ECLI:NL:RBLIM:2020:6457

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
C/03/279606 / KG ZA 20-258
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een geldvordering in kort geding met betrekking tot een ongedaanmakingsverbintenis na ontbinding van een overeenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 29 juli 2020, heeft de voorzieningenrechter een verstekvonnis gewezen in een kort geding tussen DOCMORRIS N.V. en HOLT HOLDING B.V. DOCMORRIS N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J.H. Gielen, vorderde een geldbedrag van HOLT HOLDING B.V., die niet verschenen was op de zitting. De procedure omvatte een dagvaarding met bijlagen en een mondelinge behandeling op 28 juli 2020, waarbij de gedaagde partij verstek heeft laten gaan.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van DOCMORRIS N.V. in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen. De gevorderde wettelijke handelsrente werd afgewezen omdat deze alleen verschuldigd is bij niet-tijdige betaling van een overeenkomst, en niet in het geval van een ongedaanmakingsverbintenis na ontbinding. Ook werd de vordering tot het verschaffen van een certificaat afgewezen, omdat de betekening van de dagvaarding niet op de juiste wijze had plaatsgevonden volgens de Europese regelgeving.

De rechter heeft HOLT HOLDING B.V. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.178.000,-- en een aanvullend bedrag van € 6.775,--, beide te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast is de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 5.948,07. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/279606 / KG ZA 20-258
Vonnis in kort geding van 29 juli 2020
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DOCMORRIS N.V.,
gevestigd te Heerlen,
eiseres,
advocaat mr. E.J.H. Gielen;
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLT HOLDING B.V.,
zonder bekende vestigingsplaats,
gedaagde,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 t/m 15;
  • het ter zitting overgelegde afschrift van de oproeping in de Staatscourant;
  • de mondelinge behandeling op 28 juli 2020;
  • het tijdens de behandeling tegen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Het gevorderde komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen, behoudens het navolgende.
2.2.
De primair over de vordering sub 1 gevorderde wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW moet worden afgewezen. Krachtens het bepaalde in artikel 6:119a BW is wettelijke handelsrente enkel verschuldigd bij niet-tijdige betaling van hetgeen op grond van de overeenkomst is verschuldigd, en niet in geval van een ongedaanmakings-
verbintenis na ontbinding van een overeenkomst.
2.3.
De vordering sub 4 tot het verschaffen van een certificaat in de zin van artikel 53 Brussel I-bis, moet worden afgewezen, nu de betekening van de inleidende dagvaarding niet is geschied op een van de in artikel 13 t/m 15 van in de Verordening (EG) nr. 805/2004 (van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen) voorgeschreven wijzen.
2.4.
Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op:
- betekening dagvaarding € 83,38;
- griffierecht € 4.131,00;
- kosten beslag € 467,69;
- salaris advocaat €
1.266,00;(1 punt dagvaarding + 1 punt verzoek beslag)
Totaal € 5.948,07.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 2.178.000,-- binnen een termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, met ingang van 5 mei 2020, tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 6.775,--, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, tot aan de dag van volledige voldoening;
3.3.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 5.948,07, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT