstijfde. Ik deed dus mijn rechteroog open en het leek alsof hij naar voren kwam met het wapen naar mij toe. Door de angst schoot ik weer. Toen deed ik mijn beide ogen open en zag ik hem op de grond liggen (pg. 597f).
Belangrijk acht de rechtbank dat in het dossier steun ontbreekt voor de verklaring van [verdachte] dat [slachtoffer] een schot heeft gelost dat een zodanige stofwolk veroorzaakte dat het witte stof over [verdachte] heen kwam en hij zijn ogen moest sluiten.
Over het stof verklaarde [verdachte] bij de politie verder nog als volgt:
Ik zag gewoon witte stof. Als je slaat op een muur met een hamer en er komt stof uit. Ik kreeg het in mijn oog (pg. 597j). Het is geen rook, het is stof. Brokjes, geen stukjes. Gruis (pg. 597l).
Ook [medeverdachte] verklaarde heel specifiek hierover:
Dus [slachtoffer] kijkt uit het raam om naar de taxi te kijken. Daarna lost hij een schot. Ik zie witte stof van de muur. Stof van de muur (pg. 430u). Ja, zoiets, van de muur. Ik zag wit stof. Waar hij schiet, zag ik wit stof. Ik weet niet wat hij heeft geraakt (pg. 430x)
Deze verklaringen impliceren geen knalpatronen of dergelijke, zoals door de verdediging van [medeverdachte] is gesuggereerd, maar een daadwerkelijke inslag van een projectiel in een plafond of muur. De stof zou namelijk van links zijn gekomen en in een situatieschets heeft [verdachte] een schot ingetekend tussen de toegangsdeur en het keukenblok (pg. 597p).
Van een dergelijk schot zijn echter géén sporen gevonden.
Allereerst is, naast de twee kogelpunten (één op de vloer en één in het lichaam van het slachtoffer) die afkomstig zijn van het wapen van [verdachte] , geen ander projectiel aangetroffen. Tijdens het eerste (pg. 1920) en tweede (pg. 1962) sporenonderzoek van de forensische opsporing werd ook geen gewag gemaakt van mogelijke schotbeschadigingen. Nadat, naar aanleiding van de verklaring van [getuige 2] dat hij drie schoten had gehoord, de mogelijkheid van een extra schot voor de politie kenbaar was, werd op 25 augustus 2017 een schouw verricht. Er werden geen inschoten in plafond of ergens anders op de plaats delict aangetroffen (pg. 636a). Naar aanleiding van de op 9 april 2018 afgelegde verklaringen van de verdachten bezocht de politie de woning op 10 april 2018 nogmaals. Volgens de eigenaresse was de woning inmiddels wel geschilderd, maar hadden geen herstelwerkzaamheden plaatsgevonden. Bij onderzoek aan de muren en het plafond bleek de verbalisanten dat er geen gaten of andere beschadigingen die veroorzaakt zouden kunnen zijn door een projectiel aanwezig waren (pg. 1142). Tevens bekeek de politie toen, op 10 april 2018, de op 17 augustus 2017 gemaakte 360 graden scan van de woning. Hierop waren geen beschadigingen waarneembaar, afkomstig van een door een vuurwapen afgeschoten projectiel in welke muur of plafond dan ook, waardoor stof over of op de verdachten en de vloer neer kon zijn gedwarreld. Verder constateerden zij dat er geen stof afkomstig van een beschadiging van plafond of muur op de vloer of op meubilair, schoenenrek of aanrecht lag. Kortom, er werd geen stof waargenomen dat zou kunnen duiden op beschadigingen van muur of plafond. Wel zagen zij dat er in de woning, in de hal, op de dorpel van de toegangsdeur een witte substantie lag en dat rechts nabij de toegangsdeur een brok witte substantie lag en dat er een soortgelijke substantie op de plek lag waar [verdachte] en [medeverdachte] in hun verklaring aangaven dat [verdachte] zou hebben gestaan toen [slachtoffer] op [verdachte] zou hebben geschoten. De witte substantie was lichter van kleur dan het stukwerk op de muren (pg. 1145). Die witte substantie is getest en bevatte cocaïne (pg. 1145-1146). Hieruit volgt dat deze op de vloer aanwezige witte substantie, die duidelijk zichtbaar is op de foto’s in het dossier, niet aldaar terecht is gekomen als gevolg van een beschadiging aan plafond of muur door een schot.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het scenario zoals geschetst door de verdachten, te weten dat [slachtoffer] als eerste een schot heeft gelost dat een zodanige stofwolk veroorzaakte waardoor [verdachte] zijn ogen moest sluiten en waardoor hij – uit zelfverdediging – tweemaal terugschoot, geen steun vindt in het dossier.
Sterker nog, de rechtbank zal op basis van de bewijsmiddelen in het dossier waaronder de inhoud van de tapgesprekken van [getuige 1] en [getuige 2] – die hieronder nader staan uitgewerkt – tot de conclusie komen dat [verdachte] de eerste – en enige – was die een wapen trok en schoot.
Nu de rechtbank het door de verdachten geschetste scenario niet aannemelijk acht, komt zij niet toe aan een juridisch inhoudelijke beoordeling van het noodweer(exces)verweer.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft, in voorwaardelijke zin, verzocht om in het kader van het gestelde schot van [slachtoffer] vezelonderzoek te laten doen naar de monsters van de witte stof in de hal en op de dorpel met de vraag of die monsters te relateren zijn aan de muur of het plafond.
De rechtbank wijst dit verzoek af en overweegt daartoe als volgt. Dit verzoek is een herhaling van eenzelfde verzoek ter terechtzitting van 14 januari 2020. Toen zag de rechtbank geen noodzaak tot nader onderzoek. Ook thans ziet de rechtbank, mede gelet op het ontbreken van nieuwe feiten en omstandigheden, daartoe geen noodzaak.
De verdediging heeft voorts, ook in voorwaardelijke zin, verzocht om een deskundige te horen dan wel nader te laten rapporteren over het schotrestenonderzoek voor zover het gaat om de aanwezigheid van een tweede type munitie.
De rechtbank wijst ook dit verzoek af en overweegt daartoe als volgt. Het schotrestenonderzoek biedt geen eenduidige conclusie omtrent een eventueel tweede schietproces. De rechtbank acht het door de verdachte geschetste scenario weliswaar onaannemelijk, doch niet op grond van de conclusies van voormeld schotrestenonderzoek maar op grond van het ontbreken van een inschot(beschadiging). In dat licht bezien is het schotrestenonderzoek niet van betekenis en kent de rechtbank daaraan dus ook niet meer waarde toe dan de verdediging. Aldus ziet de rechtbank ook geen noodzaak tot verduidelijking hiervan door de deskundige.
Wat is er dan wel gebeurd?
Zoals hierboven reeds is vastgesteld, heeft [verdachte] tweemaal op [slachtoffer] geschoten, aan de gevolgen waarvan [slachtoffer] is overleden. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wat er dan wel is gebeurd en hoe zulks juridisch te vertalen. Zoals reeds hiervoor overwogen is voorzichtigheid geboden bij de waardering van zowel de verklaringen van beide verdachten als die van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
Over de
aanloop naar het incident, te weten de voorbereiding en de totstandkoming van de drugsdeal zijn de verklaringen uiteindelijk evenwel redelijk overeenkomstig en in lijn met de onderzoeksbevindingen in het dossier. Daarom zal de rechtbank voor dat gedeelte ook aansluiten bij de verklaringen van de verdachten, zoals hierna weergegeven.
De rechtbank merkt hierbij nog het volgende op. [medeverdachte] sprak in zijn verklaring over “de Turk” en [verdachte] over “(de jongen met de) Canadajas”. Beide verklaringen in onderling verband en samenhang bezien maken duidelijk dat [medeverdachte] en [verdachte] met die omschrijvingen elkaar omschrijven. Daarom zal de rechtbank voor de leesbaarheid van de verklaringen “de Turk” en “Canadajas” weergeven als “ [verdachte] ” respectievelijk “ [medeverdachte] ”.
