Uitspraak
12.De procedure
13.De beoordeling
in conventie en in reconventie
De opdracht betrof de verwijdering van de volgende door Heijing geïnventariseerde asbestbronnen:
puin, puingranulaat, bodem, grond, slib, baggerspecie en grondwater”. De Nota van Toelichting vermeldt wat deze uitzondering betreft “
Het onderhavige besluit ziet niet op puin, puingranulaat, bodem, grond, slib, baggerspecie en grondwater. Omtrent de verwijdering van dergelijke bulkmaterialen zullen regels worden gesteld in het kader van de uitvoering van het in de kabinetsnotitie Bodembeheer op goede gronden neergelegde beleid (Brief aan de Tweede Kamer van 7 oktober 2003 (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 199 XI, nr. 5). Voor de verwijdering van asbest uit de bodem, grond en baggerspecie, is reeds de Wet bodembescherming van toepassing. (…)”. Wat “grond” is, is niet in dit Asbestverwijderingsbesluit gedefinieerd. Uit de zin in de NvT “
Voor de verwijdering van asbest uit de bodem, grond en baggerspecie, is reeds de Wet bodembescherming van toepassing”volgt dat ook voor de uitleg van wat “grond” in de zin van het Asbestverwijderingsbesluit is, gekeken moet worden naar hetgeen in of bij de Wet Bodembescherming (WBb) hieromtrent is bepaald. De WBb geeft geen definitie van grond. Het mede op de WBb gebaseerde Besluit bodemkwaliteit kent wel een definitie van grond. Krachtens art. 1 van dit Besluit is grond “
vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature wordt aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie”. De rechtbank ziet niet dat op de bodem liggend rijbakzand niet binnen het bereik van deze definitie valt. Het antwoord van de deskundigen ter zake wordt dan ook als juist door de rechtbank overgenomen en tot de hare gemaakt. Dit betekent dat een sanering had moeten plaatsvinden conform het Productenbesluit Asbest. Hieruit vloeit voort dat, als Ervé toerekenbaar te kort is geschoten omdat tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden asbest in de rijbak terecht is gekomen, zij de kosten moet vergoeden die zouden zijn gemaakt als was schoongemaakt conform de regels in of bij het Productenbesluit Asbest. De stelling van SRI dat Ervé ook kan worden aangesproken voor de kosten gemaakt op grond van het foute Kiwa-advies, waarbij zij heeft verwezen naar HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4004 (nr. 11 conclusie na deskundigenbericht), is onjuist. Er is immers geen sprake van samenhang van oorzaken zoals is bedoeld in dat arrest. SRI heeft zelf Kiwa als deskundige benaderd en heeft haar, wat dit betreft dus niet juiste, saneringsadvies opgevolgd. De inhoud en juistheid van dat advies loopt niet samen met de mogelijke toerekenbare tekortkoming van Ervé.
Het wordt dan ook niet ondenkbaar geacht, dat de zandbodem gedurende dat jaar verontreinigd zou kunnen zijn met asbest dat afkomstig is of zou kunnen zijn van de directe omgeving van de gebouwen (asbestrestanten van het dak dat via de dakgoten op de grond terecht kunnen zijn gekomen”. Verder hebben de deskundigen vermeld “
Volgens een verklaring van beide partijen op 9 januari zou er een wielvoertuig de rijhal zijn ingereden om veiligheidsnetten op te hangen onder het dak ter voorbereiding op de daarna uit te voeren werkzaamheden. (…). Een dag later heeft de eigenaar van de manege, aldus zijn verklaring, de rijhal tot ‘verboden gebied’ verklaard. Dit wielvoertuig heeft tijdens deze manoeuvre(s?) gereden over de zandbodem.
14.De beslissing
16 september 2020voor uitlating door SRI of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;