ECLI:NL:RBLIM:2020:6413

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1321
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting bedrijfspand na aantreffen hennep

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal. De burgemeester had besloten het bedrijfspand van eiser te sluiten omdat de politie op 6 november 2018 ongeveer 130 gram hennep in het pand had aangetroffen. Eiser betwistte de bevindingen van de politie en stelde dat de aangetroffen hoeveelheid hennep niet meer dan een gebruikershoeveelheid betrof, waardoor de burgemeester niet bevoegd zou zijn om het pand te sluiten.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester wel degelijk bevoegd was om het pand te sluiten, maar dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank stelde vast dat de burgemeester niet had onderbouwd waarom in dit specifieke geval het rechtszekerheidsbeginsel niet in de weg stond aan de toepassing van het geldende beleid. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de burgemeester op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank benadrukte dat de motivering van het besluit niet voldeed aan de eisen, vooral omdat verweerder niet had aangetoond dat de situatie van eiser onder het oude beleid ook tot sluiting had geleid. De uitspraak werd gedaan in het kader van bestuursrecht en socialezekerheidsrecht, en de rechtbank gaf aan dat eiser binnen zes weken hoger beroep kon instellen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1321
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonende in [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2018 heeft verweerder besloten het bedrijfspand van eiser aan de [adres] in [woonplaats] op 4 december 2018 te sluiten en voor twaalf maanden gesloten te houden.
Bij besluit van 1 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 november 2018 ongegrond verklaard en het besluit van
27 november 2018 in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2020.
Eiser heeft zich laten bijstaan door mr. G.G.J. Geerlings, kantoorgenoot en vervanger van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
mr. V.M.A. Routheut.