[medeverdachte]verklaarde over de aanloop naar het incident het volgende:
Ik wil verklaren wat ik heb gezien de 16e augustus 2017 in de woning aan de [adres] te Maastricht. (…)
Ik ben toen opgehaald door [verdachte] met een taxi en we zijn naar Maastricht gegaan. Ik ken hem misschien een dag of twee of drie voordat we naar Maastricht gingen reizen. Die vroeg of ik drugs kon regelen. En ik had wel een beetje contacten. Ik kende wel wat mensen die me drugs konden bezorgen. Ik zei dat het wel kon. Toen heeft hij mij benaderd daarover. En heb ik gekeken of ik wat kon regelen. Zodoende hadden we afgesproken met [slachtoffer] . (…)
Toen we in Maastricht aankwamen, heb ik gebeld met [slachtoffer] . Ik moest naar het [naam café] komen. Dat is een Marokkaans café. Daar achter is een grote parkeerplaats. Hij vroeg of we daar naar toe wilden komen. Toen we daar aan kwamen, zag ik [slachtoffer] niet. Wel iemand die zich voorstelde als [getuige 1] . Die vroeg ons of wij gekomen waren voor [slachtoffer] . Ik zei ja. En wie ben jij? Hij zei toen dat hij een maatje van hem was. Toen hadden we een kort gesprek en vroeg hij of we geld hadden. Ik zei hem mee te lopen. We zijn naar de taxi gelopen. Netjes voorgesteld aan allen. [verdachte] heeft het geld laten zien. Toen vond hij het wel in orde. Hij is vervolgens ingestapt en zei dat hij ons ergens heen zou brengen. Hij bracht ons naar een of andere bosachtige omgeving. Daar stond een auto te wachten met twee of drie personen erin. Het was een zwarte Polo. Hij is uitgestapt en naar die jongens toe gegaan. Heeft met hen staan praten en na een minuut of twee is hij terug komen lopen. Hij vroeg ons of we hen konden volgen. Wij vroegen aan hem of alles geregeld was. Hij antwoordde dat dit nog (de rechtbank begrijpt: niet) zo was. Vervolgens hebben wij hem gevolgd en kwamen weer bij een andere plek aan. Ik heb geen idee hoe die plek heet. Vervolgens vroegen ze ons of we een drankje boven wilden doen boven. Ik vond dat niet erg. [verdachte] wilde dat niet. (…) [verdachte] was bang. Er waren teveel mensen. Hij had zo veel geld bij zich. Hij kreeg argwaan en hij vertrouwde het niet. Hij was gewoon bang. Hij zei tegen mij dat ik moest uitstappen en moest zien hoe ik dat kon regelen om die drugs te regelen. Ik ben toen uitgestapt. De taxi vertrok en heeft een paar rondjes gereden. Ik heb geprobeerd te bellen. De jongen vroeg bij hen te blijven en zij zouden het proberen te regelen. Ze wilden ons niet kwijtraken. Zij belden. Terwijl zij aan het praten waren, zag ik [getuige 1] en een hele lange dikke andere jongen. Ik ken die jongen niet. [getuige 1] zei toen dat als de taxi terug was zij naar een andere plek gingen. We zijn ze toen vanaf verschillende plekken gevolgd. Het werd donker. [verdachte] en ik begonnen argwaan te krijgen. Hij had zo veel geld bij zich. Meneer, het gaat om een drugsdeal. [verdachte] zei toen dat ik hen maar moest bellen en moest zeggen dat het niet door ging. En dat we naar huis gingen. Ik heb toen gebeld. Ze vroegen of we nog een half uurtje konden blijven. We zijn een half uur gebleven en kregen toen dat adres. Toen zijn we bij de [adres] terecht gekomen. (…)
Ik heb al die tijd met [slachtoffer] of [getuige 1] contact gehad. In ieder geval een van de twee. (…)
We hadden afgesproken drugs te kopen en zijn naar Maastricht gegaan. Maar die jongens blijken niets te hebben geregeld of kunnen regelen. Toen hebben we met die [getuige 1] afgesproken. Toen heeft die [getuige 1] gezegd dat hij niet die 800 had kunnen regelen maar dat hij 700 van hem zelf had. Die konden wij nemen omdat hij ons niet met lege handen wilde laten terug gaan. Zo zijn we bij de [adres] gekomen en daar is het helemaal verkeerd gegaan.
(…)
U houdt mij voor dat ik op 13, 14 en 15 augustus contact zou hebben gehad met [slachtoffer] . Dat is voor deze afspraak. Dat ik alvast contact met hem had en wist met wie ik sprak. (…)
Het zat [verdachte] niet lekker en hij vertrouwde het niet meer. En dat moest ik tegen [getuige 1] zeggen. Maar [getuige 1] zei dat we nog even moesten wachten en toen we het laatste half uur hebben gewacht zijn wij toch als laatste bij de [adres] aangekomen. We zouden wachten en volgen. Meneer, ik was fucking bang. We zijn in de stad van iemand anders met zoveel jongens. Toen we daar bij de [adres] aankwamen, zag ik echt drie, vier, vijf man staan. En [verdachte] wou ook niet uitstappen. Ik ben met de jongens gaan praten en heb gezegd dat hij niet naar binnen wilde komen, omdat hij het niet vertrouwde. Hij voelde zich niet goed erbij. Er waren te veel mannen bij. Hij heeft ook zoveel geld bij zich. Ik vroeg aan [slachtoffer] of hij een paar jongens weg kon sturen. Dat heeft hij uiteindelijk gedaan.
En na mij, [verdachte] , [slachtoffer] en [getuige 1] was alleen [getuige 2] er nog. Die heeft zich voorgesteld als de eigenaar van het huis, gewoon heel netjes. Toen is dat erge gebeurd wat ik heb meegemaakt en wat ik met mijn ogen heb gezien. (…)
[verdachte]verklaarde hierover onder meer het volgende:
U vraagt mij naar het begin, het vertrek uit Rotterdam op 16 augustus 2017. Ik heb een meneer die drugs van mij koopt. Twee a drie dagen ervoor had hij mij gebeld en gevraagd voor drugs. Ik heb toen een jongen gevonden. Hij heeft mensen gevonden. Ik kende die niet. Die [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) en [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ). Ik ben met die jongen naar hier gekomen, met een taxi. (…)
Eenmaal in Maastricht hebben we gewacht. Die andere jongen, [medeverdachte] , zit te bellen met [getuige 1] , die dunne lange jongen. Hij zei dat die er aan kwam. Ze hebben gewacht op een parkeerplaats en toen zijn we naar de Spar gegaan. Daar kwam die jongen. [medeverdachte] stapte uit en liep naar [getuige 1] toe. We zijn gaan praten. [getuige 1] is naast mij komen zitten. Ik zat rechts achterin en [getuige 1] dus links achterin. [medeverdachte] is ook weer in de auto gaan zitten. Hij vroeg om papier, geld. Ik had geld in mijn broeksband zitten en liet dat zien. Het geld was in twee pakjes dubbelgevouwen. Een zat in plastic folie. Toen was die [getuige 1] een beetje geschrokken. Hij zei: “Oh het is echt." Ik zei: “Ja tuurlijk is echt.” Hij is toen gaan bellen. Hij is daarna teruggekomen en is weer ingestapt. We zijn toen naar een plek gereden met een lang gebouw en daar gestopt. [medeverdachte] is samen met [getuige 1] uitgestapt. Ik en de taxichauffeur zijn een rondje gaan rijden. Dat gebouw was een flat bij een snelweg. Er stonden meerdere flats. [getuige 1] en [medeverdachte] waren nog aan het praten. [medeverdachte] kwam terug en hij zei dat ze het spul nog niet hadden. Dat het nog twee uur zou duren. [medeverdachte] vroeg of wij mee gingen naar boven naar de flat, want daar hadden ze een huis. Daar konden we dan wachten en wat eten. Ik vertrouwde het niet. Ik had veel geld bij mij en wilde niet naar boven gaan. Ik werd toen boos op [medeverdachte] . Ik had spul nodig en ik heb hem via een andere jongen leren kennen. (…)
Oh wacht even meneer, we zijn eerst naar een bosachtige parkeerplaats gegaan en van daaruit naar de flat gegaan. Bij die bosachtige plaats kwamen mensen in een zwarte auto. (…) [medeverdachte] stapte toen uit de taxi en is naar die auto gelopen en heeft daar met een van hen gesproken. Ik weet niet meer met wie. [medeverdachte] kwam terug en zei dat we die auto moesten volgen. We zijn achter hen aangereden en kwamen toen bij die flat aan. Bij de flat aangekomen is de zwarte Golf weggegaan. Op het laatst, toen ik ruzie maakte met [medeverdachte] , kwam die grijze Peugeot aanrijden. [getuige 1] is naar die auto gegaan.
[medeverdachte] en [getuige 1] waren de bemiddelaars. [getuige 1] voor hen en [medeverdachte] voor mij.
[getuige 1] kwam terug en sprak met [medeverdachte] en weer met de personen in de Peugeot. Ze zeiden dat het een uurtje of twee ging duren. We hebben een prijs afgesproken en ik vroeg wat we dan gingen doen in die tijd. [medeverdachte] zei dat we de Peugeot moesten volgen. Want ze moesten twee uur wachten op dat spul, mogelijk dat ze het ergens anders vandaan konden halen zodat we niet hoefden te wachten. We reden achter de Peugeot aan en kwamen bij gebouwen, huizen met twee à drie verdiepingen en met tuinen. We zijn onderweg een paar keer gestopt. De Peugeot stopte ergens en wij dan een straatje verder of zo. Nooit op de zelfde plaats. Ze belden dan met [medeverdachte] en tegen hem werd dan gezegd dat we moesten wachten. [medeverdachte] zei dat hij Maastricht kende en waar we moesten wachten. [getuige 1] is vanaf de flats bij de Peugeot ingestapt. Steeds werd er dan gezegd dat ze het spul niet hebben of niet hebben kunnen regelen of dat het te weinig was. Ik heb een of twee keer gebeld met [getuige 1] , via de telefoon van [medeverdachte] . Ik heb toen tegen hem gezegd: “Wat zijn jullie? Jullie zijn alleen maar tijd aan het rekken. We zijn twee uur aan het rijden. Ik heb geld bij mij, wat denk je wat er gebeurt als we worden aangehouden.” Hij zei steeds “half uurtje, half uurtje wacht wordt geregeld. Je bent toch al gekomen.” (…)
