In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen [eiseres] en de besloten vennootschap GEBOORTEZORG LIMBURG B.V. [eiseres] was sinds 1 september 2001 in dienst bij GEBOORTEZORG LIMBURG B.V. als kraamverzorgende, maar meldde zich op 1 maart 2017 ziek. Het UWV heeft haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. [eiseres] ontving vanaf 27 februari 2019 geen loon meer en vroeg in november 2019 om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen, met toekenning van de transitievergoeding. GEBOORTEZORG LIMBURG B.V. weigerde dit, wat leidde tot de rechtszaak.
De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] terecht een beroep deed op de Xella-uitspraak van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat een werkgever in beginsel moet instemmen met een beëindigingsvoorstel van de werknemer bij langdurige arbeidsongeschiktheid. De rechter concludeerde dat [eiseres] niet in staat was haar werk te verrichten en dat er geen reële re-integratiemogelijkheden waren. Daarom was GEBOORTEZORG LIMBURG B.V. verplicht om in te stemmen met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de transitievergoeding van € 12.470,01 te betalen. De kantonrechter wees de vordering van [eiseres] toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten, en veroordeelde GEBOORTEZORG LIMBURG B.V. tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.