ECLI:NL:RBLIM:2020:6409

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
C/03/271967 / HA RK 19-258
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. W.E. Elzinga

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 28 augustus 2020 een beslissing genomen in een wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend door een besloten vennootschap, vertegenwoordigd door E. Sweers, tegen mr. W.E. Elzinga, rechter van de rechtbank Limburg. Het verzoek was gebaseerd op uitlatingen die de rechter tijdens een zitting op 3 december 2019 zou hebben gedaan, welke volgens verzoeker de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zouden hebben gebracht. De rechter heeft echter de door verzoeker gestelde uitlatingen betwist en verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de lezingen van verzoeker en de rechter over hetgeen tijdens de zitting is gezegd van elkaar verschillen. De wrakingsgronden van verzoeker vonden geen steun in het proces-verbaal, en de toelichting van de rechter tijdens de wrakingszitting bleef onweersproken, aangezien verzoeker niet ter zitting was verschenen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zouden kunnen brengen, en heeft het verzoek tot wraking afgewezen.

Daarnaast heeft de wrakingskamer ook verzoeken van verzoeker om originele handgeschreven aantekeningen van de zitting van 3 december 2019 op te vragen en om de rechter en haar griffier als getuigen op te roepen afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/271967 / HA RK 19-258
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
vertegenwoordigd door E. Sweers,
dat strekt tot wraking van:
mr. W.E. Elzinga rechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • het op 4 december 2019 bij de rechtbank binnengekomen wrakingsverzoek,
  • de schriftelijke reactie van de rechter, ontvangen op 23 december 2019 en het proces-verbaal van de civiele zitting van 3 december 2019,
  • de brief van 30 december 2019 van verzoeker,
  • het verzoek tot wraking van de wrakingskamer van 28 januari 2020 en de beslissing daarop van 5 maart 2020 van de wrakingskamer,
  • de geplande behandeling op 19 maart 2020, die in verband met corona-maatregelen niet is doorgegaan,
  • de mededeling van verzoeker dat hij niet akkoord is met schriftelijke afdoening van deze zaak,
  • de mondelinge behandeling van 10 augustus 2020, waarbij de rechter is verschenen.
Hoewel deugdelijk opgeroepen is verzoeker niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens de zitting van 3 december 2019 onder meer in bijzijn van beide partijen heeft gezegd:
-
- tegen partij [verzoekster] : “Je moet het regelen, anders gaat het je nog veel meer kosten,”
- tegen de advocaat van [naam] : “Het kwartje moet nog vallen”, daarmee aangevende dat [verzoekster] alleen nog maar zelf hoeft te begrijpen dat de onderliggende vordering van [naam] betaald moet worden;
- de rechter heeft de zaak aangehouden tot 10 januari 2020 om [verzoekster] de gelegenheid te geven de onderliggende vordering van [naam] integraal te voldoen dan wel daartoe een [naam] passende betalingsregeling te treffen; bij gebreke waarvan de rechter zelf uitspraak zou gaan doen.”
Volgens verzoeker is – gelet op voormelde uitlatingen van de rechter mede in samenhang bezien – voldaan aan artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. Zij betwist de door verzoeker gestelde uitlatingen gedaan te hebben en heeft daartoe verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
2.3.
De standpunten van verzoeker en de rechter worden hierna (voor zover nodig) besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van deze situatie is geen sprake, zodat het verzoek afgewezen dient te worden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.2.
De wrakingskamer stelt vast dat de lezingen van verzoeker en de rechter over hetgeen tijdens de zitting van 3 december 2019 door de rechter is gezegd van elkaar verschillen. De lezing (lees: de wrakingsgronden) van verzoeker vindt echter geen steun in het proces-verbaal van 3 december 2019. De rechter heeft daarentegen tijdens de wrakingszitting een toelichting gegeven in de lijn van de inhoud van voormeld proces-verbaal en haar eerdere schriftelijke reactie. Aangezien verzoeker niet ter zitting is verschenen, ontbreekt een reactie van verzoeker op de ter zitting gegeven toelichting van de rechter. De door de rechter ter zitting gegeven toelichting is daarmee onweersproken. Het verzoek tot wraking van de rechter wordt daarom afgewezen.
3.3.
De wrakingskamer ziet - gelet op de ter zitting gegeven onweersproken toelichting van de rechter en hetgeen hiervoor is overwogen - geen aanleiding om het verzoek van verzoeker om de originele handgeschreven aantekeningen van de zitting van 3 december 2019 op te vragen en aan het dossier te voegen, te honoreren. Dit geldt ook voor het verzoek van verzoeker om de rechter en haar griffier als getuigen op te roepen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst de verzoeken om de handgeschreven aantekeningen van de zitting van 3 december 2019 aan het wrakingsdossier toe te voegen en de rechter en de griffier als getuigen op te zitting op te roepen af;
- wijst het verzoek tot wraking van mr. W.E. Elzinga af.
Aldus vastgesteld door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. R.M.M. Kleijkers en mr. M.B.T.G. Steeghs, leden.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2020. [1]
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: NO