Hij zei dat we naar de Spar moesten komen. We kwamen daar aan. Was donker, denk 22.00 uur. We komen daar aan. Wij waren daar de eerste. Die Peugeot kwam aan. Die [getuige 1] stapte uit, is naast mij komen zitten. Ik was boos. We waren al 3 à 4 uur aan het rijden. Hij zei: “We hebben het niet kunnen regelen. Ik geef je mijn eigen spul, maar is 800 gram, geen hele.” Ik zei: “Dat was niet de afspraak.” [getuige 1] stapte uit en ging weer in de Peugeot zitten. (…)
We zijn de Peugeot gevolgd naar een donkere plek, we reden door een bos. Ik vertrouwde het niet. [medeverdachte] zei maak je geen zorgen. Ik zei tegen hem: “Kijk om je heen, dadelijk schieten ze op ons en dan vinden ze ons nooit.” We kwamen bij een huis. De Peugeot stond er al. Wij reden daar naar toe. [getuige 1] kwam naar ons toe. [medeverdachte] stapte uit en sprak met [getuige 1] en samen gingen ze dat huis binnen. (…) Het was een beetje chaotisch er liepen mensen naar binnen en naar buiten. (…). Later zei [medeverdachte] dat ze er binnen over gesproken hebben dat ik het niet vertrouwde en dat er mensen weg moesten. Ik had gezegd dat er vier man binnen waren en wij met ons twee. Ik vroeg waarom zijn jullie met zoveel man. Er zijn toen een of twee mannen naar buiten gekomen en in de Peugeot gestapt en weggereden. [medeverdachte] is toen naar buiten gekomen en hij zei dat het nu relaxt was. De spuleigenaar was binnen, de huisbaas en [getuige 1] . Ik heb het geld in de rugleuning van de bijrijdersstoel gedaan en ben uitgestapt. De taxichauffeur bleef in de auto. Ik heb nog tegen de taxichauffeur gezegd dat als er andere mensen eerder als ons naar buiten komen dat hij dan weg moest rijden. Ik ben toen samen met [medeverdachte] naar binnen gegaan en zag die jongen met de baard, die [slachtoffer] , de huisbaas en [getuige 1] . We geven een hand en ik ging zitten bij de bank. [getuige 1] zat naast mij op de bank en haalde het spul uit zijn broeksband. Ik zat eerst op de bank, [getuige 1] stond naast de bank. [slachtoffer] stond bij het raam. De huisbaas liep steeds heen en weer door het huis. Hij was water aan het koken in de keuken, ik heb nog stoom gezien. [medeverdachte] stond links van mij naast de tafel. Op tafel stond een weegschaal. [getuige 1] haalde uit zijn broeksband twee pakketten die in cellofaan waren ingepakt. Een pakket was losse stukken. [getuige 1] pakte het spul en legde het op tafel. Hij zei dat het net geen 800 was. [getuige 1] pakte het uit het cellofaan en legde het op de weegschaal. Ik zei dat het te weinig was, want het was minder dan 800. (…)
Ik had het vuurwapen gekregen voor deze klus, voor de veiligheid. Je loopt met andermans geld.
[getuige 2]verklaarde bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – het volgende:
(…) De schutter zei voor de eerste bam: “Knielen, nu is het genoeg”. De man die naast hem stond en een joint aan het rollen was, zei: “Hoerenzoon, hebben jullie dat niet gehoord, knielen.” Hij zei dat in het Arabisch. Ik vluchtte naar mijn slaapkamer (…). Ik wilde weggaan en toen ik bijna bij mijn slaapkamer was, zag ik [slachtoffer] vallen. (…)
Deze verklaring van [getuige 2] bij de rechter-commissaris is in lijn met hetgeen hij reeds op 17 augustus 2017 aan ene [naam 1] tijdens een getapt telefoongesprek vertelt.
Gedurende het onderzoek zijn diverse
telefoonnummers afgeluisterd, waaronder:
[telefoonnummer 1] , waarvan de stem van de gebruiker is herkend als zijnde [getuige 2] ;
[telefoonnummer 2] , waarvan de stem van de gebruiker is herkend als zijnde [getuige 1] .
Op 17 augustus 2017 om 17.31 uur werd
[getuige 2](M) gebeld door ene [naam 1] (A). Het tapverslagvermeldt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende:
[getuige 2] : Gisteren is [slachtoffer] in mijn huis in mijn woonkamer overleden
hij belde mij en zei: "Kijk! Ik kom op bezoek." Ik zei tegen hem: "Je bent welkom”. Toen zei hij tegen mij:" Ik heb een paar meegenomen. Is niet erg he?" Ik vroeg hem: "Is het een goed volk?" Hij zei tegen mij: "Ze zijn goed, het zijn mijn vrienden." (…)
[naam 1] : Ja.