Overwegingen

1. Verweerder heeft besloten het bedrijfspand van eiser te sluiten omdat de politie op
6 november 2018 ongeveer 130 gram hennep in het pand heeft gevonden.
De sluitingsbevoegdheid
2. Eiser betwist dat de politie ongeveer 130 gram hennep in zijn bedrijfspand heeft gevonden. De in het winkelgedeelte van zijn pand bij de kassalade onder de counter in een diepvrieszakje aangetroffen hoeveelheid hennep van ongeveer 30 gram is niet gewogen en de in de hakselaar op de eerste verdieping van de opslagloods van zijn pand aangetroffen stof van ongeveer 100 gram is geen hennep. Eiser stelt dat er niet meer dan een gebruikershoeveelheid hennep kan zijn aangetroffen en daarmee dat verweerder niet bevoegd was zijn bedrijfspand te sluiten.
3. Verweerder mag op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, in verbinding met de bij deze wet behorende lijst II, ter zake van een lokaal een last onder bestuursdwang opleggen als in het lokaal hennep wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram hennep (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid hennep in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid hennep niet voor de verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Een bedrijfspand als dat van eiser is volgens het beleid van verweerder aan te merken als een lokaal.
3.1.
Uit de bestuurlijke rapportage van de politie, een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, blijkt dat op 6 november 2018 ongeveer 130 gram hennep in het bedrijfspand van eiser is aangetroffen, ongeveer 30 gram in een diepvrieszakje in het winkelgedeelte van het pand bij de kassalade onder de counter en ongeveer 100 gram in een hakselaar op de bovenverdieping van de opslagloods van het pand.
3.2.
Van de bevindingen in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan de bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd (ECLI:NL:RVS:2019:2801).
3.3.
De betwisting van eiser van de onder 3.1 genoemde bevindingen geeft de rechtbank geen reden aan deze bevindingen te twijfelen. De enkele stellingen dat de gevonden hoeveelheid hennep van ongeveer 30 gram niet is gewogen en de stof in de hakselaar geen hennep was, geven onvoldoende grond voor twijfel aan deze bevindingen, reeds omdat deze stellingen deze bevindingen niet aantasten. Eiser heeft geen argumenten aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat de in het diepvrieszakje in het winkelgedeelte van zijn bedrijfspand bij de kassalade onder de counter aangetroffen hoeveelheid hennep niet ongeveer 30 gram was en dat de stof in de hakselaar op de bovenverdieping van de opslagloods van zijn pand geen hennep was. Verweerder mocht daarom van deze bevindingen uitgaan. Dat slechts een gebruikershoeveelheid hennep is aangetroffen is dus niet komen vast te staan. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de in zijn bedrijfspand aangetroffen hoeveelheid hennep niet (ook) voor de verkoop, aflevering of verstrekking daar aanwezig was zodat verweerder bevoegd was ter zake van het bedrijfspand van eiser een last onder bestuursdwang op te leggen en daarmee bevoegd was het bedrijfspand van eiser te sluiten.
De motivering van het bestreden besluit
4. Voor het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verweerder bevoegd was zijn bedrijfspand te sluiten, voert eiser (onder meer) aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom in zijn specifieke geval de rechtszekerheid geen reden heeft gegeven van het geldende beleid af te wijken en toepassing te geven aan het voor hem gunstigere beleid dat gold toen de hennep in zijn bedrijfspand is gevonden.
5. Een bestuursorgaan handelt overeenkomstig zijn (geldende) beleid en wijkt daar alleen van af als sprake is van bijzondere omstandigheden. Bij belastende besluiten kan het rechtszekerheidsbeginsel in de weg staan aan de onmiddellijke werking van een nieuwe regeling.
5.1
Verweerder heeft gehandeld overeenkomstig het onmiddellijk werkende en geldende Damoclesbeleid 2018 Gemeente Leudal. Dit beleid is vastgesteld op 5 november 2018, bekendgemaakt in het Gemeenteblad van 15 november 2018 en in werking getreden op
16 november 2018 (het nieuwe beleid). Beleidsregel in dit beleid is dat als de eerste keer sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel het daartoe aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs van 50 gram of meer in een lokaal het lokaal wordt gesloten en gesloten gehouden voor twaalf maanden. Toen de hennep op 6 november 2018 in het bedrijfspand van eiser is aangetroffen gold nog het Damoclesbeleid Leudal van 5 juni 2012 (het oude beleid). Beleidsregel was toen dat, als de eerste keer sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel het daartoe aanwezig hebben van softdrugs in een lokaal een waarschuwing wordt gegeven dat de verkoop, aflevering of verstrekking van softdrugs dient te worden gestaakt. In het algemene deel van dat beleid was opgenomen dat de beleidsregels een richtlijn vormen waarvan de burgemeester in voorkomende gevallen kan afwijken.
5.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit alleen overwogen dat de onmiddellijke werking van het nieuwe beleid in dit geval geen reden geeft van het oude beleid uit te gaan en dat dat misschien anders was geweest als tussen de constatering van de overtreding en de besluitvorming een aanzienlijke periode zou zijn gelegen. Verweerder heeft hiermee onvoldoende uitgelegd waarom in het specifieke geval van eiser, waarin sprake is van een belastend besluit, zich niet de bijzondere omstandigheid voordoet dat het rechtszekerheidsbeginsel aan toepassing van het geldende beleid in de weg staat en heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat in zoverre geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die hem noodzaakt van het geldende beleid af te wijken.
5.3
Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat het rechtszekerheidsbeginsel door toepassing van het nieuwe beleid niet is aangetast omdat verweerder het bedrijfspand van eiser onder de gegeven omstandigheden ook onder het oude beleid kon sluiten en daartoe ook zou zijn overgegaan. Gemachtigde heeft daarmee aangevoerd, zo begrijpt de rechtbank de uitleg, dat in zoverre geen sprake is van een bijzondere omstandigheid.
5.4
Gemachtigde van verweerder heeft het geconstateerde motiveringsgebrek met deze uitleg niet kunnen helen. Onder het oude beleid werd onder de gegeven omstandigheden in beginsel volstaan met een waarschuwing. Verweerder kon volgens dat beleid weliswaar in een voorkomend geval van deze beleidsregel afwijken, maar niet verdergaand dan op grond van zijn wettelijke afwijkingsbevoegdheid geregeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dus alleen als handelen overeenkomstig de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zouden zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregel diende. Met de enkele stelling dat het bedrijfspand van eiser onder de gegeven omstandigheden ook onder het oude beleid zou zijn gesloten heeft verweerder niet onderbouwd dat de in artikel 8:84 van de Awb genoemde situatie zich voordeed, uitgaande van het oude beleid.
5.5
Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verder nog naar voren gebracht dat de politie het oude beleid niet streng genoeg vond en verscherping van het beleid in de driehoek is besproken en urgent bevonden. Voor zover gemachtigde hiermee heeft willen aanvoeren dat eiser ten tijde van het aantreffen van de hennep in zijn bedrijfspand er rekening mee had kunnen of moeten houden dat het beleid zou worden aangescherpt, kan de rechtbank dat standpunt niet volgen, omdat niet blijkt dat verweerder zijn voornemen om zijn beleid aan te scherpen voordien bekend heeft gemaakt.
Conclusie
6. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd. Daarom is het beroep gegrond en kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van de rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.5 van deze uitspraak. Aan de beoordeling van wat eiser overigens nog heeft aangevoerd komt de rechtbank daarom niet meer toe.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Het besluit van 27 november 2018 wordt niet herroepen, zodat er daarom al geen grond bestaat verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. In zoverre wordt het verzoek om proceskostenvergoeding daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van de rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.5 van deze uitspraak;
- draagt verweerder verder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 augustus 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 augustus 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.