[getuige 2] : Die dikke man wilde mij niet groeten. Ik zei toen tegen [slachtoffer] : "Wat voor soort stront heb je in mijn huis gebracht. Kom op! Neem deze mensen mee en ga weg.”
[getuige 2] : Ik zei tegen hem: "Ik ga naar de slaapkamer en wanneer ik terug ben, moet je ze naar de tuin brengen en dat soort dingen... Op het moment dat ik richting mijn kamer liep, hoorde ik "pang"!
[getuige 2] : Toen ik hem wegstuurde en naar de kamer wilde lopen zodat ze naar buiten zouden gaan en hoorde ik "taak!" en ik hoorde: "On your knees! Allemaal op jullie knieën!"
[naam 1] : En toen?
ik vluchtte!
(…)
[getuige 2] : Hij bracht die mensen, als klanten!
[naam 1] : Ja..
[getuige 2] : Hij wilde ze de spullen verkopen, en de spullen
(…)
[getuige 2] : Hij bleef staan en de jongen met de joint zei tegen ons: "Val gewoon op jullie knieën." Hij was naast hem, die andere hij zwaaide.
Op 17 augustus 2017 om 13.07 uur wordt
[getuige 1](NNM2966) gebeld door een onbekend persoon (NNV9055). Het tapverslagvermeldt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende:
NNM2966: [slachtoffer] is dood.
(…)
NNV9055: Kijk wat een rare wereld. Wanneer heb je [slachtoffer] voor het laatst gezien?
NNM2966: Ik was met hem. Ik was met hem.
(…)
NNV9055: [naam 2] , heb je het gezien mijn zoon?
NNM2966: Ja.
(…)
NNV9055: Was het op hem gerekend of wilden ze jou wat aan doen?
NNM2966: Nee ma was gewoon die ding werd uitgehaald, en toen eehhh toen heeft [slachtoffer] gewoon een beweging gemaakt toen dacht die jongen die gaat ook iets pakken en toen schoot ie.
(…)
NNM2966: Was een Turk of zo en een Marokkaan.
(…)
NNM2966: Is gewoon uit de hand gelopen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit voormelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. [verdachte] en [medeverdachte] zijn op 16 augustus 2017 naar Maastricht gekomen om een hoeveelheid cocaïne te kopen. Mede gelet op de opmerking van [getuige 1] dat het “geen hele” maar slechts 800 gram was, gaat de rechtbank er vanuit dat men een kilogram cocaïne wilde kopen. Het dossier bevat overigens ook nog aanwijzingen dat men tevens heroïne (bruin) of hasj wilde kopen, maar dat is onduidelijk gebleven. Eenmaal in Maastricht blijkt de bestelde cocaïne niet onmiddellijk beschikbaar. Wat volgt is een lange rondrit door Maastricht, veel wachten en veel onduidelijkheid, hetgeen argwaan, wantrouwen en irritatie veroorzaakt bij [verdachte] . [medeverdachte] doet zijn best de deal alsnog rond te krijgen. Als de drugs eindelijk beschikbaar zijn, wordt men naar de woning aan de [adres] geleid. Daar zijn echter zoveel mensen aanwezig, dat [verdachte] dat niet vertrouwt en een aantal van de personen weg laat sturen via [medeverdachte] . In de woning zijn uiteindelijk vijf personen aanwezig: [verdachte] , zijn bemiddelaar [medeverdachte] , het latere slachtoffer [slachtoffer] , zijn bemiddelaar [getuige 1] en de bewoner [getuige 2] . De drugs worden op tafel gelegd en gewogen. Het blijkt niet de bestelde kilogram te zijn en zelfs niet de tussentijds afgesproken 800 gram, maar minder.
Over het vervolg lopen de verklaringen uiteen. Zoals reeds hiervoor weergegeven is de rechtbank van oordeel dat voorzichtigheid betracht dient te worden bij de waardering van de diverse verklaringen in het dossier. Daarom heeft de rechtbank ook aansluiting gezocht bij ander bewijsmateriaal, te weten tapgesprekken van de dag na het schietincident. Deze hebben weliswaar betrekking op dezelfde bronnen, te weten de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , maar tonen aan dat die zich op dat moment kennelijk onbespied waanden, omdat zij over de telefoon veel loslippiger waren dan tegenover de politie. Bovendien ziet de rechtbank in die tapgesprekken gedeeltelijke overeenkomsten met hun verklaringen, waardoor zij die onderdelen toch bruikbaar acht voor het bewijs.
Daarbij is de rechtbank – anders dan de raadsvrouw heeft bepleit – van oordeel dat [getuige 2] de ter plekke geuite bewoordingen “on your knees”/ “op jullie knieën” heeft toegeschreven aan [verdachte] en [medeverdachte] en dus niet aan [getuige 1] .
Dat leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de volgende conclusie.
Op enig moment na het wegen van de cocaïne trekt [verdachte] een wapen en sommeert hij de andere aanwezigen te knielen, wat wordt herhaald door [medeverdachte] . [verdachte] schiet twee keer.
Een ripdeal of een uit de hand gelopen drugsdeal?
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de hem primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag. Bewezenverklaring van een gekwalificeerde doodslag ex artikel 288 Sr vereist een bijzonder verband tussen doodslag en diefstal, te weten dat die doodslag gepleegd is met het oogmerk, de specifieke bedoeling, om de diefstal te kunnen plegen en daarmee weg te komen.
Ten eerste merkt de rechtbank op dat een vooropgezet plan van een ripdeal door de verdachten onlogisch lijkt. [medeverdachte] had een grote rol in de voorbereiding van de deal, was een bekende in Maastricht en was in die zin traceerbaar. Datzelfde gold voor de taxi waarmee men naar Maastricht was gekomen: ook die was eenvoudig traceerbaar. Een dergelijk plan lijkt dus niet aannemelijk en ook voorts biedt het dossier daarvoor onvoldoende steun.
Zonder vooropgezet plan zou allicht nog sprake kunnen zijn van een ripdeal waarvan het idee ter plekke is ontstaan toen de gelegenheid zich voordeed. Om te kunnen concluderen dat sprake is van een gekwalificeerde doodslag, moet evenwel ook vast komen te staan dat sprake is van diefstal van in dit geval de cocaïne.
De partij cocaïne was toen de politie ter plaatse kwam niet meer aanwezig. [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat [medeverdachte] in opdracht van [verdachte] de cocaïne mee griste bij het verlaten van de woning. [getuige 2] vertelt in een tap juist dat [verdachte] de cocaïne zou hebben meegenomen. De vraag is echter of [getuige 2] dit gezien kan hebben nu hij zelf heeft verklaard dat hij bij het horen van de schoten via het slaapkamerraam naar buiten is gevlucht en ook uit de verklaringen van de andere aanwezigen in de woning blijkt dat [getuige 2] toen niet meer aanwezig was. Het dossier bevat weliswaar aanwijzingen dat [verdachte] en/of [medeverdachte] deze cocaïne hebben meegenomen. Echter zijn die aanwijzingen daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat zij die cocaïne ook daadwerkelijk hebben meegenomen. De enkele aanwezigheid van een, overigens minieme, hoeveelheid cocaïne in de taxi waarmee de verdachten zijn gevlucht, acht zij daartoe onvoldoende. In de woning waren, buiten het slachtoffer, vier personen aanwezig. Uit het dossier kan worden afgeleid dat niet alleen de verdachten zich begaven in de (hard)drugshandel, maar dat ook beide aanwezige getuigen niet onbekend waren hiermee. Bovendien hadden beide getuigen evengoed als de verdachten de mogelijkheid om die cocaïne mee te nemen: [getuige 1] heeft na het gebeuren de woning verlaten en meldde zich pas enige tijd later op de plaats delict en [getuige 2] is na het gebeuren en zijn aanvankelijke vlucht nog een- of tweemaal in de woning geweest om spullen te pakken voordat hij ervandoor ging. Alleen al de hoeveelheid cocaïne met een waarde van zo’n 30.000 euro, zou voor elk van de aanwezigen reden kunnen zijn om die mee te nemen.
Bij gebrek aan overtuigend bewijs dat [verdachte] en/of [medeverdachte] deze cocaïne hebben meegenomen, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van zowel de primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag als de subsidiair, onder B, ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal.
Wat resteert, is de subsidiair, onder A, ten laste gelegde doodslag.
[verdachte] heeft na diverse frustraties en het gebieden van de aanwezigen om op de knieën te gaan, het slachtoffer, op een korte afstand van minder dan anderhalve meter, doodgeschoten. Dat gebeurde door kort na elkaar twee keer te schieten waarbij [slachtoffer] in het bovenbeen en in het hoofd is geraakt. Deze handelingen van [verdachte] zijn naar het oordeel van de rechtbank gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het doden van het slachtoffer, dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat [verdachte] daarop ook opzet had.
Het verweer van de verdediging dat [verdachte] bewust omlaag heeft geschoten en daaruit juist geen opzet op de dood kan worden afgeleid, slaagt niet. Gesteld noch gebleken is dat [verdachte] een ervaren schutter was die onder deze omstandigheden welbewust niet-dodelijk heeft willen schieten. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door tweemaal op hem te schieten.
Het blijft gissen wat [verdachte] heeft bewogen tot het trekken van een wapen. Aannemelijk is dat hij gelet op de gang van zaken die dag al gespannen de woning is binnengegaan en vervolgens onaangenaam verrast was dat er een kleinere hoeveelheid cocaïne beschikbaar was dan afgesproken. Mogelijk vermoedde hij dat ook [slachtoffer] over een wapen beschikte en wilde hij gelet daarop voorkomen dat er complicaties rond de betaling van de cocaïne zouden ontstaan. Mogelijk dat [verdachte] in reactie op een beweging van [slachtoffer] heeft geschoten omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] naar een wapen greep. Wat daar ook van zij, uit de tapgesprekken van [getuige 1] en [getuige 2] komt in elk geval naar voren dat [verdachte] de eerste was die een wapen trok en daarmee de risicosituatie in het leven heeft geroepen.
[medeverdachte] heeft zelf geen schot gelost of een wapen ter hand genomen. Daarom zal de rechtbank moeten beoordelen of zijn handelingen een zodanige bijdrage aan de doodslag opleveren, dat hij als medepleger dan wel medeplichtige aan die doodslag aangemerkt kan worden.
De rol van [medeverdachte] in deze zaak bestond vooral uit het opzetten en faciliteren van de drugsdeal. Daartoe heeft hij de contacten in Maastricht gelegd, een afspraak gemaakt met [slachtoffer] , en op de dag van onderhavig incident bemiddeld tussen enerzijds [verdachte] en anderzijds, ook via [getuige 1] , met [slachtoffer] . Drugsdeals als deze gaan in de regel gepaard met een hoog risico, reden waarom dealers zich naar algemene ervaringsregels plegen uit te rusten met een wapen. Desalniettemin en wellicht erg naïef van [medeverdachte] , uit het dossier en uit wat ter terechtzitting naar voren is gekomen, volgen geen aanwijzingen dat [medeverdachte] enige wetenschap had van het feit dat [verdachte] een wapen bij zich had. De enige handeling die [medeverdachte] zou hebben verricht die als ondersteunend aan de doodslag kan worden opgevat, is het roepen van: “Hoerenzoon, hebben jullie dat niet gehoord, knielen” zoals door [getuige 2] verklaard. Daarmee heeft [medeverdachte] zich aangesloten bij een soortgelijke uitlating van [verdachte] . Echter, naar het oordeel van de rechtbank maakt enkel deze uitspraak niet dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de dood van het slachtoffer, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de bewezen verklaarde doodslag ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’ heeft gepleegd en zal [verdachte] van dat onderdeel vrijspreken.
Het wapen en de munitie (feit 2)
Het wapen dat [verdachte] gebruikt heeft, is nadien niet meer aangetroffen. Daarnaast is de munitie die hij verschoten heeft, te weten twee kogelpatronen die zijn aangetroffen op de plaats delict en in het lichaam van het slachtoffer, niet beschreven in het licht van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM).
Gelet hierop heeft de raadsvrouw bepleit dat bij onvoldoende informatie omtrent de aard van het wapen en de munitie niet kan worden gekomen tot bewezenverklaring dan wel kwalificatie.
De rechtbank komt tot een ander oordeel.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat allereerst wel degelijk tot een bewezenverklaring geconcludeerd kan worden. Uit de hiervoor opgenomen onderzoeksresultaten van de hulzen en kogelpunten kan worden afgeleid dat sprake is van munitie van categorie III in de zin van de WWM. Voor het wapen geldt dat er sprake is van een wapen van de categorie II of III. Hoewel het wapen niet is aangetroffen en [verdachte] niet heeft verklaard wat voor wapen het is, kan uit de bevindingen van het genoemde onderzoek wel worden afgeleid dat de aangetroffen munitie past bij een semiautomatisch pistool van het merk/type Colt. En zo’n (vuur)wapen valt, afhankelijk van de specifieke kenmerken ervan, onder categorie II of III.
Zodoende kan bewezen worden verklaard dat [verdachte] een wapen van categorie II óf III alsmede munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Voorts is de rechtbank, eveneens anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat dit feit ook gekwalificeerd kan worden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Art. 26 lid 1 WWM verbiedt het voorhanden hebben van een wapen of munitie van de categorieën II en III. Art. 55 lid 1 WWM stelt maximaal 9 maanden gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie op het handelen in strijd met (onder meer) art. 26 lid 1 WWM. Aldus maakt voor de strafbaarheid, en daarmee de kwalificatie, niet uit of sprake is van munitie van categorie II of III. Art. 55 lid 3 sub a WWM bepaalt voorts een maximum van 4 jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie indien sprake is van een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III. Dus ook voor de strafbaarheid van het wapen, en daarmee de kwalificatie daarvan, maakt het niet uit of sprake is van een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III.